Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de Olijfbergrede
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

7. De scheiding tussen de pinksterchristenen


 

Het bezit 


De laatste gelijkenis die Jezus op de Olijfberg vlak voor zijn sterven uitsprak, is die van de talenten. Opnieuw vertelde Hij over de onzienlijke wereld: 'Want het (Koninkrijk der hemelen) is als een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde' (Matt.25:14).

Onze Heer sprak meest in gelijkenissen, wanneer Hij de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen ontsluierde. Het Koninkrijk der hemelen is de onzienlijke wereld, namelijk het rijk der geesten. Hier vinden wij God die geest is en de Zoon, die daar naar geest, ziel en met een verheerlijkt lichaam regeert; hier zijn de heilige engelen, maar ook de duivel en zijn heerscharen, en tenslotte is daar ook nog de mens naar zijn onzienlijke zijde, namelijk naar geest en ziel.

Deze mens is het beeld van onze Heer, die na zijn lijden en sterven gereed stond zijn discipelen te verlaten, ten einde in de heerlijkheid zijns Vaders te worden opgenomen. Hij beloofde evenwel zijn discipelen niet onverzorgd als wezen achter te laten. 'En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij (zeide Hij) van Mij gehoord hebt. Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze' (Hand. 1:4,5).

Jezus sprak hier over een ervaring die Hijzelf ook meegemaakt had. Na zijn doop in de Jordaan werd Jezus gedoopt in de Heilige Geest, want Johannes zag 'de Geest Gods nederdalen als een duif en op Hem komen'(Matth. 3:16). Na zijn verhoging werd de Heer voor zijn volk de Doper in de Heilige Geest, zoals Johannes de doper in water was voor het volk Israël. Jezus getuigde dat alle dingen, ook de beschikking over de Heilige Geest, Hem van de Vader waren overgegeven. Van deze doop sprak Petrus op de Pinksterdag: 'Nu Hij dan door de rechterhand Gods (beeld van de Heilige Geest) verhoogd is en de belofte des Heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft (dus de toezegging en machtiging van het dopen in de Heilge Geest), heeft Hij dit uitgestort, wat gij ziet en hoort' (Hand. 2:33). En Hij is dezelfde gistteren en heden en Hijzal zelfs in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde de gelovigen van het oude verbond vervullen meet deze Geest, opdat God uiteindelijk zij alles in allen.

Bij de eerste schepping ontving Adam een menselijke geest, waarvan Jacobus 4:5 zegt: 'De geest, die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid'. Bij de herschepping ontving de laatste Adam naast zijn menselijke geest ook nog de Heilige Geest, en zijn geestelijk zaad ontvangt op het geloof ook deze Geest. Jezus ontving zijn waterdoop niet automatisch, maar Hij ging uit Galililéa naar de Jordaan tot Johannes, om Zich door deze te laten dopen. Hij ontving de doop in de Heilige Geest ook niet automatisch, maar toen Hij in gebed was', opende de onzienlijke wereld zich. Toen Hij bezig was te bidden - dat is bezig zijn in het Koninkrijk der hemelen - ontving Hij de kracht vvan het Koninkrijk Gods. De Vader schonk toen aan zijn Zoon zijn bezit: de Heilige Geest! Men moet de belofte des Vaders zich door het geloof toeëigenen. Petrus sprak: 'Bekeert u en ieder van u late zich (evenals Jezus) dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte' (Hand. 2:3 8,39). Een belofte wordt alleen aangegrepen en toegeëigend door het geloof.

In de gelijkenis staat nu: 'Hij riep zijn slaven en vertrouwde hun zijn bezit toe'. Er is dus sprakte van slaven, dus mensen die hun heer toebehoorden en hierin dienden. Zij ontvingen zijn bezit of zijn goederen, zoals andere vertalingen luiden. 'Hij is de hogepriester der toekomemde goederen voor allen, die Hem tot hun heil verwachten'. Het woord 'toekomende' moeten wij dan stellen tegenover het tijdperk van de wet en van de schaduw (zie Hebr. 9:11 St. Vert. en 10:1).

In het oude verbond was de menselijke geest niet in staat de machten der duisternis te overwinnen. De strijd in de onzienlijke wereld ging toen aan de gelovigen voorbij. Daarom was het 'een hinken en zinken ieder ogenblik'. Men had geen kennis van de ware vijanden van God en van de mens, maar streed alleen met aardse tegenstanders. In het nieuwe verbond ontvangen degenen die de Heer toebehoren en die er gelovig om bidden, de Heilige Geest, die de menselijke geest ondersteunt en leidt in de strijd tegen zonde, ziekte en gebondenheid. In zijn worsteling tegen en zijn overwinning op de boze geesten sprak de Heer over dit bezit met de woorden: 'Indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen' (Matth. 12:28). Dit Koninkrijk bestaat volgens Romeinen 14:17 in: 'Rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de Heilige Geest'. Wie meent dat dit Koninkrijk nu op een andere wijze over hem zal komen, volgt een andere weg dan Jezus ons toonde. Er zijn christenen die dikke boeken schrijven over het overwinnende leven en tegelijkertijd aan de methode die Jezus volgde, geheel voorbijgaan. Hun geschriften zijn goed bedoeld, vroom, en roepen de mens op tot uiterste krachtsinspanning, maar desondanks komen zij tot een surrogaat van de ware wijze van verlossing en van het ware leven in het Koninkrijk Gods.

De discipelen begrepen over welke kracht zij door de doop in de Heilige Geest konden beschikken, want zij hadden er in opdracht van hun Meester al mee gewerkt. In Mattheüs 10:1 staat, dat Jezus hun macht gaf over de onreine geesten om die uit te drijven en om alle ziekten en alle kwalen te genezen. Macht is een eigenschap van de Heilige Geest, waarmee deze autoriteit uitoefent in de onzienlijke wereld. Door de doop in de Heilige Geest krijgt de christen de Geest Gods in zich en kan hij als een zelfstandige mede-arbeider Gods optreden. De Heilige Geest in hem is dan het geestelijke kapitaal waarmee hij werkt. Daarom kon Petrus, ziende op deze Geest in hem, tot de verlamde aan de Schone Poort zeggen: 'Zie naar ons... Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb, geef ik u; in de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër: Wandel!' (Hand. 3:4-6).

Om een aards en natuurlijk menselijk leven te kunnen leiden, is een menselijke geest noodzakelijk. Men moet de Heilige Geest bezitten om een geestelijk of hemels mens te kunnen zijn. Het plan Gods met de mens is, dat deze de volkomenheid bereikt, dus dat hij geheel en al losgemaakt wordt van de boze machten en dan door de Heilige Geest hersteld, geleid en gesterkt, tot leder goed werk in staat is. En goed werk is alle werkwatJezus deed! Alleen door het bezitvan de Heilige Geest is de realisering mogelijk van wat staat in 2 Timotheüs 3:16: 'Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust'. Jezus sprak aangaande de Heilige Geest als de Trooster. Wat de genezing is voor het zieke lichaam, is de troost voor het lijden van de ziel. De Trooster neemt de pijn van de beschadigde ziel weg en herstelt deze.

 

Het uiteengaan  
der christenen 


In de parallel-gelijkenis van de ponden in Lucas 19:11-27 wordt meegedeeld, dat 'een man van hoge geboorte' ieder van zijn tien slaven een pond toevertrouwde. Dit ene pond wijst in het beeld erop, dat allen dezelfde Heilige Geest, zijn bezit, ontvingen. In deze gelijkenis wordt ook gesproken van 'zijn burgers die hun heer haatten en hem een gezantschap achterna zonden met de boodschap: Wij willen niet dat deze koning over ons wordt'. Reeds enkele dagen na deze uitspraak werd de vervulling al zichtbaar, toen de Romeinen boven het kruis het opschrift plaatsten: 'Dit is Jezus, de Koning der joden' en de leiders van het volk Hem juist als koning verwierpen. Slechts enkelen bleven Hem trouw en dit waren juist de 'slaven' aan wie Hij zijn bezit, de Heilige Geest, op de Pinksterdag toevertrouwde. Dezen verstonden de betekenis van de woorden van hun Heer: 'Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld' en 'Mijn Koninkrijk is binnen in u'.

Opmerkelijk is, dat de valse kerk Hem niet alleen haatte, toen Hij bij haar was, maar ook daarna. Wanneer de Heer weggaat uit 'dit land' om in een 'ver land' de koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen, dus wanneer Jezus naar de hemel is gegaan om Zich te zetten aan de rechterhand Gods, blijft de afvallige kerk, het grote Babylon, Hem als koning verwerpen. Zij zenden Hem immers een gezantschap achterna met dezelfde boodschap: 'Wij willen niet dat Hij koning over ons is'.

Nu is het wel merkwaardig dat juist in vele vrije kringen en in het bijzonder in de maranathakringen, het koningschap van Jezus Christus geloochend wordt. Men erkent Hem wel als bruidegom voor de gemeente, maar men verbindt zijn koningschap alleen aan het natuurlijke volk Israël. Als er staat, dat Jezus de geboren Koning der joden is, vat men dit in de meest vleselijke zin op en niet in de betekenis van de apostel Paulus, die in Romeinen 2:28,29 poneert: 'Want niet hij is een jood, die het uiterlijk is, en niet dat is de besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God'. Het is daarom geen wonder dat men in deze kringen zich ook fel keert tegen de doop in de Heilige Geest.

Jezus zegt in deze gelijkenis dan ook niet dat 'zijn burgers' ieder een pond ontvingen, maar alleen zijn slaven die zich hem ten dienste stelden en waar van verwacht kon worden dat zij voor hun heer zouden arbeiden met de gave die hij hun geschonken had. Het is ook niet te verwonderen dat men van de belofte uit Handelingen 2 zegt: niet voor ons, maar voor het joodse volk 'in de laatste dagen' (zie de Scofield-bijbel). Het is evenwel juist de doop in de Heilige Geest waardoor de Heer zijn koningschap in zijn volk bewijst en openbaart in deze wereld.

In de kerken spreekt men wel van Christus, de Koning van zijn Kerk, maar dit koningschap wordt noch ervaren door zijn volk, dat belijdt zondaar (dat is slaaf van de boze machten) te blijven tot de dood, noch geopenbaard in deze wereld. Wanneer de christen daar leert zingen: 'In eigen oog een zondaar zijn', is dit niet de erkenning van het koningschap van Christus, maar wel van de heerschappij van de satan.

De onderhorigen van de man van hoge geboorte kunnen wij onderscheiden in twee groepen: de burgers die zijn koningschap verachten en afkerig zijnvan zijn wezen en werken, en zijn slaven die hij zijn bezit toevertrouwt, verwachtende dat zij daarmee zullen werken en handel drijven, totdat hij terugkomt. Zo kan men ook de christenheid in twee groepen verdelen: zij die aanvaarden wat in 1 Petrus 2:21 staat: 'U een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden', die dus de methodiek van Jezus in zijn verlossend en helend werk navolgen en die daarvoor evenals Hij toegerust zijn door de doop in de Heilige Geest, en de christenen die het aangedaan worden met 'kracht uit de hoge' niet erkennen voor zichzelf, maar deze koninklijke gave zelfs verachten en bespotten. Daarom zijn deze laatste christenen in feite niet verder gekomen dan de gelovigen van het oude verbond: Christus regeert niet in hen en door hen, maar zij trachten op dezelfde wijze hun behoud uit te werken als de oudtestamentische gelovigen en buigen zich in hun onwetendheid nog maar al te vaak onder het juk van de Sinái.

Velen in de evangelische kringen zoeken wel een opwekking, maar op oudtestamentische wijze. Hun evangelisten trekken door het land met boetepredikaties en roepen op tot het houden van nachtbidstonden en tot vasten en gebed. Zij zien daarbij uit naar figuren als Elia of Johannes de Doper, waarmee zij betuigen dat zij buiten het Koninkrijk der hemelen leven, omdat de Heer Zelf sprak aangaande deze groten uit het oude verbond, dat (door de doop in de Heilige Geest) de minste in het Koninkrijk der hemelen meerder is dan deze godsmannen (Matth. 11:11). Het niveau dezer christenen reikt niet tot het peil van het nieuwe verbond. Het tragische is, dat de goeden onder hen oproepen tot bekering, terwijl zij de nieuwe 'hoge weg', die hen tot het doel zou kunnen leiden, hooghartig van de hand wijzen. Wanneer de Heer in onze dagen weer licht doet opgaan in de duisternis, wanneer Hij ons oproept bij ons werken voor Hem dezelfde methoden te gebruiken, die Hij volgde, wanneer Hij de weg aanwijst en de kracht verleent om de boze geesten uit te drijven en te weerstaan op dezelfde wijze als Hij dit vroeger deed, wordt dit door vele christenen verworpen. Zij erkennen zijn koningschap niet, want zij bewandelen de weg niet die Hij bepaald heeft en erkennen niet dat zijn manier van regeren de juiste en doeltreffendste is.

Met al het geroep om bekering, bezinning, verootmoediging, schuldbelijdenis, komt de christenheid geen stap verder, omdat de Heer ook nu nog zegt: 'Dit moest men doen en het andere niet nalaten'. Evenmin als de profeten van het oude verbond het volk tot vernieuwing konden brengen, evenmin zal dit nu gelukken door de 'ontdekkende prediking' in de kerken, of door moderne opwekkingstechniek en de verbroederingspogingen van de zogenaamde opwekkingskringen. 'Bekering' betekent verandering van denken. 'Jezus volgen' is vernieuwd worden in zijn gedachten. Men moet ophouden de bazuin te blazen op oudtestamentische wijze, want de rechtvaardige leeft door geloof. In geloof aanvaardt hij immers de schuldvergeving en in geloof strekt hij zich uit naar de doop in de Heilige Geest. Door het geloof krijgt hij inzicht in het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, de onzienlijke wereld. Door het geloof beziet hij de situatie vanuit zijn hoge positie, want hij weet zich uit de duisternis overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde. Hij is met Christus opgewekt en heeft een plaats ontvangen in de hemelsegewesten, en als een onderpand van de toekomstige erfenis (de steden in de gelijkenis) heeft hij de Heilige Geest ontvangen.

 

Geestelijke  
gaven 


Wanneer een mens geboren wordt, bezit hij een menselijke geest. In Jesaia 42:5 staat: 'Die aan de mensen de adem gaf en de geest aan hen die op de aarde wandelen'. Deze geest is als een zaadje, dat groeien en zich ontwikkelen moet, doordat alle eigenchappen en kwaliteiten erin besloten liggen. Deze groei kan geremd worden of gestuit, maar ook. bevorderd. Daarom wiedt in de zichtbare wereld de tuinman het onkruid en vangt het ongedierte, terwijl hij de plant bemest, begiet en de voorwaarden verschaft, dat deze zich ongestoord kan ontwikkelen. Dit groeiproces onderscheidt deze wereldgeesten' of mensengeesten van de engelenwereld, die bij haar schepping zowel als individu en in aantal compleet was.

In het nieuwe verbond schenkt Jezus Christus aan de wedergeboren mens die Hem erom bidt, de Heilige Geest. Deze verbindt Zich met de menselijke geest. De eigenschappen van deze Geest komen overeen met die van de menselijke geest, maar ze zijn rijker, krachtiger en heerlijker. De leiding van de Heilige Geest maakt het de mens mogelijk in een andere dimensie, in een hogere sfeer, te leven. De mens verzamelt kennis van de natuurlijke dingen en zijn geest weet wat in hem is, maar de Heilige Geest heeft echter kennis van de onzienlijke wereld en onderzoekt zelfs de diepste gedachten van God (1 Cor. 2: 10,11). Hij heeft zelfs kennis van alle dingen en wij worden opgeroepen onder zijn leiding de dingen te bedenken, 'die boven zijn'. Door deze Geest kunnen wij het voorbeeld van Jezus volgen, omdat wij precies eender kunnen denken als Hij. Van deze vernieuwing van denken sprak de Heer: 'Wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben'ooh. 8:12).

De menselijke geest heeft ook het vermogen om andere geesten te onderscheiden en te selecteren. Deze gave heeft ieder in het bijzonder nodig, die leiding moet geven. De Heilige Geest bezit ook de gave van onderscheiding, maar nu rechtstreeks in de hemelse gewesten. Jezus Zelf gebruikte deze gave, toen Hij van Nathanaël zel: 'Zie waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is' (Joh. 1:48) of toen Hij de farizeeën aansprak met 'adderengebroed' en tot hen zei: 'Gij hebt de duivel tot vader' (Joh. 8:44). Paulus gebruikte deze gave, toen hij vervuld met de Heilige Geest, Elymas de tovenaar scherp aankeek en sprak: 'Zoon des duivels, vol van allerlei list en streken, vijand van alle gerechtigheid' (Hand. 13:9,10).

De mens bezit van nature de gave van het geloof, waardoor hij dingen aanvaardt die hij niet zintuiglijk heeft waargenomen. Maar ook de Heilige Geest heeft deze begaafdheid en wel zonder begrenzing. Omdat Hij alles kent, ook wat in de onzienlijke wereld is, kan Hij meer aangrijpen en dus vaster geloven.

Er is een wijsheid van mensen, zoals Salomo bezat, en er is een 'wijsheid die van boven komt' (Jac. 3:15), waarmee de sleutels van het Koninkrijk der hemelen gehanteerd worden.

Wij merken op, dat ook de boze geesten geestelijke gaven bezitten, hoewel zij deze wetteloos gebruiken. In Jacobus 2:19 wordt meegedeeld, dat de duivelen geloven dat God één is. Zij hebben ook kennis en onderscheiding van geesten. In Handelingen 19:15 antwoordt zo'n boze geest de zonen van Sceva met de woorden: 'Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijt gij?' In de synagoge te Kapernaüm roept een onreine geest tot Jezus: 'Ik weet wel wie Gij zijt: de heilige Gods' (Marc. 1:24). In de natuurlijke wereld kan de menselijke geest zijn prognoses of voorspellingen maken. De Heilige Geest verkondigt ons de toekomst (Joh. 16:13). Er is echter ook sprake van waarzeggende geesten, die hun mediums de toekomende dingen laten voorspellen. De gave der genezing vinden wij op het natuurlijke vlak bij de mens en op het geestelijke niveau bij de Heilige Geest, terwijl de boze geesten werken in de paranormale genezers.

Wanneer de menselijke geest al zovele rijk gevarieerde gaven bezit, dan is het wel zeer staren dogmatisch, om aan de Heilige Geest slechts negen gaven toe te kennen. Neen, de Geest Gods is veel rijker en oneindig meer gevaneerd dan de menselijke geest, en zijn gaven zijn niet tot het getal negen beperkt. Het feit dat Paulus in 1 Corinthiërs 12:8-10 negen uitingen van de Heilige Geest noemt, houdt niet in, dat er niet meer zouden zijn. in Romeinen 12:6-8 worden andere begaafdheden opgesomd en nog is de lijst daarmee niet uitgeput.

Een belangrijke begaafdheid van een geest is, dat hij zich in een taal kan uitdrukken. Zo zijn er engelentalen en mensentalen (1 Cor. 13:1). Wanneer een kind klein is en zijn geest nog weinig ontwikkeld, neemt het klakkeloos de woorden over van zijn ouders, zonder de inhoud ervan te begrijpen. Bij de doop in de Heilige Geest neemt het kind van God de woorden van de Geest over zonder deze te verstaan: 'Want niemand verstaat het; door de Geest spreekt hij geheimenissen' (1 Cor. 14:2). Op de pinksterdag begon deze gave van Gods Geest te werken en werd gezegd: 'En begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken'.

Wij weten dat bidden betekent: bezig zijn in de hemelse gewesten. Wie in tongen bidt, is op een zeer bijzondere wijze bezig in het Koninkrijk Gods. De menselijke geest neemt dan de taal van de Heilige Geest over en de mens spreekt deze taal uit. Omdat hierdoor een bijzondere openbaring gegeven wordt van het vertoeven in de onzienlijke wereld en het contact met de Geest Gods, kan gezegd worden: het spreken in tongen is een teken voor de ongelovigen (1 Cor. 14:22). Dezen worden erbij bepaald dat de tongenspreker bezig is in de hemelse gewesten. Bij de vertolking van tongen wordt de inhoud van de taal verstaan en doorgegeven aan de gemeente. Omdat de apostel zich vele malen in de hemelse gewesten bewoog, kon hij schrijven: 'Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek' (1 Cor. 14:18). Wellicht sprak hij dan ook over verborgenheden en 'onuitsprekelijke woorden', die hij overnam van de Heilige Geest, die niet te vertalen waren en 'die het een mens niet geoorloofd is (in verstaanbare talen) uit te spreken' (2 Cor. 12:4).

 

Naar zijn  
bekwaamheid 


'En de een gaf hij vijf talenten, een ander twee, een derde één, een ieder naar zijn bekwaamheid, en bij reisde buitenslands' (Matt.25:15)

Wanneer iemand de Heilige Geest ontvangt, bewerkt deze in hem geen schokeffect. In Gods Koninkrijk gebeurt niets bij toverslag. De Heilige Geest moet Zich in de mens kunnen ontwikkelen en deze moet leren zich in gehoorzaamheid te stellen onder diens leiding. Er is hierin ook een 'opwassen in de genade'. De apostel vermaant: 'Verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid' (1 Petr. 2:2). 'In Hem wast elk bouwwerk, goed in eensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie gij ook mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest' (Ef. 2:21,22). Het is dwaas om tot iemand die met de Heilige Geest gedoopt is, te zeggen dat in hem plotseling al de gaven functioneren, indien hij maar in het geloof uitstapt. Men kan vergelijkenderwijze ook niet van een schoolkind die prestaties verlangen, waartoe het op latere leeftijd in staat is. Wie gedoopt is met Gods Geest, moet gaan 'streven naar de gaven des Geestes' (1 Cor. 14:1), dat wil zeggen deze tot ontplooiing brengen. De opdracht is: 'Doet handeling, totdat Ik terugkom'. Dit betekent: richt je op de Heilige Geest en geef Hem gelegenheid Zich in je te ontwikkelen met al zijn krachten en begaafdheden.

De Heilige Geest kan zijn begaafdheden ontplooien overeenkomstig de 'bekwaamheid' van de ontvanger, dus volgens diens eigen geestelijke begaafdheid, zijn karakter en natuur. De menselijke geest wordt immers doorde Heilige Geest niet onder druk of op dood spoor gezet. Boze geesten houden geen rekening met de eigen geest van de mens. Zij dwingen hem dingen te doen, die hij niet wil of niet wenst en waarvan hij zelfs een afkeer heeft (Rom. 7:15). Zij onderdrukken dan de menselijke geest, overweldigen hem en beschadigen hem daardoor. De Heilige Geest daarentegen verheft de menselijke geest. Hij sluit zich bij hem aan, wil ermee huwen zoals er staat: 'Wie zich aan de Heer hecht, is één geest met Hem' (1 Cor. 6:17). Het kan zijn dat in een huwelijk de man heerst en zijn vrouw in alles dwingt hem te gehoorzamen. Hij is de baas en zij moet zich naar zijn inzichten en vaak luimen schikken. Zo'n huwelijk is het beeld van de gemeenschap die de geest van de mens heeft met de boze geest. Paulus waarschuwt de man voor zulk een gedrag met de woorden: 'Weest niet ruw tegen haar' (Col. 3:19). In 1 Petrus 3:7 volgt de vermaning: 'Desgelijks gij mannen, leeft verstandig met uw vrouwen, als met brozervaatwerk, en bewijst haar eer'. Wie in het natuurlijke leven deze dingen niet kent, begrijpt van de verhouding tussen de Geest Gods en de menselijke geest ook niets. Jezus zou in dit verband zeggen: 'Indien Ik ulieden van het aardse gesproken heb zonder dat gij gelooft, hoe zult gij geloven, wanneer Ik u van het hemelse spreek?' (Joh. 3:12).

Een gebed als in sommige kringen gezongen wordt: 'Heer, breek mij maar geheel' wordt door 'vrome' geesten geïnspireerd, die het op de vernedering van de mens gemunt hebben. Gods Geest vernieuwt de geest van de mens, neemt de beschadigingen weg en verheft de menselijke geest. De door demonen ingegeven versregel: 'Breek mij maar geheel' moet beantwoord worden met de woorden: 'Ga achter mij satan, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der (vrome) mensen'. Men bidt immers dat God de mens naar geest, ziel en lichaam tot een puinhoop wil maken. Dit verzoek klinkt in onze oren als de bekende Hollandse vloek, die de mens in dezelfde richting laat bidden. De Heer maakt echter geen wrakken, maar heeft zijn Zoon gezonden om de 'werken des duivels te verbreken' en de mens te herstellen. De Heilige Geest zoekt in harmonie met onze geest te leven en past zich dus aan bij onze geest en maakt deze zeker niet inactief.

Maar hoe kan de Heer de gave van kennis en wijsheid toedelen, indien de geest van de mens niet hunkert om meer van de onzienlijke wereld te weten en deze kennis met wijsheid toe te passen? Indien er zelfs, zoals bij vele christenen, geen verlangen is zijn Woord te leren kennen! Indien wij niet begeren een medebroeder of -zuster te helpen, hoe kan de Geest dan de begaafdheid ontwikkelen om te dienen, want dit is ook een charismatische gave, zoals er staat: 'Wij hebben nu gaven, onderscheiden naar de genade, die ons gegeven is: ... wie dient, in het dienen'. Jezus had deze gave in bijzondere mate, want Hij sprak van Zichzelf. 'Maar Ik ben in uw midden als dlenaar' (Luc. 22:27). Zo is er ook een bijzondere wijsheid en genade nodig om een medebroeder of -zuster te vermanen, het charisma: 'Wie vermaant, in het vermanen' (Rom. 12:6-8).

 

De afrekening 


'Terstond ging hij, die de vijf talenten ontvangen had, op weg, en hij deed er zaken mede en verdiende er vijf bij. Evenzo verdiende hij, die de twee talenten had, er twee bij. Maar bij, die het ene talent ontvangen bad, ging heen en groef een gat in de gronden verborg het geld van zijn heer. En na lange tijd kwam de heer van die slaven en hield afrekening met ben. En die de vijf talenten ontvangen had, trad toe en bracht nog vijf talenten bovendien, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb er vijf talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem: Welgedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouwg eweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. Die met de twee talenten trad ook toe en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb er twee talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem: Welgedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer' (Matt.25:16-23)

De opdracht is: 'Doet handeling totdat Ik terugkom'. Dit is de onverbiddelijke eis. Niets verliezen is nog geen winst maken. In de dagen van de zondvloed werd de vraag gesteld: wat heeft de mens met zijn geest gedaan? Het antwoord was, dat hij zich misgaan had en enkel vlees geworden was. Wanneer de avond aanbreekt, waarin de geestelijke boosheden als een zondvloed van vuur over de aarde zullen stromen, wordt de vraag gesteld aan allen die verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest, en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben' (Hebr. 6:4,5): wat hebben dezen met de Heilige Geest gedaan? Er is een scheiding, ook in de zogenaamde pinksterbeweging. Dan zullen de zonen Gods geopenbaard worden, die gewoekerd hebben met de hun toevertrouwde geestelijke gaven. Van het zaad dat in de goede aarde terecht kwam, geldt dan in die tijd: 'Toen dat opgekomen was, bracht het honderdvoudige vrucht voort'(Luc. 8:8). Velen in de pinksterbeweging zullen dan echter moeten erkennen, dat zij het hun toevertrouwde talent in de grond verstopt hadden. Zij blusten de Geest uit! (1 Thess. 5:19).

Wanneer een kind geboren wordt, heeft het een geestje dat in het geheel nog niet opvalt. Hoe geheel anders is het, wanneer het een man geworden is, die rijk is aan talenten en die schittert in de culturele of technische wereld. Wanneer een kind van God in de Heilige Geest gedoopt wordt, lijkt dit niet zoveel. Hij spreekt wat onverstaanbare woorden, soms nog moeizaam, maar hij is nog lang niet gelijkvormig aan het beeld van Jezus Christus. Bij de doop in de Heilige Geest ontvangt de mens het zaad waaruit de man Gods die tot alle goed werk toegerust is, zich ontwikkelt. Paulus schreef hierover: 'In Hem zijt gij, toen gij gelovig werd, ook verzegeld met de Heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis' (Ef. 1:13,14). De erfenis is het volle heil, de totaliteit van wat God schenken wil, namelijk de heerlijkheid en het zitten op zijn troon.

Zoals de christen gelooft in de schuldvergeving, zo zal hij ook moeten vertrouwen dat hij de Heilige Geest door het geloof ontvangen heeft. Vanuit dit geloof dat de Schepper van hemel en aarde door zijn Geest in hem woont, kan hij spreken en handelen zoals Jezus dit deed. Deze zekerheid doet hem in iedere situatie van het leven overwinnen, omdat Hij die in hem woont, groter, sterker, wijzer en rijker is dan die tegen hem is.

De geestelijke gaven ontplooien zich in de trouwe dienstknechten, maar zij verrijken er ook anderen mee. Zo vermenigvuldigen zij zich. Zij worden immers gebruikt in het midden der gemeente. De kennis en wijsheid, die geschonken worden, delen zij mee en hierdoor ontvangen ook de anderen inzicht in de hemelse gewesten. De gaven van genezingen vermenigvuldigen zich in allen die herstellen. De oudsten doen handeling door hun standvastig gebed des geloofs ten behoeve van de zwakken en zieken. De gave der profetie neemt toe naarmate er geloofszekerheid is dat de Heer in de harten woont en dat men dan vol vertrouwen de gedachten Gods mag uitspreken.

De tijd breekt aan dat de kinderen Gods zich weer gaan uitstrekken naar de geestelijke gaven en er handeling mee gaan doen. Door middel van deze begaafdheden kunnen zij de voet zetten op de vijanden van God en van de mens. Zonder gebruik van deze geestelijke gaven komt de gemeente nimmer tot de volheid en bereikt zij nimmer haar doel. Wij mogen niet afwachten, maar de Heer wacht af totdat wij beginnen te gehoorzamen aan zijn opdracht. Van Hém wordt gezegd: 'Voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank zijner voeten' (Hebr. 10:13). Het Koninkrijk Gods breidt zich niet uit, indien de slaven ontrouw worden aan de opdracht om te ijveren met de geestelijke gaven. Ook nu nog geldt de uitspraak: 'Indien Ik door de Geest Gods (die in mijn volk woont) de duivelen uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen' (Matth. 12:28). De zonen Gods vullen in hun vlees (zijnde) aan, wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van zijn lichaam (Col. 1:24). Door het gebruik van de gaven des Geestes schenken zij herstel, genezing, bevrijding en handelen zij zo in de gehele wereld, als onze Heer deed binnen de begrenzing van het joodse land. De Heer sprak: 'Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maken en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maken en waar geen dieven inbreken of stelen' (Matth. 6:19,20). Is het overtrokken wanneer wij constateren dat onze Heer eist, dat zijn volk dezelfde verlossingsmethode zou gebruiken als Hij? Zijn wij extreem indien wij aan zijn opdracht willen voldoen en daarbij gebruik maken van de begaafdheden van de Heilige Geest, die Hij ons geschonken heeft?

'Het feest van de Heer' wordt gevierd, wanneer de prediking van het heerlijke, volle evangelie zich aansluit bij het leven en de arbeid van Jezus Christus. Wanneer zijn onze samenkomsten feestzalen? Wanneer er mensen tot bekering komen, wanneer gebondenen worden bevrijd, wanneer zieken genezen, gelovigen worden gedoopt met de Heilige Geest en verder worden gebracht op de weg des heils, dus op de weg van heling. Er is een 'vreugde des Heren' en ook een blijdschap bij de heilige engelen, wanneer er hier op aarde een gemeente is: 'stralend, zonder vlek en rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet'(Ef 5:27). Het is feest voor de Heer en voor ons, wanneer wij het beeld van Jezus gelijk vormig zijn geworden. Dan zijn we waardig gekeurd om te staan voor de Zoon des mensen. Dan zijn we afgezonderd van iedere boze geest teneinde de heerlijkheid van Christus te openbaren. De feestzaal is bestemd voor allen die hun leven hebben ingezet om goed te doen, om het zwakke te versterken, het zieke te genezen en gevangenen te bevrijden. Deze feestgangers zijn bestemd om in het komende vrederijk en op de nieuwe aarde de ganse zuchtende schepping tot haar bestemming te brengen. Waarachtige pinkstermensen zijn feestgangers, want zij weten dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. Daarom sprak Petrus tot de verlamde aan de schone poort: 'Zie naar ons. En hij hield zijn blik op hen gevestigd in de verwachting iets van hen te ontvángen. Maar Petrus zeide: Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb, geef ik u; in de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër: Wandel'. Voor Petrus en Johannes was de vreugde van de schenkende liefde Gods groter dan de blijdschap van het ontvangen bij de verlamde. Petrus enJohannes werden vanwege dit deelhebben aan de goddelijke natuur geselecteerd voor de grote feestzaal, waar ook de wijze maagden ingingen. Deze categorie feestgangers wordt ingeschakeld voor 'de wederopnichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten van oudsher' (Hand. 3:6,20). Een van de hoogtepunten van het feest is, wanneer vervuld wordt: 'En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven' (Openb. 20:4). Zij vormen het koninklijke priestergeslacht dat God stelt over al de werken van zijn handen!

 

De luie slaaf 


Natuurlijk hebben de gelijkenissen die Jezus op de Olijfberg uitsprak, nu nog hun betekenis voor de christelijke kerk. Juist bij het ingaan van de eindtijd, waarover het hier gaat, zullen wij de ware bedoeling van deze parabelen beter verstaan. Babylon bestaat en deze 'grote stad' is wereldwijd vertakt en iedere christen moet er dus regelmatig mee geconfronteerd worden, maar wie spreekt erover? Er is ook een ware gemeente, wier leden 'aangenomen worden' en opgroeien tot zonen Gods (24:40). Er zijn wijze, maar ook dwaze maranathachristenen. Jezus zelf sprak over het verschijnsel dat in de laatste dagen er ook 'achterblijvende' maranathachristenen zouden zijn, of men dit aanvaarden wil of niet. Ook deze categonie heeft de uitroep 'Jezus komt spoedig' in haar vaandel geschreven. De verstandigen gaan evenwel langs 'de hoge weg' hun Heer tegemoet, terwijl de dwazen de aardse route kiezen.

De gelijkenis van de talenten bepaalt ons bij de pinksterchristenen die ten tijde van de spade regen allen geloven in de doop met de Heilige Geest en die ook voor onze tijd de geestelijke gaven accepteren. Maar het is niet voldoende om uit te roepen dat men de bijbel van kaft tot kaft gelooft, want dit kan één van de vele kreten zijn, waarmee men juist de onzienlijke wereld van het Koninkrijk der hemelen buitensluit, om zich te richten op de spectaculaire, zichtbare verschijnselen. De Heer houdt ook afrekening met die pinksterchristenen die de bijbelse waarheid aangaande het ontvangen van de Heilige Geest onderschrijven en aanvaarden, maar die toch niet werken met de begaafdheden van deze Geest, omdat zij zich bezighouden met de dingen van de zichtbare wereld.

'Nu kwam ook hij, die het ene talent ontvangen bad, en zeide: Heer, ik wist van u, dat gij een hard mens zijt, die maait, waar gij niet gezaaid hebt, en die bijeenbrengt van plaatsen, waargij niet hebt uitgestrooid. En ik was bevreesd en ben heengegaan en heb uw talent in de grond verborgen; hier hebt gij het uwe' (Matt.25:24,25).

De slechte slaaf ontving slechts één talent, want meer kon zijn heer hem niet toevertrouwen. Hij schenkt immers een ieder volgens zijn bekwaamheid. Deze knecht heeft de minste visie en van hem wordt ook de kleinste inspanning gevraagd. Iemand die een miljoenenbedrijf moet leiden, zal een ruimere blik moeten hebben en meer geestelijke energie moeten opbrengen dan de zetbaas in een kleine kruidenierszaak. De slaaf met het ene talent is niet zoveel kapitaal toevertrouwd, maar hij zal er toch ijverig en nauwkeurig mee moeten arbeiden. Hier zien wij de tragiek van vele pinksterchristenen. Zij hebben slechts één talent. Zij noemen zich daarom 'eenvoudige christenen' en zij distantiëren zich van allen die meer talenten ontvangen hebben en daar ijvenig mee bezig zijn. De ontrouwe slaaf is wel een pinksterman, wel gedoopt in de Heilige Geest, maar hij gelooft niet in de waarde van zijn bezit en in de mogelijkheden die het hem biedt. Bovendien wordt hij bevreesd en begraaft zijn talent in een put en probeert niet het te gebruiken ten dienste van de gemeente van Jezus Christus om de waarde ervan zo te vermenigvuldigen. Hij is als een vrek, die zijn rijkdom verstopt en zich alleen vergenoegt in het hebben ervan. Hij bezit wel de Heilige Geest, maar in de praktijk van het leven komt er niets uit de bus. Misschien roept hij wel hard en zweept zich tijdens de aanbiddingsdiensten op, maar de geestelijke gaven kunnen zich in hem niet ontplooien. Hij leeft in de stormachtigheid van zijn emoties, maar niet in de rust en de vrede van het Koninkrijk Gods.

Vele één-talentbezitters zijn lid van een pinkstergemeente. Zij bepalen vaak het peil van deze bijeenkomsten. Zij dragen de naam pinksteren, maar hebben zelfs geen inzicht in het gebruik van de eerste geestelijke begaafdheid: het spreken in tongen. Sommigen menen dat het voldoende is, indien zij slechts eenmaal in hun leven in tongen spreken. Zij maken onderscheid tussen het teken van de doop in de Heilige Geest en de gave van het spreken in tongen. Zij zien het nut er zelfs niet van in en zijn dus geheel anders ingesteld dan de apostel Paulus, die God voor deze gave dankte (1 Cor. 14:18). Ja, er zijn zelfs voorgangers van zogenaamde pinkstergemeenten, die nimmer in tongen gesproken hebben. Hun 'pinksterkerk' is eigenlijk een verkapte baptistengemeente. Geen wonder dat men bij het loslaten van de pinksterervaringen liever contact zoekt met de evangelische baptisten dan met hen die het teken van het nieuwe verbond noodzakelijk achten in verband met de ontplooiing van de begaafdheden van de Heilige Geest en de ontwikkeling van de gemeente van Jezus Christus.

De ontrouwe slaaf gebruikt de doop met de Heilige Geest niet om zich in de hemelse gewesten te kunnen bewegen, daar te groeien en te arbeiden, maar hij verstopt deze schat in de grond. Hij verborg hem in een zweetdoek, staat in Lucas 19:20. Het woord 'zweetdoek' komen wij ook tegen in Handelingen 19:12, waar sprake is van de zweetdoeken van Paulus. De apostel had deze blijkbaar in gebruik om het zweet tijdens de arbeid voor zijn dagelijks brood van hoofd en lichaam te verwijderen. De geestelijk luie slaaf gebruikte zijn zweetdoek om de geestelijke gaven, die hij ontvangen had, te camoufleren en te verbergen. In de zichtbare wereld zijn deze broeders vaak erg actief. Zij evangeliseren, organiseren samenkomsten, zijn bij elke landelijke activiteit aanwezig, bouwen gebouwen, maar de Heilige Geest met zijn begaafdheden komt er weinig of niet meer aan te pas. De slaaf wordt lui genoemd, niet vanwege zijn prestaties in de zichtbarewereld, maar vanwege zijn onverschilligheid ten opzichte van de onzienlijke wereld. Zo werd aan de gemeente te Eféze geschreven: 'Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen... Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe weder uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert' (Openb. 2:2-5). In de gemeente te Efeze dacht men nog vaak aan het machtige verleden, toen de apostel Paulus daar werkzaam was. In die beginperiode gebeurden er buitengewone krachten door de handen van Paulus. Zieken werden genezen en boze geesten uitgedreven. Wie de brief aan deze gemeente leest, ziet op welke hoogte van kennis en wijsheid zij stond, maar dit alles werd verleden tijd. Men kreeg andere inzichten en koos een andere weg. Wel bleef men zeer orthodox en fundamentalistisch: men kon de kwaden niet verdragen. In onze tijd lezen wij ook van protesterende pinkstergroepen, die andere kerken en gemeenschappen op de vingers menen te moeten tikken vanwege modernistische leringen. Zij voelen zich geroepen om op gezette tijden de vinger waarschuwend omhoog te houden, waar het de afvallige kerk betreft. Zij bemoeien zich gaarne met eens anders doen, terwijl in hun eigen kringen het geestelijke leven niet tot ontplooiing komt en er geen verwachting tot herstel is voor de geestelijke puinhopen. Maar ook hen zal de Here God ter verantwoording roepen en vragen: 'Wat hebben jullie met de Heilige Geest gedaan? Op welk niveau hebben jullie je bewogen, op dat van de hemel of op dat van de aarde?'

Er loopt een diepe kloof in de pinksterbeweging, evenals in de maranathabeweging. Er zijn wijze en er zijn dwaze pinksterchristenen. De luie dienstknecht werd gedoopt met Gods Geest, maar zijn denken werd er niet door vernieuwd en zijn leven werd er niet door geleid. Hij zag in het teken van het nieuwe verbond niet de heerlijke mogelijkheid van een herschepping, noch de oneindige, wijde perspectieven van het Koninkrijk der hemelen.

De afval van de pinksterbeweging begint waar zij uit de hemelse gewesten neerdaalt op de aarde: 'Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt'. Er is geen kennis van de onzienlijke wereld, het Koninkrijk der hemelen, dat Jezus ons door zijn prediking openbaarde. Men is onbekend met een wandel in de hemel en met de strijd in de hemelse gewesten. Daarom zijn er weinig genezingen, gebondenen worden er niet bevrijd, profetieën worden nauwelijks meer gehoord of zij, hebben weinig of geen kracht. Men spreekt of zingt niet meer in tongen. Geen wonder dat de afvallige pinksterchristenheid maar al te gaarne door de kerken en evangelische bewegingen geaccepteerd wordt. Simson, wiens lokken afgesneden zijn, is immers niet meer gevaarlijk. De luie slaaf was ook bevreesd. Hij had een vrouw getrouwd en deze weigerde hem vanwege zijn pinksterafwijking te accepteren. Hij wilde bij de christelijke pers of radio aanvaard worden en daarom moest hij wel water in de wijn doen. Hij was bevreesd mensen in de samenkomsten te verliezen, wanneer het geestelijke niveau te hoog zou worden. Zijn tijdschrift zou schade lijden, indien er ook geen plaats was voor de christenen die het pinksterevangelie verwerpen en tegenstaan. De slechte pinksterslaaf zag niet dat juist het pinksterevangelie de grote werfkracht bezit onder hen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid en dat daardoor bloeiende volle-evangeliegemeenten ontstaan, die weliswaar niet geaccepteerd worden door de brede christenheid, maar waar het Koninkrijk Gods met zijn blijdschap, vrede en gerechtigheid, baanbreekt.

 

Van liefdeloosheid beschuldigd 


De talenten die de Heer aan zijn dienstknechten schenkt, blijven zijn eigendom. De schatten die zij in de hemel verzamelen, komen Hem toe. De genadegaven komen niet in een dood vat, maar in een levende mens, die ermee werken moet voor zijn Heer. Zonder de charismatische gaven kan de mens weinig of niets uitrichten in de onzienlijke wereld, maar zonder zijn medewerking blijven de gaven braak liggen. De gaven Gods en de mede-arbeid van de mens bewerken tezamen de groei van het Koninkrijk Gods. Wij worden verantwoordelijk gesteld voor de teruggang en de verwaarlozing of de verbreiding en ontwikkeling van dit Koninkrijk.

'En zijn heer antwoordde en zeide tot hem: Gij slechte en luie slaaf, wist gij, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb en bijeenbreng van plaatsen, waar ik niet heb uitgestrooid? Dan hadt gij mijn geld aan de bankiers moeten geven en ik zou bij mijn komst mijn eigendom met rente opgevraagd hebben' (Matt.5:26,27).

De doop in de Heilige Geest is het grondkapitaal, waarmee de christen werken moet. Hij behoeft zich vanwege dit rijke bezit niet op de borst te slaan, want er rust nu een grotere verantwoordelijkheid op hem dan op allen die deze doop missen. De verzegeling met de Heilige Geest der belofte is een onderpand van onze erfenis in de hemelen (Ef 1: 14). Met dit onderpand moet gewerkt worden en langs deze weg verkrijgen wij al de andere hemelse zaken en wordt de volle rijkdom der genade ons deel. Niet door handoplegging ontvangt men de wijsheid, de kennis, de gave om te profeteren, de kracht om te dienen, de gave van onderwijzen, maar doordat men zich uitstrekt naar de gaven des Geestes. Paulus schreef aan de jonge Timotheüs: 'Veronachtzaam de gave in u niet, die u krachtens een profetenwoord geschonken is onder handoplegging van de gezamenlijke oudsten. Behartig deze dingen, leef erin, opdat aan allen blijke, dat gij vooruit gaat' (1 Tim. 4:14,15). Door middel van de gave der profetie, die de oudsten bezaten, werd de gave geopenbaard die door God aan Timotheüs toegedacht was in verband met het werk waartoe deze geroepen en de taak die hem opgedragen was. Als hij zijn werk trouw behartigde en er volkomen in opging, zou deze gave zich hoe langer hoe meer in hem ontplooien.

De luie dienstknecht veronachtzaamde de hem toevertrouwde gave, omdat hij er geen handeling mee deed. Iedere in de Heilige Geest gedoopte dienstknecht van de Heer kan alleen dan voor zijn Meester van nut zijn en het opgedragen werk goed volbrengen, wanneer hij gebruik maakt van de geestelijke gave, die hem door God in genade geschonken is. Degene die spitten moet, ontvangt van zijn baas een spa; die wieden moet, krijgt inzicht om het onkruid van de goede planten te onderscheiden; die begieten moet, heeft een overvloed van water nodig en krijgt de beschikking over de gieter of de slang om de tuin te besproeien. Op deze wijze groeit het gewas der gerechtigheid goed verzorgd op tot zijn volle rijpheid. Om een ander beeld te gebruiken: 'En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze uitoefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde'(Ef. 4:16).

Tijdens zijn leven op aarde beperkte de Heer zijn 'zaaien' binnen de begrenzing van het joodse land. Nu eist Hij echter dat zijn dientknechten de ganse wereld met het evangelie van het Koninknijk der hemelen bekend maken. Zij moeten spreken zoals Hij en de werken doen, die Hij gedaan heeft en daartoe krijgen zij ook dezelfde Geest en toerusting die Hij ontving, toen de hemelen scheurden en de Geest als een duif op Hem nederdaalde. Zoals de Heer onder het volk Israël vrucht oogstte van wat Hijzelf gezaaid had (twaalf discipelen, honderdtwintig in de opperkamer, vijfhonderd broeders die bij zijn verschijning tegenwoordig waren), zo zoekt Hij nu vrucht over de ganse aarde waar Hijzelf niet gezaaid heeft, maar zijn dienstknechten. In Lucas 19:22 zegt de heer: 'Uit uw eigen mond zal ik u oordelen, slechte slaaf. Gij wist dat ik een streng mens ben'.

De Heer wijkt niet van zijn principes af. Hij wil vruchten zien en oogsten en wel op dezelfde manier als Hij ons in de evangeliën het voorbeeld gaf. Wij zullen in alles in zijn voetsporen moeten wandelen en er geen eigen methode op na gaan houden. Zijn scheppings- en herscheppingswerk voltooit Hij doormiddel van de mens. Zijn diens tknechten worden uitgezonden in de ganse wereld. Zij worden verdrukt en rechtstreeks of indirect doorde boze geesten aangevallen. De opdracht is zwaar en moeilijk, maar niettegenstaande deze tegenstand blijft Hij eisen en wijkt niet af van de gegeven opdracht: 'Doet handeling, totdat Ik terugkom'. De slechte pinksterknecht beschuldigt zijn Heer van hardheid en strengheid. Hij vindt Hem liefdeloos. Hij wil wel voor zijn Heer arbeiden, maar niet met de charismatische gave, want de andere christenen doen dit ook niet. Daar zit het knelpunt. In wezen heeft de ontrouwe pinksterslaaf dezelfde gezindheid als de andere 'burgers' van het land en daarom gebruikt hij ook liever hun methode en niet de gave die zijn Heer hem geschonken had. Het is daarom wel merkwaardig dat de ontrouwe pinksterchristenen ook weer spreken over liefdeloosheid in verband met die dienstknechten, die het evangelie van het Koninkrijk der hemelen verkondigen en die slechts dit ene evangelie erkennen. De geassimileerde (aangepaste) pinksterchristenen roepen veel en luid om opwekkingspredikers en om mannen Gods, die hen uit de verwarring en impasse moeten leiden, maar tegelijkertijd weigeren zij zich te bekeren en zelf handeling te doen met de gave van de Heilige Geest. Zij sluiten zich af voor iedere verdere ontwikkeling en openbaring van het Koninkrijk der hemelen. Zij blijven heulen met een evangelische christenheid die een diepe afkeer heeft van de methode van Jezus Christus en van de woorden: 'Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken... op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden'. Zij beschuldigen de trouwe dienstknechten van Jezus Christus en daarmee hun Heer van liefdeloosheid, omdat deze weigeren compromissen aan te gaan of concessies te doen.

Ook verwijt de Heer de luie pinksterknecht dat deze zijn geld niet aan de bankiers gegeven had. Bankiers zijn mannen die met het geld van anderen werken en dit levert dan rente op. Vele pinksterchristenen ontwikkelen de gave niet, die God hun toebedacht en in principe gegeven heeft. Zij schamen zich voor de naam pinksteren en zij hebben geen moed om tegen de heersende stroom op te roeien. Daarom blijven zij in de kerk, waar zij als kind geboren en besprengd werden. Zij zijn wel gedoopt met de Heilige Geest, maar hun belijdenisgeschriften en kerkelijke organisaties remmen de openbaring van de charismatische gaven af. Sommige van hen schreven echter boeken en hielden lezingen over de doop met de Heilige Geest en over de geestelijke gaven. Wie kent niet de boeken van Andrew Murray, een predikant van de Nederduitse Gereformeerde Kerk in Zuid-Afrika. Hij was een fervent kinderdoper en presideerde zesmaal de synode van zijn kerk. Toch zijn de talrijke boeken die hij over de Heilige Geest schreef en over de gaven van de genezing voor duizenden een prikkel geweest om 'De volle pinksterzegen' te zoeken. Wij denken ook aan de overleden gereformeerde predikant ds. D.G. Molenaar, die met zijn boek 'De doop met de Heilige Geest' velen de ogen opende. Een gereformeerd kerkblad getuigde van dit boek: 'Het is echter een openbaring om bijbelsgereformeerd over de geestesgaven te lezen'. Met hun geschriften leveren deze personen, hoewel zij de geestelijke gaven in hun kerk niet konden praktiseren, nog steeds hun bijdrage in het Koninkrijk der hemelen. Toch moeten wij met droefheid constateren dat de pinksterbeweging in de kerken weinig of geen invloed meer heeft. Haar aanhangers zijn bevreesd geworden en hun pinkstervuur is gedoofd. De luie slaaf had immers zijn talent in de grond verborgen en er op geen enkele wijze mee gehandeld.

 

De afloop 


Het einde van de luie slaaf is wel zeer droevig. Het vergaat hem als de dwaze maranathachristenen, waarvan uiteindelijk gezegd moest worden:'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet'. Wij lezen nu de laatste teksten van deze gelijkenis: 'Neemt hem dan het talent af en geeft het aan hem, die de tien talenten beeft. Want aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. En werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars' (Matt.5:28-30).

Mogen wij nog eens opmerken: ergens moet de dwaze maranathachristen zich toch bevinden en de onnutte pinksterchristen moet toch ook bestaan. De Heer gaf ons deze gelijkenissen ter waarschuwing. Gaan dan al deze mensen verloren? Wij wijzen erop dat de waarheden aangaande het Koninkrijk der hemelen en aangaande de doop met de Heilige Geest nog maar sinds korte tijd bekend zijn. Het is als met de reformatie. Vijftienhonderd jaren moesten voorbijgaan, voordat Luther ontdekte dat de rechtvaardige alleen door het geloof zal leven. Wij leven pas een korte tijd in de periode van de verzegeling met Gods Geest, waarin hier en daar en over de ganse aarde mensen gedoopt worden met de Heilige Geest (Openb. 7:14). Nog worden de winden aan de vier hoeken der aarde vastgehouden. Maar wij weten dat in de eindtijd de demonische machten ontbonden zullen worden. Het gevaar voor de christenheid zit niet in het ruwe en onverbloemde optreden van het communisme, maar in de decadente geest van het Westen. Daar openbaren zich de ontbindende machten, waarop het rijk van de antichnist rust. Wij zien voor onze ogen dat het gevestigde christendom, maar ook het communisme niet bestand is tegen de oprukkende wetteloze legermachten. Men roept ach en wee over het communisme, maar de afval van het Westen heeft heel andere oorzaken.

De ijzeren wet van het Koninkrijk der hemelen treedt in werking: de bezitters worden nog rijker en de niet-bezitters steeds armer. Zij die de weg van de Heilige Geest niet gaan en niet streven naar de talenten en begaafdheden van deze Geest, worden weggevaagd. Van de burgers die het koningschap van hun heer haatten, wordt gezegd: 'Brengt hen hier en slacht ze voor mijn ogen'. Dit klinkt niet alleen streng, maar het is dramatisch. Zij worden overweldigd en verscheurd door de apocalyptische gedrochten, die uit de afgrond opstijgen. Het leven dat zij nog bezitten, raken zij volkomen kwijt. De luie slaaf komt ook in deze buitenste duisternis terecht, die voorde duivel en zijn engelen bereid is. Duisternis is het klimaat waaraan de boze geesten gebonden zijn. Overweldigen zij de mens, dan wordt dit klimaat meegedeeld en zo iemand leeft dan buiten het leven Gods, dat het licht der mensen is. Wie daarentegen met de goddelijke Geest gehuwd is, maakt kennis met het klimaat van het Koninkrijk Gods: gerechtigheid, vrede en blijdschap.

De onnutte pinksterslaaf wordt in de duisternis geworpen, waar het geween is en het tandengeknars. Wenen en tandenknersen zijn typisch uitingen van 'vrome' geesten. Onder 'vrome' geesten verstaan wij boze machten die zich uiterlijk christelijk en godsdienstig voordoen als engelen des lichts, maar in wezen dienaren van satan zijn en die de mens maken tot een schijn-heilige en bedrieglijke arbeider. De leden van het sanhedrin knersten de tanden tegen Stéfanus. 'Vrome' geesten huilen of maken zich kwaad, slaan zich op de borst, scheuren de kleren, of ballen de vuist, als zij geprikkeld of ontmaskerd worden. Van heidenen, die toch ook door boze geesten geleid worden, lezen wij zulke dingen in de dag van het oordeel niet. Alleen de ongehoorzame 'kinderen des Koninkrijks' worden buitengeworpen naar de plaats waar het geween is en het tandengeknars (Matth. 8:12). Van hetzelfde is sprake als de bozen uit het midden der rechtvaardigen worden verwijderd (Matth. 13:42,50).

In de eindtijd blijven alleen de geestelijk sterken leven, dat zijn zij die geen enkel compromis aangaan, maar alleen de weg van Jezus bewandelen. Iedere aarzeling is fataal. Zo geeft de Here God het trouweloze Babylon prijs met allen die zich met haar geassimileerd hebben. Van deze stad wordt gezegd: 'Zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte'. Daarom klinkt het: 'Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen' (Openb. 18:1-5). In de voorbijgegane tijden, toen de grootmachten der duisternis nog niet ontbonden waren, was het misschien mogelijk, hoewel meest beschadigd, behouden te worden zonder de doop met de Heilige Geest. De toekomende tijden vragen om een speciale toerusting om stand te kunnen houden.

Vele pinksterchristenen menen dat zij uit Babylon trokken, toen zij hun lidmaatschap van hun kerk opzegden. Zij vergissen zich, want Babylon is een geestelijke stad met vele wijken. Wie niet totaal vernieuwd wordt van denken en leert te wandelen en te strijden in de hemelse gewesten door de kracht van de Heilige Geest, gaat met deze stad onder. Slechts voor hen die op de hoge weg zijn, geldt: 'Daar zal geen leeuw zijn en geen verscheurend dier zal daarop komen; zij worden daar niet gevonden. Maar de verlosten wandelen daarop; de vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd zijn, blijdschap en vreugde zullen zij verkrijgen, maar kommer en zuchten zullen wegvlieden' (Jes. 3 5:9,10).

 
vorige pagina terug volgende pagina