Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de Olijfbergrede
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

5. Waakzaamheid vereist


 

Dag en ure  
onbekend 


'Doch van die dagen van die ure weet niemand, ook de engelen der hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen' (Matt.24:36)

Het plan tot redding en herstel is van de Vader uitgegaan. Hij ziet nauwkeurig toe, hoe alles tot ontwikkeling komt. In de schepping en in de herschepping berust niets op hocuspocus. Alles heeft een ontwikkelingsgang en komt tot rijpheld en tot volle wasdom. Daarom mogen wij de hoop tot het einde toe onverwrikt vasthouden en behoeven ons niet te laten beangstigen door de dingen die gaan komen. Wij zien naar de heerlijke toekomst, zoals een kind al groeiende en lerende uitziet naar de volwassenheid, zonder dat dit hem zijn blijdschap en rust ontrooft. Er komt een nieuwe volheid des tijds, maar hiervoor geldt: 'Het is niet uw zaak de tijden of de gelegenheden te weten, waarover de (tijdloze) Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft' (Hand. 1:7). Niemand kent het tijdstip waarop de strijd in de hemelse gewesten voor de gemeente beëindigd is. Niemand weet in verband met het onderwerp dat Jezus behandelt, namelijk de ontwikkeling van de ware en de valse kerk, wanneer de uiteindelijke beslissing valt en de goeden van de bozen gescheiden worden. Niemand kan dus de dagen aftellen. Ook de geest der profetie moet inzake tijd en tijdstippen verstek laten gaan, want noch de engelen, noch de Zoon zijn ervan op de hoogte. Ook de duivel weet het ogenblik niet, wanneer hij gebonden wordt en in de afgrond opgesloten. Hij weet alleen dat hem een beperkte tijd rest. Het berust op een dwaling om uitgaande van de getallensymbollek in de Apocalypsis berekeningen te maken aangaande de eindtijd. Ook zij die vertrouwen op de uitspraken van zogenaamde charismatische personen met profetische begaafdheid, vergissen zich. God alleen weet waar het einde van de weg is. Daar Hij zijn gedachten aangaande deze dingen niet geopenbaard heeft, draagt ook het vleesgeworden Woord Gods, die in de schoot des Vaders is, hiervan geen kennis.

 

De zondvloed  
als beeld 


Het woord 'zondvloed' betekent 'grote vloed'. Zoals eenmaal de wateren de aarde massaal bedekten en de mensen omkwamen, zo zal in de eindtijd een vloed van vuur of van demonen over de kerk komen; dit is het tijdperk dat in de bijbel 'de grote verdrukking' genoemd wordt. Vanuit de hemelse gewesten, waar satan heerschappij uitoefent en vanuit de afgrond of het dodenrijk, waar Apóllyon de supervisie heeft, zullen de boze machten de aarde overstromen. Zoals in Noachs tijd de sluizen van de natuurlijke hemel en de kolken van de grote waterdiepten geopend werden, zo zullen in de eindtijd de sluizen van de geestelijke hemel en de sluizen van de geestelijke afgrond opengaan. De leden van de ontrouwe kerk zullen tegen deze frontale aanvalvan dwaling, leugen, ziekte en zonde niet bestand zijn en zij komen in deze wateren om. Maar zoals Noach in gehoorzaamheid aan God zijn beschikkingen getroffen had en met zijn gezin in de ark behouden werd, zo zal ook de ware gemeente, die gedoopt is met Gods Geest en in gehoorzaamheid wandelt naar het Woord, tegen deze zondvloed van vuur bestand zijn en behouden worden.

'Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen voor de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging, en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn' (Matt.24:37-39)

De gesteldheid des harten wan de leden der afvallige, ongeestelijke kerk, komt overeen met die van de tijdgenoten van Noach. Zij trachten in hun rationalisme en materialisme slechts het natuurlijke leven in stand te houden en te cultiveren (eten, drinken en huwen). Wáárlijk geestelijk leven wordt bij hen niet meer gevonden. Dan spreekt de Heer over dat 'geslacht': 'Mijn Geest zal niet altijd twisten met de ontrouwe kerk, omdat haar leden vlees zijn'. Zoals Noach zijn voorbereidingen trof om gered te worden uit de grote catastrofe, zo maken ook de kinderen Gods hun toebereidselen. Het is de tijd van de komst van de Zoon des mensen, zijn 'parousie' of tegenwoordigheid. Naar de profetie van Joël wordt de Heilige Geest dan met grote kracht uiltgestort in de zonen Gods. Het is de tijd dat de Heer in zijn gemeente gezien wordt, in haar gehéél gestalte krijgt: 'Christus in u, de hoop der heerlijkheid'. Haar leden bereiken het doel van het plan Gods: de volkomenheid van de inwendige mens. In de gemeente van de eindtijd zal gezien worden hoe de inwonende Heilige Geest de leden gelijkvormig maakt aan het beeld van de Zoon des mensen.

In het open veld en op droge grond bouwde Noach op Gods bevel de ark. Dit was zo'n, aanstootgevende ondememing, dat allen die hem bij dit werk gadesloegen, medelijdend het hoofd schudden. Zo is, ook deze voorbereiding der kinderen Gods een dwaasheid in de ogen van het grote Babylon. Deze dwaalkerk haat dit jagen naar het doel van de volmaaktheid. Zij belijdt daarbij ook nog dat wij 'allen' zondaar blijven tot de dood. Zij aanvaardt dit ook voor hen die geloven, dat de Heer aan de Vader een gemeente zal voorstellen zonder vlek of nimpel. Zij gelooft niet en duldt niet, dat de ware kerk het voorgestelde doel bereikt. Zij merkt de opkomende vloed der boze geesten niet, omdat zij 'demonenblind' is. De zonen Gods worden echter openbaar en dan is de ark gereed, dat is het beeld van de ware gemeente van Jezus Christus. In zijn gelijkenissen sprak de Heer dat in de oogsttijd tot de maaiers gezegd zal worden: 'Brengt het koren in mijn schuur' (Matth. 13:30). Meestal voegt men in zijn gedachten vóór het woordje schuur het bijvoeglijke naamwoord 'hemelse'. Het resultaat van zulke bijvoegingen is dan, dat men zo'n tekst van haar kracht berooft en vervaagt tot iets ondefinieerbaars. Gods schuur is echter het beeld van de gemeente, evenals de ark, waarover in onze tekst gesproken wordt. Zoals de ark langzamerhand vorm kreeg in de dagen van Noach, zo wordt de gemeente in de eindtijd zichtbaar in de wereld.

 

Aangenomen  
of verlaten 


'Dan zullen er twee in het veld zijn, één zal aangenomen worden en één achtergelaten worden; twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen, één zal aangenomen worden, en één achtergelaten worden' (Matt.24:40,41)

De tijd komt dat de Heer scheiding zal maken tussen hen wier wandel in de hemel is en hen die vleselijk gezind zijn. Er zijn mensen die in het natuurlijke leven nauw aan elkaar verbonden zijn, maar het front Gods stoort zich niet aan aardse bindingen. De scheidslijn ligt in de onzienlijke wereld. Wie aan de kant van God staat en in Christus, de Uitverkorene, is, wordt gered, en wie de wereld liefheeft, bij mensen gezien wil worden en niet ingepast is in het plan Gods, gaat verloren. Aan de ene zijde van de kloof geldt: de een zal aangenomen worden tot zoon Gods, en aan de tegenovergestelde zijde: de andere zal achtergelaten worden. Het woord 'achtergelaten' wordt ook vertaald door 'verlaten'. In Mattheüs 23:38 wordt hetzelfde woord ook vertaald door 'prijsgegeven': 'Zie, uw Huis wordt aan u prijsgegeven' (Brouwer). Zij die in de eindtijd niet vervuld zijn met Gods Geest en zich niet geheel op de hemel georiënteerd hebben, worden verlaten of prijsgegeven aan de boze machten. Wie met de Canisiusvertaling leest: 'De een wordt opgenomen, de ander achtergelaten', kan denken aan het opnemen in de ark of in de schuur, beelden van de gemeente: 'Opgenomen als gastvriend', zoals het Griekse woordenboek zegt. De overigen worden achtergelaten om aan het vuur (de demonen) te worden prijsgegeven. In Lucas 17:34 staat nog in dit verband: 'Ik zeg u, in die nacht zullen er twee in één bed zijn, de een zal aangenomen, de anderachtergelaten worden'. Hier is sprake van de nauwste band die er in het menselijke leven bestaat. Deze is niet alleen natuurlijk, maar ook geestelijk, want het mensenhuwelijk is gebaseerd op geestelijke en morele wetten. Wie bijvoorbeeld de huwelijksband breekt, geeft blijk geen voldoende geest te bezitten (Mal. 2:15). Zelfs de band van lichaam, ziel en geest is niet sterk genoeg om de gehuwden voor eeuwig bij elkaar te houden. Daarvoor is alleen beslissend het één-geest-zijn met de Heer. Wij wijzen erop dat men uit onze tekst niet lezen moet, dat van ieder echtpaar één aangenomen en één achtergelaten zou worden. Onder onze broeders en zusters zijn vele echtparen, die samen in één bed zijn en die samen willen staan voor de Zoon des mensen en waar beiden zullen worden aangenomen tot zonen Gods. Prijs de Heer, want dit is geen uitzondering!

 

Weest  
waakzaam 


'Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Here komt. Maar weet dit: Als de heer des huizes geweten had, in welke nachtwaak de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en in zijn huis niet hebben laten inbreken. Daarom weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen' (Matt.24:42-44)

De zondvloed kwam voor de ongehoorzamen als een dief in de nacht en maakte een einde aan een tijdperk van geweld en willekeur. Er was heerszucht en een zoeken naar eer en macht. Omdat men geesteloos was, heerste het recht van de sterkste, zoals in de dierenwereld. Ook verzadigden zij zich met hetgeen de aarde te bieden had. In de brief van Judas wordt dit soort mensen als type genomen voor de leden van een afvallige kerk. 'Dezen zijn schandvlekken bij uw liefdemalen, zij die zonder schroom te zamen feesten om zichzelf te weiden.... wandelende naar hun begeerten, maar hun mond spreekt hoogdravend, als zij om des voordeels wil de mensen in hun gezicht vleien'. De ongeestelijke leiders voldoen ongebreideld aan hun natuurlijke lustgevoelens. Zij zijn vol vrome praatjes, houden rekening met de gevoelens van de massa en willen door deze geëerd worden.

Tegenover hen staan mannen als Henoch en Noach, die predikers der gerechtigheid genoemd worden. Dezen leefden door het geloof in de woorden Gods. Zij hielden rekening met de dingen die zij niet zagen. Noach werkte aan zijn behoud door de toebereiding van de ark. Hij 'Werkte zelfs zijn zaligheid met vreze en beven'. De mensheid had echter nergens erg in, want zij leefde als de inwoners van Sodom in valse gerustheid (Luc. 17:29,30). Nadat Noach in de ark gegaan was en de Heer de deur achter hem en de zijnen gesloten had, gingen nog zeven dagen voorbij, zonder dat er iets gebeurde. Wat een week van geloofsbeproeving! In de eindtijd zullen de predikers der gerechtigheid de kinderen Gods tot het uiteindelijke doel van de volkomenheid voeren. Voor hen geldt: 'Die velen tot gerechtigheid hebben gebracht, zullen stralen als de sterren, voor eeuwig en altoos' (Dan. 12:3). In de laatste opwekkingsbeweging zullen drie dingen in hun volheid gevonden worden, die in vorige revivals veelal gemist werden, namelijk waarheid, gerechtigheid en kracht van de Heilige Geest. In een gelijkenis maant Jezus ons nu tot uiterste paraatheid. Als de heer des huizes wist dat men pogen zou bij hem in te breken, ook al was het uur van de inbraak hem onbekend, dan zou hij niet weggegaan zijn en zich niet terruste gelegd hebben. 'Wakker zijn' betekent voorzorgsmaatregelen nemen tegen de boze dag. Het veronderstelt dat men zich wapent tegen de dief, de duivel, die komt om te stelen en te doden. Slechts de doop in de Heilige Geest en de ontplooiing der geestelijke gaven kunnen de mens in de eindtijd behoeden voor een ondergang vanwege de demonische invasie, want alleen uitgerust met deze geestelijke wapenrusting is men krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht.

Wanneer de Heer spreekt: 'In die nacht', wijst dit in geestelijke zin op zware tijden. De cultuur christen heeft zich echter geheel naar de aarde gekeerd. Zijn rusteloze inspanningen nemen hem zo in beslag, dat hij geen tijd heeft voor het Koninkrijk Gods en geen waakzaamheid kan opbrengen in de hemelse gewesten. Het komen van de Zoon des mensen wijst op zijn parousie. Deze zal onverwacht plaatsvinden, maar het volk van God wordt opgeroepen zich toe te bereiden. Dan komt de scheiding. Men wordt een prooi van de dief, die al het huisraad steelt, ditwil zeggen, dat lichaam, ziel en geest in dienst komen te staan van de boze machten; óf de gelovige ervaart de tegenwoordigheid van Jezus Christus in zich en hij wordt doorde werkingvan de Heilige Geest gelijkvormig aan Zijn beeld.

 

Spijze  
te rechter tijd 


In vers 40 stond, dat er bij de grote scheiding twee op een akker zullen zijn, waarvan de ene als zoon Gods aangenomen zal worden en de andere prijsgegeven aan de boze machten tij dens de zondvloed van vuur. Nu spreekt Jezus een gelijkenis uit, waarin wordt aangetoond, dat dit oordeel niet een gevolg is van een fatalistische predestinatie, dus een voorbeschikking buiten het doen en laten van de mens om, maar dat het in verband staat met zijn trouw, verstand, of voorzichtigheid. Hij vraagt: 'Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn dienstvolk gesteld beeft om hun op tijd hun voedsel tegeven?' (Matt.24:45)

De goede slaaf, die over het dienstvolk gesteld is, is de herder, de leraar, of de voorganger, die zijn verantwoordelijkheid aangaande het plan Gods en de bedoeling Gods met de mens, kent en verstaat. Hij zorgt voor de kudde die hem toevertrouwd is, zoals een goede knecht bezig is om over het huis van zijn heer te waken en het personeel te verzorgen. De gemeente van Jezus Christus is Gods huis of Gods gezin (1 Tim. 3:15) en de evangeliedienaars zijn de opzieners of verzorgers van het gezin. Dezen zijn geen vorsten die heerschappij voeren, maar rentmeesters over het hun toevertrouwde goed. Hun arbeid bestaat in het uitreiken van het goede voedsel in dit huisgezin. Zij zijn niet geroepen om wetten of verordeningen te maken, want dit is het werk van de Heer Zelf, maar om op het juiste tijdstip die spijze uit te delen, die de gemeente geestelijk doet groeien.

Met de vraag: 'Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf?' wordt een scheiding gemaakt tussen de dienaars der kerk. In de afvallige en dwalende kerk zijn de ontrouwe en onverstandige leidslieden. Ontrouw zijn Zij, omdat zij niet in ál de woorden Gods geloven en deze vermengen met leringen van boze geesten. Onverstandig zijn zij, omdat zij geen inzicht hebben in de geestelijke wereld en met'weten te onderscheiden waarop het aankomt'. Velen brengen immers een woord dat niets uitricht, dat de mens niet tot bekering leidt, hem niet op de hoge weg stelt en hem de volkomenheid niet doet najagen.

Jezus sprak over 'spijze te rechtertijd'. Velen stellen zich tevreden met het voedsel dat hun vaderen gebruikten. Zij houden zich bezig met leerstellingen die geen enkele kracht geven, noch weerstand kunnen schenken aan de zware, geestelijke druk in de eindtijd. Wie ziet hoe de demonie op aarde toeneemt, kan in onze tijd ook geen genoegen meer nemen met een maranathaleer en een toekomstverwachting die niet het minste inzicht heeft in de strijd in de hemelsegewesten en die totaal demonenblind maakt. De Heer beloofde zijn discipelen: 'Ik zal u geven de sleutels wan de onzienlijke wereld', maar deze sleutels zijn in de kerken, in de kringen en in de opwekkingsbewegingen volkomen zoekgeraakt. Op de vraag in Openbaring 6:17: 'Want de grote dag van hun (dat is van God en van het Lam) toorn is gekcomen en wie kan bestaan?' is het antwoord: 'Voorts, weest ktrachtig in de Here en in de sterkte zijner macht. Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden (bestaan) tegen de verleidingen des duivels; want wij hebben niet teworstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden (te bestaan in de grote dag des toorn)'(Ef. 6:10-13). Wie gelooft en leert dat de komst des Heren nabij is, zal zich moeten bezighouden met en moeten ijveren naar de geestelijke gaven. Hij zal zijn geestelijke wapenrusting moeten nakijken en oppoetsen. De trouwe dienstknecht zal ook onderricht moeten geven aangaande het uitwerpen van duivel en en de wijze waarop men de boze zal moetenweerstaan. Wanneer hij waarlijk de liefde Gods in het hart heeft, zal hij op bijbelse wijze, evenals zijn Meester, mensen bevrijden, verlossen en genezen, zodat zij ongeremd kunnen opwassen in de genade. Deze liefde Gods om te herstellen moet altijd gepaard gaan met de toerusting daartoe, dat is dus met de geestelijke gaven. Daarom zal de trouwe dienstknecht spreken over de doop in de Heilige Geest, want voordat de winden van Gods toorn losbreken, zullen de kinderen Gods verzegeld moeten zijn. Zij zullen moeten leren 'bij elke gelegenheid te bidden en te smeken in de geest', dus bezig te zijn in de hemelse gewesten. Wanneer zij op dit geestelijke niveau gekomen zijn, is het voor hen nodig te weten hoe zij op de hoge weg kunnen blijven wandelen zonder terug te vallen op de aarde. Ook al zijn zij gedoopt met Gods Geest, dan nog zullen zij zich moeten afvragen: sta ik in de waarheid, leef ik in de gerechtigheid, bezit ik het geloof dat bergen verzet, is op mijn hoofd de helm des heils of wel die van heling, en hanteert mijn hand het zwaard des Geestes?' Spijze te rechter tijd betekent een maranathaprediking die op de geestelijke wereld georiënteerd is en niet op de aarde, die het eeuwige najaagt en niet het tijdelijke, die zich bezighoudt met de overwinning van de gemeente van Jezus Christus op gebondenheid, ziekte, zonde en dood, en niet op de strijd buiten de hemelse gewesten van een natuurlijk en aards volk Israël.

'Zalig is de dienstknecht, welke zijn heer, komende, zal vinden alzo doende'(Matt.24:46 St.vert.)

Let op het bijwoord 'alzo'. Doende zoals de Heer gedaan heeft, sprekende zoals Hij gesproken heeft, denkende zoals Hij gedacht heeft. Temidden van de onverstandige dienstknechten willen wij 'alzo' doende zijn, dat is op de wijze zoals onze Heer het deed. Dan zullen de tekenen die Hem volgden, ook ons begeleiden, en de werken die Hij gedaan heeft, zullen wij ook doen en zelfs nog grotere (Joh. 14:12). De maranathaleer, zoals deze vroeger tot ons gekomen is, is verouderd en nabij de verdwijning. Slechts de prediking van 'de volle raad Gods', het volle evangelie, zal bestand maken om weerstand te bieden in de boze dag. Men zal in onze tijd moeten kiezen tussen een 'spijze' die van boven is, van de hemel, of die van beneden is, van de aarde, tussen de toebereiding van het Israël Gods of het verleggen van de aandacht naar de ontwikkeling van een volk dat zich beroemen kan op ras, bloed en bodem. Wie op de juiste wijze zich op de komst van zijn Heer voorbereidt, wordt zalig geheten. Hij zal opmerken dat 'alzo' doende ook in zijn eigen leven het doel Gods, de volkomenheid, in zijn vernederd lichaam bereikt wordt. Er staat immers niet: 'Zalig zijn na de dood of in de verre toekomst', maar 'zalig is', want het is onmogelijk tot het einde toe deze heerlijke dingen te prediken, zonder er zelf deel aan te hebben.

'Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem over al zijn bezit zal stellen'(Matt.24:47)

Bij de zichtbare komst van zijn Meester zal de verstandige slaaf zijn trouw en zijn voorzichtigheid beloond zien, want zijn Meester zal hem stellen over al zijn bezit. Voor zulk een geldt: 'Met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen' (Hebr. 2:7,8). Dit valt hem niet zomaar toe, maar in de voorbereidingstijd moest hij vele proefwerken maken en vele examens afleggen. Menigmaal liet de Heer toe dat hij aangevochten werd, maar in deze geestelijke strijd kreeg hij kennis in de onzienlijke wereld en legde hij menige proeve van bekwaamheid tot overwinnen, af. Van de spijze te rechter tijd staat in Hebreeën 5:14: 'Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad'. Zij weten het Woord, het doel en de methode van God en zijn heilige engelen te onderscheiden van de infiltratie, de opzet en de listen van satan en zijn onreine helpers. Zij zijn in staat het kwade door het goede te overwinnen.

 

De onachtzame  
slaaf 


'Maar als die slaaf slecht was, en in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft uit, en bij zou beginnen zijn medeslaven te slaan en met de dronkaards zou eten en drinken, dan zal de heer van die slaaf komen op een dag, dat hij het niet verwacht, en op een uur, dat hij het niet weet' (Matt.24:48-50)

Zomin als de goede slaaf, weet de slechte, wanneer zijn heer terugkeert. Hoewel hij de natuurlijke en zichtbare wederkomst des Heren erkent, laat de ontrouwe dienstknecht in zijn hart de 'parousie' of tegenwoordigheid des Heren, los. De apostel spreekt dienaangaande dat hij zeggen zal: 'Waar blijft de belofte van zijn komst (parousie)? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van het begin der schepping geweest is' (2 Petr. 3:4). Er verandert, zo denkt hij, toch niets aan het levenspatroon van Gods volk. Het is altijd zo geweest in oud en nieuw verbond: een vallen en opstaan, een zondaar blijven tot de dood. De slechte slaaf gelooft niet in de parousie of tegenwoordigheid des Heren in eigen hart. Het wil er bij hem niet in, dat de Heer gezien zal worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd wordt in allen die tot geloof gekomen zijn. Natuurlijk heeft hij wel geloof, maar niet in de toebereiding van de gemeente. Hij identificeert zich met zijn 'ontslapen vaderen', die het doel Gods ook nooit bereikten. Daarom verwerpt hij de belofte uit Joël 2 voor de gemeente, waar sprake is van de uitstorting van Gods Geest. Hoogstens geldt naar zijn mening deze toezegging voor het volk Israël in het duizendjarige rijk. In Jacobus 5:7 lezen wij: 'Hebt dus geduld, broeders, tot de komst (parousie) des Heren! Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en late regen gevallen is. Oefent ook gij geduld, sterkt uw harten, want de komst (parousie of tegenwoordigheid) des Heren is nabij'. Met geduld oefenen bedoelt de Heer niet, dat zijn dienstknechten inactief zouden worden en geen spijzen meer zouden uitdelen en de mededienstknechten niet meer zouden verzorgen. Jacobus zegt: 'Neemt tot een voorbeeld van gelatenheid en geduld de profeten', die uitzagen naar de vervulling van hun profetieën, maar die tevens doorgingen de woorden Gods te spreken, waardoor het volk geleid werd. Zo moeten ook de opzieners onder het volk blijven doorgaan hun broeders te leiden en te verzorgen.

De slechte slaaf brengt zijn kudde niet op het pad der waarheid. Hij ontkent dat de gemeente ooit tot haar volle wasdom komen zal, dat zij het beeld des Zoons gelijkvormig zal worden, dat de zonen Gods op aarde geopenbaard zullen worden als een triomf van Gods Woord en van de kracht van de Heilige Geest. Hij accepteert niet in zijn hart dat het tarwegraan volkomen rijp wordt, voordat de oogst komt. Hij meent dat de 'Heer der aarde' genoegen zal nemen met een onrijpe oogst. Wie de toenemende duisternis van onze dagen ziet, zal tot de erkentenis moeten komen, dat slechts zuiver geestelijke wapenen deze demonie kunnen overwinnen. De leer dat onze Heer op een onverwacht ogenblik een onbekwame, verziekte, ongehoorzame gemeente, die gebonden is en in zonde leeft, tot Zich zal nemen, is voortgekomen uit hen die geïnspireerd worden door verleidende dwaalgeesten.

De slechte slaaf, die de ware toekomst des Heren niet verwacht, haat de getrouwe dienstknechten, die ernaar jagen het voorgestelde doel te bereiken. Hij heeft een diepe afkeer van de doop in de Heilige Geest en het gebruik van de geestelijke gaven, die het bereiken van de volkomenheid mogelijk maken. Hij begint de getrouwe medeslaven te slaan, valt hen aan en tracht hen het voortgaan te bemoeilijken. In plaats van spijze te rechtertijd uit te delen, zien wij dat de ontrouwe slaaf tenslotte met de wereld gaat heulen. Zijn leven is niet langer een voorbeeld van christelijke wandel, maar hij wordt een volgeling van hen die door vleselijke begeerten en bandeloosheid de gelovigen verlokken en tot afval brengen (2 Petr. 2:18). Hij begint met de dronkaards te eten en te drinken. Voor hem geldt het schriftwoord: 'Hun is overkomen, wat een waar spreekwoord zegt: Een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel, of een gewassen zeug naar de modderpoel' (2 Petr. 2:22). Zij die in de laatste dagen niet radikaal hun keuze gedaan hebben en daarin volharden, vallen terug. Zij verliezen wat zij hebben en de boze machten van de eindtijd, die zij niet herkenden, maken hen volkomen tot bezet gebied, doordat zij er niet tegen opgewassen zijn. Onverwacht krijgt de ontrouwe slaaf deel aan de toorn van de Heer: 'En hij zal hem folteren en hem in het lot der huichelaars doen delen. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars' (Matt.24:51).

Wanneer de machten der duisternis op de aarde vallen, wordt ook hij 'gefolterd' en heeft hij deel aan het lot der huichelaars, dat wil zeggen dat hij omkomt met Babylon, de afvallige kerk. Voor deze ontrouwe en slechte slaaf geldt ook: 'Vergeldt hem, gelijk ook hij vergolden heeft, en geeft hem dubbel naar zijn werken; mengt hem het dubbele in de beker, die hij gemengd heeft; geeft hem zoveel pijniging en rouw, als hij heerlijkheid en weelde genoten heeft' (Openb. 18:6).

Laten wij als dienstknechten van de Heer zijn waarschuwingen ter harte nemen, want berouw komt dan te laat. Daarom zullen wij in deze tijd getrouw zijn in de opbouw van de gemeenten om ze in de naam en in de kracht des Heren tot de volkomenheid te brengen.

 
vorige pagina terug volgende pagina