Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de Olijfbergrede
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

6. De scheiding tussen de maranathachristenen


 

Scheidingen  
van Jeruzalem 


'Dan zal het Koninkrijk der hemelen vergeleken worden met tien maagden, die haar lampen namen en uittrokken, de bruidegom tegemoet' (Matt.25:1).

Onze Heer sprak meest in gelijkenissen, wanneer Hij de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen ontsluierde. Het Koninkrijk der hemelen is de onzienlijke wereld, namelijk het rijk der geesten. Hier vinden wij God die geest is en de Zoon, die daar naar geest, ziel en met een verheerlijkt lichaam regeert; hier zijn de heilige engelen, maar ook de duivel en zijn heerscharen, en tenslotte is daar ook nog de mens naar zijn onzienlijke zijde, namelijk naar geest en ziel.

Dit Koninkrijk der hemelen is de eerste hemel. Daar is,om een beeld te gebruiken: licht en duisternis, daar is het rijk Gods en dat van satan, daar is een strijd tussen goed en kwaad. Wanneer deze worsteling in de geestenwereld ten einde is, volgt de tweede hemel, waarvan de Openbaring zegt: 'En ik zag een nieuwe hemel, ... want de eerste hemel was voorbijgegaan'. Deze nieuwe hemel wordt in de laatste hoofdstukken van de bijbel beschreven. Daarin vindt het herstel plaats van alle rechtvaardigen vanaf de schepping der wereld: 'De bladeren (geestelijke gaven) van het geboomte des levens (de gemeente van Jezus Christus) zijn tot genezing der volkeren'. De gemeente blijft dus ingeschakeld om een totale schepping te voltooien en in de onzienlijke wereld de rechtvaardigen tot de volheid Gods te brengen. Wanneer dit geschied is, volgt de derde hemel, waarin God is 'alles in allen'. Hierover vinden wij in de bijbel geen gegevens. Paulus vertelt dat hij eenmaal dit eindstadium van Gods werken, het paradijs Gods, in zijn totaliteit en volheid gezien heeft, maar het was hem niet vergund hierover verder uit te weiden (2 Cor. 12:4).

In de gelijkenis van de tien maagden wordt ons meegedeeld, dat er een grote groep christenen is, die zich opstelt voor de volgende fase in het Koninkrijk der hemelen, namelijk voor de wederkomst des Heren en het daarop volgende herstel aller dingen. Wij wijzen erop, dat het in deze parabel niet gaat om de verhouding tussen Jezus en de gemeente als man en vrouw. Dit is weer een ander beeld. Er zijn beelden in de bijbel om de nauwe gemeenschap tussen de Heer en zijn gemeente uit te drukken, zoals: hoofd en lichaam, boom des levens en paradijs, wijnstok en ranken, Zoon des mensen en wolk, aanvoerder en leger, koning en volk, een oudste broeder en de andere zonen, hoeksteen en andere stenen in de tempel Gods, hogepriester en priester, enzovoort. Van een bruid of van een vrouw wordt in deze gelijkenis niet gesproken. Het gaat hier om genodigden die tot het feest komen, waarvan een gedeelte de feestzaal binnengaat en een gedeelte op het kritieke moment door gebrek aan toebereiding verstek moet laten gaan.

Het beeld is ontleend aan een gewoonte in Israël, volgens welke de bruidegom met zijn vrienden in de avond uit het naburige dorp de bruid met haar vriendinnen komt afhalen. Vanwege de grote hitte begint het feest pas na zonsondergang. De komst wordt hier echter vertraagd tot diep in de nacht. De bruidsmelsjes hebben de lampen aangestoken, maar tijdens het lange wachten brandde de olie geleidelijk op. Een deel der meisjes had nog olie in de kruiken, maar de overigen niet. Het is niet mogelijk de voorraad met elkander te delen, want dan zou er voor de tien niet genoeg olie zijn. Maar zonder licht kan de laatste afstand niet worden afgelegd. Daarom kunnen de verstandigen, die hun voorzorgsmaatregelen getroffen hebben en de nodige voorraad olie in hun kruikje bij zich dragen, aan de bruiloft deelnemen.

Het gaat hier dus niet om een nauwkeurige verklaring te geven van de personen: bruidegom, vrienden van de bruidegom, bruid en vriendinnen, maar om te illustreren hoe in de eindtijd velen die Jezus verwachten, toch buitengesloten worden en hoe het komt dat anderen wél binnengaan tot het feest van hun Heer. We zien hier een scheiding tussen degenen die uittrokken met de lamp in de handen, als beeld van het Woord van God, om de bruidegom te ontmoeten. Er komt dus een schifting tussen de christenen die op grond van de beloften in de bijbel de Heer verwachten. Allen hebben in hun vaandel de gebedsroep geschreven uit 1 Corinthiërs 16:22: Maranatha, onze Heer, kom! Voor ons is het dus van belang, om temidden van de maranathachristenen onze houding te bepalen, opdat wij niet behoren tot de dwazen die het voorgestelde doel niet bereiken, maar tot hen die wél toebereid hun Heer verwachten en de feestzaal binnengaan.

 

Lamp en olie  
een schaduw 


'En vijf van haar waren dwaas en vijf waren wijs. Want de dwazen namen haar lampen mede, maar geen olie; doch de wijzen namen olie in haar kruiken, met haar lampen' (Matt.25:2-4).

De lamp is in Psalm 119:105 een beeld van het Woord van God: 'Uw Woord is een lamp voor mijn voet'. Er is geloof voor nodig om deze lamp te laten schijnen in een duistere plaats. Vrijwel alle christenen zijn in het bezit van de bijbel, zelfs wel van meer dan één. Zij lezen erin, maar slechts wanneer zij in geloof (een functie van de geest) de beloften Gods en zijn toezeggingen aanvaarden, beginnen deze te werken. De maranathameisjes zijn geen van allen ongelovigen. Zij geloven in bekering en wedergeboorte en verwachten ook de wederkomst des Heren, maar de meesten van hen aanvaarden niet de volle raad Gods en geloven niet in de volle waarheid. Zo richten dezen hun geloof niet op de woorden die de bijbel spreekt aangaande de doop in de Heilige Geest en ook niet op die aangaande de geestelijke gaven, die absoluut noodzakelijk zijn om stand te kunnen houden in de boze dag. Zij bidden niet 'om regen ten tijde des spaden regens'. Jezus sprak over hen die geen extra voorraad olie meenemen en daarom in het middernachtelijke uur noch geestkracht, noch geloof kunnen opbrengen. Zij zijn niet bestand tegen een tijd met bijzondere aanvallen van de machten der duisternis. Dan moeten de bijzondere beloften voor het laatste der dagen waarvan de profeet joël sprak, in het leven van Gods kinderen gerealiseerd zijn. Er is immers een bijzondere toerusting nodig om te kunnen blijven staan in de eindtijd. In de evangelische maranathabeweging strekt men zich niet uit naar een doop met de Geest, zoals Jezus die Zelf ook ontving. Deze doop ontvangt de christen door geloof in het Woord van God. Jezus sprak over de Heilige Geest, 'welke zij die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden' (Joh.7:39). Hij beloofde dat de Vader de Heilige Geest zou geven aan hen die Hem erom zouden bidden (Luc. 11:13). De maranathaleer verwerpt voor ons dit bidden om de Heilige Geest.

Johannes de Doper sprak over Jezus als Degene, die ons 'zou dopen met de Heilige Geest en met vuur' (Matth. 3:11). Nadat Jezus de Heilige Geest ontvangen had, 'werd Hij door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel'. Dit was zijn doop in vuur. Wie niet gedoopt is in de Heilige Geest, is ook niet bestand tegen de doop in vuur, want hij heeft noch de kracht, noch de begaafdheid om de machten der duisternis te weerstaan. De boze dag komt. Hij verschijnt met vuur, dat wil zeggen met de volledige openbaring van het rijk der duisternis. Omdat de meeste maranathachristenen de doop in de Heilige Geest verwerpen, willen zij begrijpelijkerwijs ook niet weten van een doop in vuur. Zij weten wel dat de boze geesten in de laatste dagen in de hemelse gewesten ontbonden en losgelaten worden op de aarde. Omdat zij de bijzondere kracht missen, die hen hiertegen bestand doet zijn, leren zij dat de gemeente vóór de grote verdrukking opgenomen zal worden. Zij weigeren de olie des Geestes die door het geloof verworven kan worden, in hun kruiken te doen. Daarom hebben zij geen extra geloof en geen extra kracht om op grond van extra beloften voor de eindtijd, te kunnen volharden tot het einde. Zij menen te kunnen binnengaan zonder loutering en beproeving. Zij willen wel gaan juichen voor de troon, maar 'de vuurgloed die tot beproeving dient' en die hen 'waardig maakt om te staan voor de Zoon des mensen' willen zij langs deze dwaalweg ontgaan.

 

Zij waren dwaas 


Jezus noemt velen die de lamp van Gods Woord in de hand hebben en die uitgetrokken zijn om Hem te ontmoeten, toch kort en krachtig 'dwazen'. Zij zijn dwaas, omdat zij het onzienlijke Koninkrijk der hemelen veranderen in een aardse zaak. ZIJ weten zelfs niet dat het Koninkrijk der hemelen identiek is met de onzienlijke wereld. Zij maken de beelden (beeldspraak) die God gegeven heeft tot werkelijkheid. Zij spreken gaarne over 'gouden straten' en over een 'lichtstad', die zij ingaan door 'paarlen poorten'. Zij zitten daar dan op 'gouden tronen' of zingen bij het ruisen van 'gouden harpen'. Deze gouden instrumenten geven in hun oren dezelfde heerlijke muziek als voor sommige mensen het tinkelen van gouden tientjes. Hun 'hemelvaart' in een 'punt des tijds' is een ruimtevaart langs sterren en planeten en heeft niet te maken met een ingang in het onzienlijke, eeuwige rijk van God. Verder hebben zij hun toekomstleer geassocieerd met een ongeestelijk, onbekeerd en natuurlijk volk Israël, met een aardse stad, met een aardse tempel, met aardse priesters en zelfs weer met aardse en zichtbare offers. Zij schrijven niet over het herstel van de mens door de zonen Gods, maar over het herstel van het Romeinse rijk. Zij plegen afgoderij met het volk Israël in zijn aardse strijd en bewonderen zijn 'Heldentum', maar de strijd in de hemelse gewesten is hun onbekend. Bij een foto van een opmarcherend deel van het moderne Israëlische leger publiceerde de redacteur van één hunner bladen een artikel over de tekst uit Ezechiël 36:26: 'Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste'! Deze bedélingenleer doet hun het middel aan de hand om bij de heerlijkste beloften van God te zeggen: 'Niet voor ons en niet voor deze tijd, maar dit was voor vroeger of dit is voor de joden in het duizendjarige rijk'. Vele van hun liederen over het 'uitzicht van de bruidsgemeente' zijn sentimenteel en behoren met hun bewieroking van de hero;ische strijd der Israëliërs tot de valse romantiek.

Zij waren dwaas! Wij denken aan de fantastische verhalen die aan de opname der gemeente worden verbonden. In een Duitse brochure heet het: 'De talloze geopende graven spreken dan een indringende taal. Stel u een kerkhof voor, waar velen bij' elkander zijn om iemand ter aarde te bestellen en plotseling gaan er enige graven open. Zij die daar onder begraven waren, verlaten door de lucht het kerkhof. Is degene die men juist begraven heeft een kind van God, dan wordt de zerk opgeheven en de dode verdwijnt plotseling. Wie kan zich de paniek voorstellen? Ja, de opname zal de christenen de ogen openen, zoals geen enkele gebeurtenis ooit tevoren, maar dan is het te laat!...'. Op de teksten uit Lucas 17:34-36: 'Ik zeg u, in die nacht zullen er twee in één bed zijn, de een zal aangenomen, de ander achtergelaten worden' volgt de verklaring: Hier wordt de vader van het gezin gemist, daar de moeder, het middelpunt van het gezin'. In onze jeugd zagen wij lichtbeelden van een trein, waarvan de machinist plotseling 'opgenomen' werd. Hij scheen geen tijd gehad te hebben om af te remmen, want de trein reed met een rampzalig gevolg door het rode stopsignaal. Een huismoeder doet in de winkel inkopen. De verkoopster helpt haar. De tas met koopwaar ligt op de toonbank, het geld ligt gereed, maar plotseling is de koopster verdwenen en de verkoopster is sprakeloos van verbazing. De andere kant van de medaille is echter, dat velen plotseling rijk worden, omdat zij de nalatenschap ontvangen van hen die in een punt des tijds veranderd zijn.

Peter van Woerden vertelt in zijn jeugdherinneringen ergens, dat in Amerika velen met de opname rekening houden. De bezitter van een kleine auto had voor zijn medepassagier een strip opgeplakt, niet met de woorden: 'Rij jij of rij ik?', maar: 'U rijdt op eigen verantwoordelijkheid, want bij de opname van de gemeente ben ik er niet meer!'

Het Duitse boek, waaruit wij dit verhaal overnamen, voegt er aan toe: 'Wij hopen dat de bezitter van de auto geen dodelijk ongeluk voor die tijd krijgt, want dan zou dit plakkaat wel zeer ironisch gelezen worden. Zelf hebben wij ons vroeger ook zeer in deze maranathavisie verdiept, maar het is ons gegaan als pastor Modersohn, die het boek schreef- 'In de dagen van de Zoon des mensen'. Deze bekende schrijver zag zich later genoodzaakt zijn boek uit de circulatie te nemen, omdat het hem duidelijk geworden was dat het naar aard en inhoud geen schriftuurlijke, grond bezat. Daarom is deze leer verouderd en nabij de verdwijning, en het is geen wonder dat de jeugd dit alles als een onwaarachtige zwijmelarij onderkent en van de hand wijst. Zij die deze leer blijven vasthouden, zijn dwazen en blinden, want wat is meer: het Israël Gods of het natuurlijke Israël, de dingen die men niet ziet en die eeuwig zijn, of de dingen die men ziet en die tot het voorbijgaande behoren? Daarom zullen al de oordelen uitgesproken op de Olijfberg, ook komen over dit dwaze geslacht.

 

Zij waren wijs 


Tegenover deze weinig verheffende maranathavisie, die de eeuwige gedachten Gods met de mens miskent en die culmineert in de opname van een ineffectieve gemeente, die niets gepresteerd heeft van hetgeen de Heer haar opdroeg, staat de vernieuwing van denken bij de wijze maagden. Zij weten van het eeuwige plan Gods. De maranathabeweging leert, dat het God uit de hand liep, toen Zijn Zoon door Israël verworpen werd en dat Hij daarom de realisatie van het Koninkrijk uit moest stellen tot na het tijdperk van de gemeente en dit dan nog op hoop van zegen, dat het voor de tweede maal met het volk Israël wel zou lukken. De reden waarom het later wel zou slagen, blijft dan verder onbekend. Nee, het liep God niet uit de hand! De maranathaleer, zoals deze in de Angelsaksische landen werd gebracht - en in Nederland door de evangelische richting blindelings gevolgd - geeft de christen van vandaag weinig visie, want zij mist het ruime inzicht van het Koninkrijk der hemelen en het machtige perspectief van de herschepping en het opwassen tot de mannelijke rijpheid. De wijzen zijn diegenen die deel hebben gekregen aan de Heilige Geest, die kennis verkregen hebben van de onzienlijke wereld, die de krachten van de toekomende eeuw gesmaakt hebben, die de liefde Gods in het herstel van de geschonden mens hebben overgenomen, daar naar gehandeld hebben en alzo doende een schat vergaderd hebben in de geestelijke wereld.

Jezus kwam om de mensen de ogen te openen, opdat zij kennen zouden het goede en het kwade. De meeste christenen denken in oudtestamentische zin en wanneer iets tot hen komt uit de onzienlijke wereld, menen zij dat het van God komt. Maar Jezus opende de weg die omhoog voert, door de onzichtbare wereld. Hij sprak over God de Vader, over de heilige engelen Gods en stelde tijdens zijn leven de vijanden van God en de mens openlijk ten toon. Hij stelde de mensen ook het doel voor ogen dat de Vader met hen had in de geestelijke wereld. Zij zouden daar op schorpioenen en op slangen treden en de vijandelijke legermacht onderwerpen om daarna, tot alle goed werk volkomen toegerust, met Jezus te heersen overal de werken zijner handen. De wijzen hadden door het gebruik hun zinnen geoefend in het onderscheiden van goed en kwaad'. Daarom begonnen zij het fundament van de tempel Gods in al zijn delen weer te herstellen: bekering, geloof in God, waterdoop, maar ook doop in de Geest, oplegging van handen op zieken, op gebondenen, op kinderen, op hen die uitzagen naar de doop in de Heilige Geest, op allen die zij in de onzienlijke wereld claimden voor het Koninkrijk Gods en wie zij een zegen wilden meegeven. Zij kregen ook de juiste visie over de opstanding der doden en over het eeuwige oordeel, dat is de volledige scheiding tussen goed en kwaad (Hebr. 6:1,2). Paulus sprak: 'Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig of wijs bouwmeester het fundament gelegd' (1 Cor. 3:10). Dit fundament noemde hij Jezus Christus, omdat ieder van de genoemde delen zijn oorsprong heeft in en zijn kracht ontleent aan het werk van Jezus Christus. Dit fundament wordt gelegd in de harten van zijn volk door het gelovig aanvaarden van het gepredikte Woord van God. Jezus Christus accepteren betekent het fundament uit Hebreeën 6 aanvaarden.

Vijf maagden waren wijs, omdat zij veel kennis verzameld hadden en veel geloof hadden in wat zij wisten en het door de kracht Gods ook konden toepassen in hun leven, zoals in Jacobus 3:13 staat: 'Wie is wijs en verstandig onder u? Hij tone uit zijn goede wandel zijn werken met wijze zachtmoedigheid'. In dit alles hadden zij Jezus tot een exempel, zoals er staat: 'Ons een voorbeeld nalatende!' Zij volgden Jezus in zijn denken vanuit de onzienlijke wereld, spraken zoals Hij en deden de werken zoals Hij. De dwaze verwierpen de methodiek van Jezus Christus in het uitdrijven van demonen en in zijn genezingen. Maar de Heer sprak: 'Indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen' (Matth. 12:28). De dwaze sloegen er geen acht op, maar de wijze volgden Hem na. Zo hoorden wij een vrouw zeggen: 'Mijn man blijft maar liever bij de evangelische richting, want daar heb je met de duivelen niets te maken! 'Maar het dwaze Gods is wijzer dan de mensen. Deze meisjes hadden de wijsheid van boven, die van de onzienlijke wereld. Hun wijsheid was dus dat zij al de woorden Gods aanvaardden in het geloof en realiseerden door de kracht en de gaven van de Heilige Geest. Daarom hadden zij zich uitgestrekt naar de doop in de Heilige Geest en geijverd naar alle geestelijke gaven. Zij wisten dat zij tegen de verdrukking in de kwade dag bestand zouden zijn, indien dit alles in hen functioneerde. Zoals de wijze maagden een kannetje olie extra bij zich droegen, zo heeft de wijze christen door een extra geloof, een extra geestkracht en geestelijke begaafdheid, die in het bijzonder geschikt zijn om in het middernachtelijke uur gebruikt te worden. Wanneer duisternis de aarde gaat bedekken, zal de christen meer moeten hebben dan geloof in schuldvergeving en ongeestelijke toekomstverwachtingen. Hij zal alle volheid Gods door het geloof in zich moeten hebben.

 

Ingesluimerd 


'Terwijl de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en sliepen in' (Matt.25:5)

Wie slaapt, beweegt zich alleen nog maar in de onzienlijke wereld. In de zichtbare wereld worden er geen prestaties geleverd. Als de avond vordert, verdwijnen de zichtbare manifestaties van het christendom. Zowel de dwaze als de wijze maagden sluimeren in en er is uiterlijk weinig verschil tussen hen merkbaar. Wie ziet dat de wijzen toegerust zijn om straks bij de komst van de bruidegom hun licht te laten schijnen en hem te volgen in het middernachtelijke uur? Wie merkt in de zichtbare wereld op, dat de dwaze maagden bezig zijn de laatste krachten van hun geloof en hun laatste geestkracht op te gebruiken? Onze Heer beschreef in dit beeld de situatie van de wijze en de dwaze maranathachristenen. De laatsten meenden stellig dat de bruidegom zou komen voordat de nacht viel. Daarom hadden zij geen maatregelen genomen om te kunnen standhouden in het middernachtelijke uur, wanneer de boze machten zich ongeremd in al hun slechtheid zouden openbaren. Zij meenden reeds vóór deze duistere periode, dus vóór de grote verdrukking, de bruiloftszaal binnen te kunnen gaan. Zij sliepen en bemerkten niet dat de tijd vorderde en dat de wateren van de zondvloed der demonen spoedig over de aarde zouden gaan. Toen zij ontwaakten, was het te laat.

De slapende wijze maagden zagen ook nog geen dulidelijke manifestaties van de kracht der wetteloze geesten, maar zij gelóófden wat Jezus en de apostelen hierover voorspeld hadden. Daarom hadden zij de waarschuwingen van de Heer ter harte genomen om zich voor te bereiden voor de kwade dag. Zij geloofden evenals Noach deed, die ook niets zag van regen en waterstromen, maar die de ark toebereidde en zo zijn maatregelen trof. De wijze geloofden in de kwade dag waarover de Heer gesproken had, en het enige middel om niet om te komen, hadden zij bij zich. Zij hadden op het kritieke moment olie om hun lampen brandende te houden. Zij verwachtten de bruidegom niet om hen vóór de verdrukking weg te halen, maar hadden erop gerekend dat hij in het middernachtelijke uur zou komen en wisten dat zij hem dan met brandende lampen tegemoet zouden treden. Zij bezaten de olie des geloofs in het ganse Woord van God. In de onzienlijke wereld werden zij steeds sterker, hoewel hier naar buiten uit weinig van te zien was. Innerlijk werden zij strijdvaardiger, zodat de boze tenslotte niet meer tot hen kon doordringen. Maar wie zag het, wanneer de ziektemachten door hen afgeweerd werden en de zonde- en leugenmachten door hen werden weerstaan? Werden zij vroeger nog wel eens door de onreine geesten overrompeld, nu waren zij in de hemelse gewesten overwinnaars en zij kenden de belofte: 'Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijn Gods en hij zal niet meer daaruit gaan'. Deze periode is echter niet spectaculair en naar buiten opvallend. Er gebeuren geen grote tekenen en wonderen en hun kracht wordt dus niet openbaar.

Tijdens dit 'slapen' maakt de gemeente in de hemelse gewesten haar proefwerken en haar tentamens, zodat zij bij het einde van de dag met goed gevolg examen kan afleggen. Dan zullen de zonen Gods geopenbaard worden, wier lamp helder schijnt in het middernachtelijke uur. Het Woord van God zal dan duidelijk in de zichtbare wereld gerealiseerd worden. Johannes beschreef in de Openbaring deze rusttijd op aarde aldus: 'Daarna zag ik vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der aarde vasthielden, opdat er geen wind zou waaien over de aarde' (Openb. 7:1). Nog is er uiterlijke rust en is het verschil tussen wijzen en dwazen niet duidelijk geopenbaard. Het is het tijdperk vóór de storm die over de aarde losbreekt, en waarin God bezig is de gemeente te verzegelen met de Heilige Geest, die aan het 'einde van de dag' zal zorgen voor een reserve aan geloof en kracht. Dit alles verklaart het feit dat vele kinderen Gods in deze tijd zo'n zware geestelijke strijd hebben te voeren. Zij moeten nu reeds bewijzen dat zij vast staan in het geloof, 'opdat zij waardig geacht zullen worden te staan voor de Zoon des mensen' en later met hun Heer op de troon van God over al de werken zijner handen kunnen regeren. Het is nu de tijd dat het geloof beproefd en het geduld geoefend wordt, want door geloof en geduid beërven wij de beloften (Hebr. 6:12). Wanneer Petrus spreekt over deze 'onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis', dus het ingaan in de bruiloftszaal, zegt hij: 'Verheugt u daarin, ook al wordt gij thans, indien het moet zijn, voor korte tijd door allerlei verzoekingen bedroefd, opdat de echtheid van uw geloof kostbaarder dan vergangelijk goud, dat door vuur beproefd wordt, tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Christus' (1 Petr. 1:4-7). Jacobus vermaant: 'Oefent ook gij geduld, sterkt uw harten, want de komst des Heren is nabij'. Hij spreekt dan over de vroege en de late regen, waarop de geduldige landman wacht (Jac. 5:7-10).

 

Het ontwaken 


Voordat de Heer in de zichtbare wereld komt om met zijn gemeente te regeren, openbaart Hij Zich eerst op bijzondere en krachtige wijze in zijn volk. Dan zal blijken wie van hen die Hem verwachtten, werkelijk gereed zijn voor dit bijzondere tijdperk van Godsopenbaring, namelijk wie met brandende lampen de bruidegom kunnen volgen in de dichte duisternis van het middernachtelijke uur.

'En midden in de nacht klonk een geroep: De bruidegom, zie, gaat uit hem tegemoet! Toen stonden aldie maagden op en brachten haarlampen z'n orde. En de dwaze zeiden tot de wijze: Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit. Maar de wijze antwoordden en zeiden: Neen, er mocht niet genoeg zijn voor ons en voor u; gaat liever naar de verkopers en koopt voor uzelf' (Matt.25:6-9)

Uit een naburig dorp komt de bruidegom met zijn vrienden om de bruid met haar vriendinnen af te halen ten einde gezamenlijk naar de feestzaal op te trekken. Onze Heer deelt dus mede dat zijn komst (parousie) voor de gemeente in het middernachtelijke uur, beeld van grote, geestelijke duisternis, zal plaatsgrijpen. Velen spotten met deze gedachte en zeggen: 'Waar blijft de belofte van zijn komst (parousie)? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van het begin der schepping af geweest is' (2 Petr. 3:4). Men gelooft niet dat er een tijd zal aanbreken, dat onze Heer in zijn heiligen op het hoogst verheerlijkt zal worden. Men vraagt zich af: 'Waar is dan die grote kracht die dit alles bewerken zal? Er gebeurt niets! Sedert de dood van onze ouders en grootouders blijft alles onveranderd'. Bij hen was het vallen en opstaan: zij bleven zondaar tot de dood en beleden, dat de allerheiligste nog maar een klein beginsel heeft. Zo wás het en zo zal het blijven. Slechts de dood geeft uitkomst, want deze is 'een doorgang tot het eeuwige leven'! Maar de bijbel leert geheel anders. Deze spreekt: 'En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst (parousie) van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onbenspelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen' (1 Thess. 5:23,24).

Tegenover de ongeloofsleer der vaderen stelt de Schrift: Jezus zal! Alle dingen zijn mogelijk voor degene die gelooft! Niet door geweld of door kracht, maar door zijn Geest, want in het laatste der dagen zal God van zijn Geest uitstorten. Vele maranathachristenen hebben wel geloof, dus olie in hun lampen, maar zij geloven niet in de volle raad Gods en in het volle evangelie. Zij ontkennen de realisering in hun leven van de woorden 'tot dat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus' (Ef. 4:13). Dit blijft voor hen een 'vrome' wens, een verlangen dat nimmer vervuld wordt. Daarom maakt deze leer haar aanhangers niet bestand tegen harde en moeilijke tijden. Zij verslapt de christen en brengt hem tot matheid van ziel. De bijbel leert evenwel: 'Weest krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht. Doet de wapenrusting Gods aan om te kunnen standhouden'. Te middernacht wordt geroepen: 'Jezus komt'. Zijn parousie is dan aangebroken en Hij stelt Zich aan het hoofd van de stoet om die als een legerschare door de dichte duisternis naar de feestzaal te brengen. Zo bracht Mozes het volk Israël in de nacht door de diepte van de Rode Zee naar de behouden oever. Gods grootste mysterie, dat steeds verborgen gebleven is, wordt dan geopenbaard. De verborgenheid van de zeven donderslagen wordt gezien en het geheimenis van God voleindigd, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd' (Openb. 10:4-7). Dit geheimenis is, dat in het laatste der dagen de kinderen Gods de mannelijke rijpheid bereiken en dat zij in hun vernederd lichaam het beeld van de Zoon van God zoals deze op aarde was, gelijkvormig worden.

Wanneer de sterke engel uit Openbaring 10 met luider stem geroepen heeft, ontwaken al de maagden. De eindtijd is gekomen en de laatste etappe neemt een aanvang. Deze weg gaat door een dal van diepe duisternis. Het volk van God moet een pad gaan door de glazen zee, die vermengd is met vuur, een beeld van demonische verschrikking. In deze tastbare duisternis, waar de boze geesten openlijk hun ontbindend werk verrichten, zal blijken dat de ware gemeente tegen de boze dag bestand is. Daarom inspecteren de maagden hun lampen. Zij maken deze in orde voor het laatste traject. Nu moet het volle Woord van God dienst doen 'als een lamp voor de voet, het pad ten licht om het donker op te klaren'. Nu zal alle aanwezige olie in de lamp gebracht moeten worden. Deze olie is beeld van het geloof in het Woord van God. Geloof is een functie van de geest des mensen. De geest van de ware gelovige heeft door het geloof ook de belofte van de doop in de Heilige Geest aangegrepen en deze toezegging is in het leven van de wijze maagden werkelijkheid geworden. Gods Geest heeft in hun leven de leiding genomen en is de kracht die de functies van hun menselijke geest ondersteunt en opvoert tot zijn hoogste prestaties. Zoals de olie in de pit van de lamp dringt, zo doordrenkt de Geest van God, waarin de wijze maagden geloven en waarop zij vertrouwen, hun leven. Op deze wijze hecht de mens zich met zijn geest aan God. Om toebereid te zijn voor de eindtijd en voorde komst des Heren moet men geloven in al de woorden en de beloften van God en deze ook als werkelijkheid ervaren in het leven. Hiervoor is het nodig dat de gemeente volledige kennis krijgt van het Woord van God, want hoe kan zij er anders in geloven? De gehele bijbel zal 'geplunderd' moeten worden, wil men in de laatste dagen staande kunnen blijven. Daarom is dat extra kannetje der wijze maagden nodig. Wie een maanreis aflegt, heeft aan een ééntrapsraket niet voldoende. Onderweg zullen verschillende nieuwe krachtsexplosies moeten plaatsvinden, teneinde het doel te kunnen bereiken. De kracht en de begaafdheden van de Heilige Geest zijn voor de gemeente nodig om ook de laatste etappe af te leggen.

Op het kritieke tijdstip blijkt nu, dat de dwaze maranatha gelovigen onvoldoende reserve bezitten. Zij zijn niet bestand tegen de boze dag, omdat zij nooit geloofd hebben in de doop met de Heilige Geest, daar ook niet om gebeden en zich dus zeker nimmer uitgestrekt hebben naar de geestelijke gaven, die nodig zijn om in de hemelse gewesten te kunnen strijden. Het gebod van de apostel: 'Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes' (1 Cor. 14:1) hadden zij tot een innerlijke tegenstrijdigheid gemaakt, door de liefde niet te zetten náást de gaven, maar ertegenover. De leugen die zij ingedragen hadden, luidt: 'Wij zoeken de liefde, maar jullie de gaven en het allermeest is toch de liefde!' Maar Jezus Christus, ons grote voorbeeld, bezat èn de gaven èn de liefde. De gaven moeten functioneren door de liefde, zoals er staat: 'Geloof (in de gaven), door liefde werkende' (Gal. 5:6). De dwaze maranatha christenen wierpen nimmer duivelen uit en legden hun handen niet op zieken ter genezing, hoewel de Heer dit uitdrukkelijk geboden had. Zij waren volkomen blind voor de onzienlijke wereld. Hun maranathaleer was dan ook ongeestelijk en aards gericht. Zij beroemden zich erop dat zij profetieën letterlijk, dus op natuurlijke wijze uitlegden. Hun slagzin was:'lees wat er staat' en daarmee bleven zij in de natuurlijke wereld. Dit deden de profeten van het oude verbond niet. Wanneer die hun eigen profetieën lazen, wisten zij dat deze getransponeerd moesten worden in een geestelijke werkelijkheid. Wanneer die hadden gelezen wat er stond, zou dit voor hen geen enkele moeilijkheid opgeleverd hebben, maar de apostel schreef. 'Naar deze zaligheid der zielen, naar dit einddoel van ons geloof, hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u (gemeente van Jezus Christus) bestemde genade geprofeteerd hebben... Hun werd geopenbaard dat zij niet zichzelf, maar u (gemeente) dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan'(1 Petr. 1:9-12).

De farizeeën en schriftgeleerden lazen op dezelfde wijze wat er stond als nu de zogenaamde maranatha christenen, die zich bezighouden met het natuurlijke volk Israël. De bijbel zegt evenwel dat de profeten schreven over de gemeente van Jezus Christus en wanneer hun profetieën letterlijk bedoeld waren, zou dit voor de engelen ook geen probleem gegeven hebben om de betekenis ervan te begrijpen. Aan de profeten werd 'geopenbaard' dat zij over de gemeente schreven. Dit zou niet nodig geweest zijn, indien zij konden volstaan met te lezen wat er stond. Aan Joël werd geopenbaard dat hij de gemeente diende, toen deze profeteerde dat God in het laatste der dagen van zijn Geest zou uitstorten op alle vlees. Aan Hosea werd geopenbaard dat hij ons diende, toen hij profeteerde, dat de kinderen Israëls talrijk zouden zijn als het zand der zee en deze met de kinderen van Juda verenigd zouden worden (vgl. Hosea 1:8-11 en Rom. 9:27). Voor de natuurlijke mens, die de profetieën leest zoals ze er staan, geldt: 'Doch een ongeestelijk mens (die zich niet beweegt in de hemelsegewesten) aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is' (1 Cor. 2:14).

De maranathabeweging is daarom niet in staat om een cursorische of doorlopende uitleg van de profetieën van het Oude en Nieuwe Testament te geven. Zo beperkt zij zich bij de uitleg van het laatste bijbelboek tot enkele geliefde teksten, die zij een natuurlijke uitleg geeft, terwijl ze de rest moet laten liggen. Het ergste is evenwel dat zij door haar natuurlijke verklaringen en haar Israël-complex, het boekOpenbaring - dat nu juist aan de gemeente tot vertroosting geschreven is - na hoofdstuk vier onttrekt aan de gemeente. Zo meent zij in enkele teksten een aanwijzing te vinden voor de herbouw van een tempel in Palestina, voor het herstel van het volk Israël in het Midden-Oosten, voor een voeren van een aardse oorlog in Harmágedon met het gebruik van atoomwapenen. Dit laatste dan tegelijkertijd met het eveneens letterlijk te verstane kleine en grote wapentuig van schilden, bogen en pijlen, knotsen en speren' uit Ezechiël 39:9. In dit opzicht geldt ook hier domheid voor kinderlijk geloof. Wij willen hier tevens opmerken, dat de terugkeer van een onbekeerd volk naar hun vaderland, indruist tegen de woorden van Mozes: 'Wanneer gij u dan tot de Here, uw God bekeert en naar zijn stem luistert... dan zal Hij u weer bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebied de Here, uw God, u verstrooid heeft' (Deut. 30:2-5). En indien een jood zich nu bekeert, wordt hij door zijn wedergeboorte overgeplaatst in het hemelse Kanaän!

In de eindtijd gaat de lamp van de maranatha dwazen uit. Plotseling merken zij op dat er ook nog een wijze maranatha verwachting is. De wijze maagden hadden een geestelijke visie op de Schrift, omdat hun wandel in de hemel, de onzienlijke wereld, was. De wijze hadden de woorden Gods geestelijk verstaan, omdat zij 'vernieuwd waren in hun denken'. Hun geestelijke ogen waren geopend en zij bezagen de situaties vanuit de hemelse gewesten, waar zij gewend waren te wandelen en te strijden. Achter de zichtbare gebeurtenissen van de wetteloosheid en de afval, zagen zij de geestenwereld, omdat zij onderscheiding der geesten bezaten. De wijze kenden de kracht van de Heilige Geest in verband met deze geestelijke worsteling. Zij hadden zich niet geprepareerd op angstaanjagende oorlogen op aarde en schokkende natuurcatastrofen als het bulderen van zee en branding en het scheuren van de aarde, maar op een felle kamp in de hemelse gewesten.

De dwaze maagden, wier ogen nu opengaan, willen nog omschakelen in hun denken. Zij verlangen nu ook een hemelse visie op het wereldgebeuren te hebben. Zij trachten nu ook nog te ijveren naar de geestelijke gaven ten einde standte kunnen houden in de boze dag. 'Geeft ons van uw olie' smeken zij. 'Maar het geloof is door het horen en het horen door het woord van Christus'. Het vernieuwingsproces van het denken gaat echter niet plotseling, maar vergt tijd. Eerst moeten oude leringen losgelaten en dan de nieuwe visie stap voor stap worden toegeëigend. Daarom raden de wijze maagden de dwaze aan om naar de verkopers te gaan om zich zo de nodige inzichten te verwerven. Doch het is te laat. De tijdsomstandigheden zijn zo gruwzaam en zo demonisch, dat de dwaze meegevoerd worden in een richting die tegengesteld is aan de weg die de verstandige meisjes gaan. Deze laatsten hadden door het geloof veel inzicht verzameld en daarnaar gehandeld. Daarom noemt de bijbel hen wijs. Zij 'versierden' hun lampen, zoals ook vertaald kan worden. Zij werden als 'zonen Gods' openbaar en de tijden vanouds breken dan aan. Hun slapen was een bezig zijn in de hemelse gewesten. Het was een voorbereidingstijd. Nu treden zij in het volle licht, zoals eenmaal de Heer na zijn doop in de Heilige Geest en verzoeking in de woestijn. Zij volgden Jezus niet alleen in zijn denken, maar ook in zijn werken. Zij herstellen de zieken, bevrijden gebondenen, drijven boze geesten uit, zodat zelfs de geestelijk gestoorden, de imbecielen en beschadigden kunnen ingaan. Zij brengen velen tot gerechtigheid en in de gemeenschap met Jezus Christus. Deze overwinnende schare gaat de feestzaal binnen, want in hen is de blijdschap en de vreugde van het Koninkrijk Gods. Het is feest in hun ziel en daarom hebben zij deel aan het feest.

 

Drama van de eindtijd 


'Doch terwijl zij heen gingen om te kopen, kwam de bruidegom, en die gereed waren, gingen met hem de bruiloftszaal binnen, en de deur werd gesloten. Later kwamen ook de andere maagden en zeiden: Heer, heer, doe ons open! Maar hij antwoordde en zeide: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet. Waakt dan, want gij weet de dag noch bet uur' (Matt.5:10-13)

Wie zijn het die buiten de deur zullen roepen en tot wie de bruidegom zegt: ik ken u niet? Het zijn maagden die uitgegaan waren de bruidegom tegemoet. Geen vreemden dus. Merk op, dat de vijf die dwaas waren, eerst genoemd worden. De valse maranathaleer gaat voorop en de ware volgt en houdt stand. Duidelijk wordt gezegd dat velen met een maranatha-roep op de lippen het einddoel niet zullen bereiken, doordat zij niet toebereid zijn. Zij weten zelfs niet waarin deze toebereiding bestaat. Haar volgelingen bedrijven struisvogelpolitiek. Zij moeten erkennen dat er zware tijden op til zijn. Zelfs een letterlijke uitleg van de profetieën overtuigt hen hiervan. Zij denken, evenals de struisvogel die bij naderend gevaar de ogen sluit en de kop in het zand steekt, wel te zullen ontkomen. Zij weten dat het schild van hun geloof niet groot genoeg is en de wapenrusting niet deugdelijk om weerstand te bieden. Daarom verbergen zij zich met gesloten ogen in hun leer dat de gemeente wel vóór de grote verdrukking weggenomen zal worden. Natuurlijk komen al deze rampen en oordelen wel over Gods volk, maar dat zijn dan de joden in Palestina! Welk een raffinement in het denken van een verburgerlijkt cultuur-christendom. In plaats van zich te wapenen om weerstand te kunnen bieden in de boze dag, leggen zij de grote verdrukking op het 'uitverkoren' volk, en met het oog daarop spreken zij over het 'drama van de eindtijd'. Neen, in het grote drama spelen zij zelf de hoofdrol. Zij zijn de dwaze maagden, die wanneer de deur gesloten is, nog trachten binnen te dringen. Zij waren misleid en op een dwaalweg gekomen door een evangelie dat naar de natuurlijke mens is, omdat zij zich niet als geestelijke mensen hadden laten voeren op de hoge weg, die door de hemelsegewesten leidt.

 
vorige pagina terug volgende pagina