Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De volheid van de Geest
Door P. Bronsveld

 
vorige pagina volgende pagina

Inleiding


 

Op een pinkster-namiddag, jaren geleden, werd ik opgebeld door een dame, die me nogal geëxalteerd aankondigde, dat ze een speciale boodschap voor me had.

'Ik moet u vertellen dat ik vanmorgen naar de kerk geweest ben en bijzonder genoten heb van de toespraak van onze predikant', vertelde ze me. Nu deed het me deugd dat te horen, maar ik vroeg me wel af wat ìk daarmee te maken had. De stem aan de andere kant van de lijn hielp me echter al gauw uit de droom. Dominee had - hoe kon het ook anders - die pinksterzondag gesproken over de Heilige Geest. Dat had haar diep ontroerd en ze wilde nu even laten weten dat pinkstermensen helemaal niet het monopolie van de Geest hebben, al denken ze vaak van wel. Om de stroom van verwijten die zeker komen zou, vóór te zijn, informeerde ik schuchter wát haar predikant nu eigenlijk precies gezegd had. Nu, dat kon ze me zo gauw niet navertellen, maar het was toch werkelijk geweldig geweest.

Ze bedoelde het zo goed, deze telefonerende dame. Ze wilde me eens en voor altijd duidelijk maken: 'Bij ons in de kerk wordt óók over de Heilige Geest gesproken'. Deze moeite had ze zich evenwel kunnen besparen. In feite is dat namelijk helemaal geen punt van discussie. Niet de vraag òf men wel over de Geest spreekt, maar de wijze waaróp men dat pleegt te doen, is van doorslaggevend belang.

In feite accentueerde dat goedbedoelde telefoontje op die pinksterdag hoe essentieel het één van het ander verschilt: Dominee had een gloedvolle pinksterpreek geleverd, maar wat die nu eigenlijk te zeggen had en wat ze er nu mee aan moest, daar was het enthousiaste gemeentelid niet achter gekomen.

De boodschap van pinksteren is echter anders: concreet, scherpomlijnd, praktisch. Ze komt overeen met de manier waarop Jezus het werk van de Geest benaderde. 'Wij spreken van wat wij weten en wij getuigen van wat wij gezien hebben', verklaarde de Heer aangaande het werk van de Geest (Joh. 3:11). Pinkstermensen zijn al net zo. Ze wéten waar ze van spreken, eenvoudigweg omdat ze geloven dat er bij God geen willekeur is en het werk van zijn Geest steeds verloopt volgens wetten en normen die eens en voor altijd in het Woord zijn vastgelegd. Bovendien spreken ze uit persoonlijke ervaring: ze geloofden wat het Woord zegt en ervaarden wat het Woord belooft. Zo kunnen ze spreken van wat ze gezien en van wat ze ervaren hebben.

In feite is dit de grote kracht van de pinksterboodschap. Het is niet alleen een kwestie van doctrine, maar vooral juist een zaak van benadering, van methode, van aanpak. Pinksteren is niet alleen een leer, maar het is ook een ervaring. De pinksterboodschap stelt duidelijk hoe God door zijn Geest werken wil, om vervolgens de gelovige op te roepen tot een geesteshouding te komen op grond waarvan God ook werken kán.

Pinksteren eist stellingname. Allereerst vanwege de doctrine (God werkt door zijn Geest precies zoals in het begin, is de leer).

Pinksteren vraagt echter ook een stellingname door haar praktijken. Je kunt haar boodschap namelijk niet vrijblijvend aanvaarden, alsof het slechts een kwestie van een iets andere benadering zou zijn, een zaak van accentuering. Wie de pinksterboodschap aanvaardt, zal er iets mee moeten dóen: hij zal er zich naar uit moeten strekken pinksteren persoonlijk te ervaren, gedoopt te worden in de Geest en in tongen te spreken zoals de eerste christenen dit deden.

Uiteraard roept deze benadering tegenstand op, maar ze is tevens de kracht van de boodschap. Ze maakt het mogelijk, mensen die dorsten naar grotere geestelijke kracht in hun leven, heel praktisch bij de hand te nemen en ze te leiden naar de bron van levend water, waar ze vrij uit scheppen mogen. Nog steeds nodigen de Geest en de bruid: 'Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet' (Openb. 22:17).

 
vorige pagina terug volgende pagina