Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de Olijfbergrede
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

3. Ondergang van Babylon


 

De verwoesting  
van Jeruzalem 


'Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er acht op - laten dan wie in Judéa zijn, vluchten naar de bergen. Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen, en wie in het veld is, kere niet terug om zijn kleed mede te nemen. Wee de zwangeren en zogenden in die dagen. Bidt, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat' (Matt.24:15-20)

Het zal wel nacht geweest zijn, toen Jezus zijn rede op de Olijfberg uitsprak. Overdag leerde Hij immers in de tempel en Pasen valt bij de joden in de tijd van de volle maan. Wanneer het heldere maanlicht de witte stenen van de tempel verlicht, is alles vredig en stil. Bij dit vergezicht lijkt de profetie aangaande het gruwelijke einde wel zeer onwaarschijnlijk. Politiek gezien was Jeruzalem onder de bescherming van Rome met zijn legioenen veiliger dan ooit tevoren. Nog steeds was de tempel niet voltooid en wie dacht aan zijn verwoesting? De heidenen respecteerden dit heiligdom en de joden waren eensgezind in alles wat de tempeldienst betrof Toch zouden de stad en de tempel verwoest worden. Zou God dit dan toestaan? Zou Hij deze heiligschennis gedogen? De Heer maakt zijn discipelen indachtig dat deze ontheiliging van stad en tempel ook vroeger reeds voorspeld was. Ongetwijfeld zou dan opgemerkt kunnen worden, dat een psalm zoals Asaf deze dichtte: 'Jeruzalem, de tempel, uw altaren,'t ligt al verwoest' betrekking had op de ondergangvan de stad ten tijde van Nebukadnezar. Daarom citeert de Heer Daniël. Deze profeet leefde tijdens de ballingschap. In Daniël 9:2 staat, dat hij 'lette' op wat Jeremia voorspeld had aangaande de eerste verwoesting vanjeruzalem. Maar Jezus zegt: 'Let nu op, wat Daniël profeteerde'. Deze voorzegde in hoofdstuk 9:27, dat de offerdienst gestaakt zou worden en, op een vleugel van gruwelen een verwoester zou komen'.

Een vleugel beeldt kracht uit. God zegt bijvoorbeeld tot zijn volk: 'Ik heb u op arendsvleugelen gedragen', dit wil zeggen door mijn kracht. De vleugels van een vogel komen overeen met de armen van een mens. Gods arm beeldt uit zijn kracht, die heil, bescherming en beschutting aan zijn volk schenkt: 'Zijn machtig arm beschermt de vromen .

Hier wordt gesproken over de komst van een verwoester, wiens kracht gruwel en ontheiliging zou brengen. Dit moest dus zien op een tweede catastrofe. Ook op andere plaatsen spreekt Daniël over een verschiikkelijke ondergang van stad en tempel (11:31 en 12:11). Het ongelooflijke zou gebeuren: terwijl de orthodoxie bezig was steeds meer verordeningen en voorschriften te scheppen in de dienst des Heren en de priesters voortgingen hun offeranden te brengen, zou plotseling het verderf komen. Zo zijn in het jaar 70 de Romeinse legioenen opgetrokken en zij hebben hun banier (de Romeinse adelaar) op het heiligdom des Heren te jeruzalem geplant, waardoor de tempel werd ontheiligd, die ze daarna verwoest hebben evenals de stad. De discipelen hadden gevraagd: 'Wanneer zal dit geschieden?' Maar er is geen waarschuwingsteken. Het ongeluk komt snel en onverwacht. Wie op het platteland in Judéa, de naderende legers opmerkt, moet geen schuilplaats zoeken in de stad, maar zo snel mogelijk naar de bergen vluchten. Wie in de stad op het platte dak van zijn huis vertoeft, heeft geen tijd meer om naar binnen te gaan en zijn bezittingen bijeen te rapen. Hij kan alleen maar langs de buitentrap zo snel mogelijk de straat op en het veld invluchten. De aanstaande moeders die een kind onder het hart dragen en allen die voor anderen verantwoordelijk zijn, zoals de zogenden, zullen het bijzonder moeilijk hebben en bijzondere kracht behoeven om te ontkomen. Mocht de ramp in de winter plaatsgrijpen, dan zullen de winterregens de wegen onbegaanbaar maken en het overnachten in de open lucht bemoeilijken. Zij die de profetieën van Jezus geloven, mogen daarom bidden dat hun vlucht niet in de winter valt en ook niet op een sabbat. Stel, dat de vlucht op een sabbat moet plaatsvinden. Men wil dan, uit het midden van de geen kwaad vermoedende volksgenoten, met zijn gezin gepakt en gezakt, wegtrekken. Hoe zal de fanatieke, nationalistische buurt reageren op deze wetsverachtende landverraders? Waar zullen zij voedsel kunnen kopen of hoe water bemachtigen bij de waterdrager? Al deze waarschuwingen doen duidelijk uitkomen, dat het onheil plotseling over de stad zal losbarsten en dat er geen tekenen der tijden zouden zijn. 'Denk aan de vrouw van Lot!' (Luc. 17:32).

In Lucas 21:23,24 wordt nog toegevoegd, dat er toorn over het volk zou zijn en dat velen gedood zouden worden of als gevangenen zouden worden weggevoerd. Het joodse volk zou dus in dezelfde positie komen te verkeren als de heidenen, want ook op dezen rust de toorn van God en ze zouden bovendien onder deze heidenen verstrooid worden. Slechts door het geloof in Jezus Christus wordt deze toorn individueel weggenomen, zowel van jood als van heiden (Joh. 3:36). Als natie zou voor Israël gelden wat ook voor de andere onbekeerde volken opgaat: 'De toorn is over hen gekomen tot het einde' (1 Thess. 2:16).

Ook de ongehoorzamen zullen hun einddoel bereiken, dat wil zeggen datzij zich openbaren zullen als de rijpevrucht van de ongerechtigheid: 'Enjeruzalem zal doorde heidenen vertraptworden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn'(Luc. 21:24). Voor de natiën en voor Israël geldt in onze tijdsbedéling: 'Want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen' (Rom. 11:32). Er is geen onderscheid meer tussen Jood en heiden. God heeft Israël niet weggedaan voor zijn aangezicht zoals de afgevallen engelen, en Hij heeft Jeruzalem niet 'verstoten', maar op één lijn gesteld met de andere volken. God heeft aan zijn volk het eerstgeboorterecht (Ex. 4:22) ontnomen, hen gelijkgesteld met de anderen en dit eerstgeboorterecht gegeven aan een volk dat zijn vrucht wèl opbrengt: 'Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen' (Jac. 1:18). 'Daarom zeg Ik u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk dat de vruchten daarvan opbrengt' (Matth. 21:43).

Wie leest: 'Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen voorbij zijn en dan komt gans Israël tot bekering', voegt er iets aan toe. Hij laat zijn eigen verwachtingen bij de uitleg van deze tekst prevaleren. Wanneer in onze tijd Jeruzalem in handen van de joden is, behoort dit volk ook nu tot de onbesnedenen van hart en oren evenals in de tijd van Stéfanus (Hand. 7:51). De tijden der heidenen zijn met de zesdaagse oorlog in 1968 niet opgehouden, ook al is Jeruzalem nu -en vol- joodse stad. De uitspraak die Jezus eenmaal deed aangaande de natuurlijke kinderen van Abraham, geldt nu nog: 'Gij zijt uit uw vader, de duivel', wat verder overigens gezegd kan worden van allen die de Zoon ongehoorzaam zijn.

 

De ondergang  
een schaduw 


Na de uittocht van de christenen uit Jeruzalem en na zijn verwoesting, houdt Israël op om beeld te zijn van de kerk. Na de ondergang van deze stad zijn er dan ook geen profetieën meer, die aan haar vervuld worden, maar in Christus zijn ze alle ja en amen, én in hen die van Christus zijn. Van nu af aan worden de profetieën in hun hemelse werkelijkheid vervuld en heeft de schaduw afgedaan.

Wanneer sprake is van een nieuw Jeruzalem, daalt dit neder uit de hemel, en wordt het dus niet herbouwd op de aarde. De beloften en zegeningen, eenmaal uitgesproken over het ware volk van God, zijn nu voor het Israël Gods van het nieuwe verbond. De waarschuwingen en bezoekingen uitgesproken over het afvallige Israël, gelden nu de dwaalkerk, het grote Babylon, van het nieuwe verbond.

Het is dwaas om te beweren dat de gemeente de heilrijke beloften van Israël wegneemt om ze zichzelf toe te eigenen. De beloften zijn altijd slechts geweest voor het gehoorzame en gelovige deel van het volk. Evenzo is het dwaasheid te beweren dat men dan Israël met de vloek zou laten zitten, omdat deze vloek immers op alle ongehoorzamen rust. Iedere bekeerde jood behoort tot het Israël Gods en voor hem is iedere vloek weggenomen en zijn alle beloften van kracht.

Nog verschrikkelijker is om de nieuwtestamentische profetieën over de grote verdrukking alleen toe te wijzen aan het Joodse volk en om naar de algemene opvatting in de maranathabeweging, van de joden twee derde te laten uitroeien en het derde deel nog in het vuur der loutening onnoemelijk te laten lijden, terwijl men dan de valse kerk verder buiten beschouwing laat. In de dagen dat onze Heer op aarde vertoefde, was jeruzalem de afvallige kerk waarin de weinige, werkelijk gelovigen, in ballingschap leefden. Deze stad is een schaduw van de dwaalkerk in het nieuwe verbond, van het grote Babylon, waarin de ware gelovigen vele eeuwen lang ook in ballingschap leefden. Daarom is de ondergang van Jeruzalem beeld van de ondergang van Babylon en niet van het einde der wereld, zoals velen menen. Ook van deze stad zal geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken'. Evenals bij de verwoesting van jeruzalem geldt voor Babylon, dat er geen voortekenen zullen zijn die de valse kerk zullen waarschuwen. Zij zal leven in valse gerustheid en zeggen: 'Vrede, vrede en geen gevaar'. Alleen de ware kinderen Gods zullen, evenals in het jaar 70, de waarschuwende roep horen: 'Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen' (Openb. 18:4). Zoals Jeruzalem plotseling verwoest is, zo zullen ook Babylons plagen 'op één dag komen' en zij zal' in één uur verwoest' worden (Openb. 18:8,19).

Zoals de Romeinen door Palestina naar Jeruzalem optrokken, zo trekt eenmaal de antichnist met zijn tien koningen in de onzienlijke wereld op tegen Babylon: 'Dezen zullen de hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden' (Openb. 17:16). Zoals de Romeinen hun banier plaatsten op de tempelmuren, die eenmaal aan God toebehoorden, zo zal de antichnist zijn verwoestende kracht doen plaatsnemen in hetgeen een tempel Gods in de geest behoorde te zijn. Wie niet uit Babylon getrokken is, dit wil zeggen: zich blijft bezighouden met een religie van deze aarde en zich niet overgeplaatst weet in de hemelse gewesten om daar te leven als een geestelijk mens, komt om door het vuur; hij wordt een prooi van de machten der duisternis.

In vers 21 en 22 staat: 'Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van bet begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. En indien die dagen nïet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch terwille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort.'

Het opkomende rijk van de antichrist, die de valse kerk 'met vuurverbrandt', verschilt principieel van alle koninkrijken die er geweest zijn (Dan. 7:23): het is de meest rechtstreekse openbaring van het rijk der duisternis. De grote verdrukking ligt allereerst en bovenal op het geestelijke terrein; daarin verschilt zij van alle voorgaande verdrukkingen zoals de zondvloed of de verwoesting van Jeruzalem. De boze machten zullen zich dan met grote kracht op de mens werpen en een oordeel teweegbrengen dat begint bij het huis Gods (1 Petr. 4:17).

De Heer zegt evenwel dat 'deze dagen ingekort zullen worden, terwille van de uitverkorenen'. Het is mogelijk dat dit in tijdsduur is, maar wie zou dit kunnen opmerken, daar de Vader zelf de tijden van eeuwigheid heeft bepaald en in eigen hand houdt, zelfs zonder daar mededeling van te doen aan de Zoon (vers 36).

De Openbaring typeert deze grote verdrukking als weeën. Waarschijnlijker lijkt het daarom, dat het met deze verdrukking gaat als met weeën. Na iedere wee is er een adempauze, zodat nieuwe krachten verzameld kunnen worden. Zou dit niet gebeuren, dan zou de pijn ondraaglijk zijn en de dood ten gevolge hebben. Iedere keer zal de tegendruk van de Heilige Geest in Gods kinderen tijdens deze verdrukking toenemen. Het is dan, zoals de apostel schrijft, dat God met de beproeving ook de uitkomst (de weg tot ontkoming) geeft, zodat men ertegen bestand is (1 Cor. 10:13). Aan het laatste deel van de grote verdrukking zal de gemeente geen deel hebben, zoals het volk Israël in Egypte ook gevrijwaard was van de laatste plagen. De drie laatste weeën beschadigen alleen hen die het zegel van God niet op hun voorhoofd hebben. Bij de eerste bazuinen in Openbaring 8 wordt ook het huis Gods geoordeeld, waarbij de scheiding tot stand komt. Bij de laatste bazuinen gaan de geheiligden beschermd en bewaard door de kracht Gods, door de verdrukking heen.

 

Valse  
christussen 


Indien dan iemand tot u zegt: 'Zie, hier is de Christus, of: Hier, gelooft het niet. Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenenen wonderen doen zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden. Zie, Ik heb het u voorzegd' (Matt. 24:23-25)

De weg naar de antichristelijke kerk wordt gebaand door valse christussen en valse profeten. Zij gebruiken de naam van Christus bij het verkondigen van hun valse leerstellingen om deze meer ingang te doen vinden. Zo brengen zij de christenen op een dwaalweg. Zij vervangen de waarheid door de leugen en voeren de mens niet naar het leven, maar naar de dood. Zij pretenderen de goede weg te wijzen, terwijl zij het doel Gods, het einde van de weg, de volkomenheid, niet najagen. Het woord 'christus' betekent gezalfde. Jezus was gezalfd 'met de Heilige Geest en met kracht' (Hand. 10:38) en ook de ware gemeente kent deze zalving. Valse christussen zijn niet gezalfd met de Heilige Geest, maar zij worden geleid door en leven uit kracht van boze geesten. Deze verwording van de christelijke leiders culmineert in de kerk van de antichrist, waar allen gedoopt worden met de geest van het beest uit de afgrond. Leugengeesten manifesteren zich in en spreken dus door de valse profeten heen. De eerste vier bazuinen in Openbaring 8 spreken ons van de inwerking van de leugengeesten in Babylon, de afvallige kerk. Ook deelt de Heer mede, dat deze valse christussen en valse profeten 'grote tekenen en wonderen' zouden verrichten. Wat is nu het verschil tussen de wonderen die Jezus deed, en die in de komende tijden door de paladijnen van de antichnist geschieden zullen? Jezus verrichtte zijn wonderen alleen tot herstel van de mens, daarbij geleid door de liefde Gods en zijn goddelijke opdracht. Zijn tekenen waren daarom alle gericht op behoud en levensvernieuwing. Men heeft wel gezegd dat Jezus zijn wonderen en tekenen alleen deed om te laten zien, dat Hij de Christus was. Wanneer men hiervan uitgaat, zou het doel van zijn wonderen hetzelfde zijn als bij de antichrist, namelijk het vestigen van de aandacht op zichzelf. Paulus spreekt ten aanzien van de laatste over 'bedrieglijke wonderen' (2 Thess. 2:9). Wanneer een fakir zich een tijdlang levend laat begraven zonder dat hij' sterft, wanneer hij zich met messen steekt zonder dat hij bloedt, zijn dit 'bedrieglijke wonderen', omdat deze niet gericht zijn op de bevrijding en de verlossing van de mens. Wanneer een magnetiseur door de kracht van een occulte geest het lichaam geneest, maar de inwendige mens onder zijn invloed brengt en daardoor bindt en beschadigt, is dit eveneens een 'bedrieglijk wonder'.

Jezus genas de mensen en bevrijdde hen, opdat zij hierdoor in staat zouden zijn de weg naar de volkomenheid te gaan. Daarom zullen de tekenen van de antichrist de 'uitverkorenen' niet 'verleiden', omdat dezen dit doel voortdurend in het oog houden.

Hetgeen de Here Jezus ons voorspeld heeft, is waar en komt uit. Hij sprak, dat onder hen die zijn naam zouden belijden, oorlogen en twisten zouden zijn. Zij zouden 'elkander haten', elkander overleveren' en 'elkander slachten'. Valse profeten en valse christussen zouden door hun bedrieglijke tekenen en wonderen velen verleiden. Het zou voor het volk Gods heel moeilijk zijn om vrij te blijven van deze verwarring en de juiste koers te houden, hoewel Jezus had gewaarschuwd: 'Zie, Ik heb het u voorzegd!' Maar het plan Gods met de mens gaat door, ondanks het feit dat eronkruid tussen de tarwe gezaaid is. Zoals er een rest van het oude volk Israël in Babel bewaard bleef en terugkeerde naar het eigen land, zo zorgt God voor zijn gemeente en bewaart in de verwarring van de kerkgeschiedenis een overblijfsel dat niet misleid wordt en niet omkomt, maar terugkeert op eigen 'bodem', de hemelse gewesten. De verwording moest komen, maar niettegenstaande deze afval zal toch het Evangelie van het Koninkrijk Gods zich opnieuw baanbreken. In de laatste dagen zal ook weer de ware profetie gehoord worden. Wanneer de Heilige Geest uitgestort wordt over alle vlees, zullen de 'zonen en dochteren' profeteren en het volk Gods leiden in de volle waarheid. Profeten van het niveau van Agabus zullen overal op de wereld de kinderen Gods de ogen openen voor het naderende verderf (Hand. 11:28). Voor de heilstoezegging der profetie geldt ook: 'Zie, Ik heb het u voorzegd'.

 

Woestijn  
christussen 


Nu volgt in vers 26a de waarschuwing: 'Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen' (Matt.24:26a)

'Dan' doelt op de tijd van het einde, wanneer de kinderen Gods ontwaken en zich opmaken om het plan Gods in hun leven te verwezenlijken. De bedoeling van. God en zijn Woord is immers: om de mens op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust'(2 Tim. 3:16).

Vele christenen die oprecht God zoeken en heilig willen leven, worden misleid door dwaalleraars, die zeggen: 'De Zoon des mensen is in de woestijn'. Men zal dus een woestijnleven moeten leiden om het voorgestelde doel van de volmaaktheid te bereiken. 'Vrome' geesten laten boekjes en brochures schrijven, waarin zij erop aandringen dat de christen het natuurlijke leven moet loslaten, dat hij uit de wereld moet gaan, teneinde heilig en onberispelijk te kunnen leven. Zij spreken gaarne over 'het vlees kruisigen' en hun volgelingen zien niet, 'dat deze kastijdingvan het lichaam zonder enige waarde is en slechts dient tot bevrediging van het (vrome) vlees' (Col. 2:23).

Jezus vroeg niet of zijn Vader de discipelen uit de wereld zou wegnemen, maar dat Hij ze zou bewaren voor de boze (Joh. 17:15). Zo menen sommigen dat een kinderrijk gezin een handicap zou zijn in het Koninkrijk Gods. Een voorganger met weinig of liefst helemaal geen kinderen zou met zijn vrouw dan meer geestelijke arbeid kunnen verrichten. Men vergeet welk een geestelijke oefenschool zulke leiders dan moeten missen. De ongehuwde staat zou iemand geestelijk verder brengen dan hij of zij in een gewoon gezinslevenbereiken kan. Men denkt dat het ingaan tegen de wetten die God bij de schepping gegeven heeft, Hem aangenaam is. De rooms-katholieke of protestantse kloosterling(e) in het eenvoudige habijt, die zichzelf zoveel ontzeggen moet, wordt eigenlijk wel een geestelijk ideaal. De gebedsverhoringen van dit soort 'heiligen' worden door de gewone 'leek' gezien als het gevolg van de bijzondere gemeenschap met God. Merk echter op, dat hun 'wonderen' steeds op het natuurlijke terrein liggen en nimmer overeenkomen met die van Jezus, die het herstel, en de verlossing van de boze bewerken.

Woestijnchristenen menen dat God er een behagen in schept, als men het lichaam kastijdt en kwelt. Zij geloven dat God hun gebeden eerder verhoort, wanneer zij rammelen van de honger of misselijk zijn van het vasten. Zij houden hun bidstonden niet overdag, maar liever's nachts en dan zo lang mogelijk, alsof er een verdienste in zou steken om 's-morgens slaapdronken op het werk te komen. De full-timeleider kan echter wel uitslapen, daarmee de woorden van de Heer waarmakend: 'Zij' binden zware lasten bijeen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren' (Matth. 23:4).

'Vrome' geesten pressen meisjes en vrouwen tot het dragen van kleding die al jarenlang uit de mode is. Hele streken van ons land worden door zulke traditiegeesten overheerst. Wanneer een goddeloze geest het beeld van God niet kan bespotten door hem carnavalskleren aan te doen trekken, dan laat de 'vrome' macht hem of haar lopen in een habijt of in een traditionele klederdracht die soms nog aan de middeleeuwen herinnert. Het resultaat is immers hetzelfde: de mens wordt een bezienswaardigheid!

Woestijrichristenen zijn getypeerd door voorschriften, die iets verbieden. Hun 'zware' leer tast het natuurlijke leven aan. Men draagt geen sieraden, zweert bij de 'hoed en de knoet', onthoudt zich (en zijn kinderen) de gewone genoegens op de zondag, leert de bezitloosheid en dringt er zeer op aan, minstens zijn tienden te geven of het spaarbankboekje te leggen aan de voeten van de grote 'godsman', spreekt veel over boete, maar komt nimmer tot bekeringen tot een blij en ontspannen geloofsleven. 'Vrome'geesten zeggen nooit: 'Het is genoeg'.

De valse profeten roepen: 'Hij is in de woestijn'. Zij bidden: 'Here, schenk ons een Elia of een Johannes de Doper!' Zij verlustigen zich in boetgezanten die een 'stem in de woestijn' zijn, in zulke oudtestamentische figuren, die op een rotsblok staande, gehuld in een kamelenharen mantel, donderend uitroepen: 'Land, land, land, hoort des Heren woord!'

Jezus bracht echter een leer voor de gewone mensen, staande in de strijd van het dagelijkse leven. Hij gaf zijn evangelie aan de moeder met het grote gezin, aan de moderne arbeider in de fabriek, aan de ongehuwde vrouw werkzaam in het maatschappelijke leven en aan de universitair geschoolde die geroepen is leiding te geven. Hij wil hun allen de Heilige Geest schenken, opdat zij de overwinning over zonde en ziekte zouden behalen, en heilig en onberispelijk zouden kunnen leven. Jezus sprak: 'De minste in het Koninkrijk der hemelen is meerder dan Johannes'; dus meerder dan Elia, dus meerder dan welk groot mens ook uit een voorbijgaande bedéling. Het Koninkrijk Gods wordt niet gebouwd door zulke bijzondere godsmannen; maar 'door middel van de gemeente (bestaande uit gewone mannen en vrouwen) wordt thans aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend' (Ef. 3:10). De gemeente wordt opgebouwd door de medebroeders: de apostelen, de herders, de leraars en de voorgangers. Zij doen huisbezoeken, vermanen, vertroosten, leren, en op deze wijze groeit de gemeente naar de mannelijke rijpheid: de maat van de wasdom der volheid van Christus.

Hoe onopvallend was het leven van Jezus. Hij was gekomen 'wel etende en drinkende' (Matth. 11: 19). Hij liep niet rond in een kamelenharen mantel of in een habijt, maar droeg een kostbare rok zonder naad, aan één stuk geweven. Hijwas aanwezig op een bruiloft en maakte van water wijn en niet van wijn water! Hij vestigde de aandacht niet op Zichzelf, schreeuwde niet en zijn stem werd op de pleinen niet gehoord (Matth. 12:19). Hij gedroeg Zich als een gewoon mens en was daarom reeds een aanstoot voor de 'vrome' geesten. Maar Hij opende de weg des heils voor hen die hongerden en dorstten naar de gerechtigheid. Hij was het voorbeeld voor allen die op dezelfde wijze als Hij door de Geest geleid worden en dan zonen Gods zijn (Rom. 8:14). Wie Jezus toebehoren, hechten weinig waarde aan uiterlijke vroomheid, maar in de onzienlijke wereld nemen zij geen contact op met de boze geesten en verweren zich tegen hun beïnvloeding. Daarom 'hebben zij het vlees (ook het vrome) met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd' (Gal. 5:24). Hun verlangen is niet om met hun lichaam de zondige machten te gehoorzamen, maar om hun leden te stellen in dienst van de gerechtigheid, zodat het Koninkrijk Gods met zijn vrede, blijdschap en gerechtigheid in hun leven geopenbaard kan worden.

 

Niet in de  binnenkamer 


Voor hen die op een gemakkelijker en gerieflijker wijze het Koninknijk Gods willen beërven dan de woestijnchristenen, voor hen die in het natuurlijke leven op dezelfde voet verder willen gaan, heeft de duivel een andere dwaalweg, namelijk de leer van de 'binnenkamer'. 'Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de binnenkamer, gelooft het niet' (Matt.24:26b)

Onze Heer gebruikte het woord 'binnenkarner' onder andere in Mattheüs 6:6: 'Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bidt tot uw Vader in het verborgene'.

Bidden is bezig zijn in het 'verborgene', dus in de hemelse gewesten. Het woord 'binnenkamer' wijst erop dat de mens zich tijdens zijn gebed afsluit van het natuurlijke leven. De bedoeling van de woorden van Jezus in Mattheüs 24:26 wordt ons nu duidelijk. De 'binnenkamer' is de onzienlijke, inwendige mens. Er zou een leer verkondigd worden, die het kindschap Gods beperken zou tot de onzienlijke wereld. Dit kindschap zou dus in het natuurlijke leven niet geopenbaard behoeven te worden. Men zou in God geloven, spreken over bekering en wedergeboorte, zonder dat deze ervaringen in de wereld gezien worden. Het nieuwe leven zou dus geen vrucht dragen. Een kind zou een 'bekeerde' vader hebben, die evenwel net zo humeurig bleef als vroeger. De man zou bij zijn 'wedergeboren' vrouw geen levensverandening ontdekken. Maar de Heer heeft gezegd: 'Aan hun vruchten zult gij hen kennen'. De vrucht is datgene wat zichtbaar wordt. Men zou leren dat christenen en wereldlingen allen zondaars zijn, dus allen gelijk. Men zou wel erkennen dat de boze machten in het 'zondige vlees' werken, maar de door werking en zegepraal van de Heilige Geest in het vlees, zou men ontkennen. Paulus schreef dat God het sterfelijk lichaam levend maakt door zijn Geest die in ons woont (Rom. 8:11). Hij bedoelde dat ons vernederde (dus niet ons gestorven) lichaam functioneren mag naar de wetten Gods, zodat het niet langer aan de zonde- en ziektemachten gehoorzaamt, maar aan de wetten des Geestes.

De dwaling is ontstaan dat ook het kind-van-God zondaar blijft tot de dood; dit is het axioma van de meeste christenen. Wij vragen of dit de taal is van een waar kind van Abraham, van hem die geloofde in een God die de doden levend maakt en die de dingen die niet zijn, roept alsof zij waren, (Rom. 4:17 vert. Brouwer). Behoort de levensregel 'zondaar tot de dood' bij een ongelovige of bij een gelovige? Kan men tegelijkertijd een dienstknecht van God en een dienstknecht van de zonde zijn? Immers in wiens dienst men zich stelt, die gehoorzaamt men als heer. Jezus zegt ons dat het onmogelijk is twee heren te dienen. Zulk een leven is gespleten en 'een verdeeld hart is God een gruwel!' Het is geen wonder dat christenen die het dogma 'zondaar tot de dood' tot hun eigendom gemaakt hebben, ook leven naar deze belijdenis van het ongeloof.

Ook leert men: 'Wij zijn zulke grote zondaars, maar gelukkig merkt God dit niet, want als Hij ons gadeslaat, ziet Hij ons aan in Jezus Christus'. Wij denken aan het gebed van een predikant dat wij eens lazen: 'Heere, wij danken U, dat Gij ons aanziet alsof wij geen zonde hebben, want Gij ziet den wil aan voor de daad, en de keuze voor de volbrenging'. Men leert dan verder: 'Wij zijn heilig en rein in Christus', maar deze onberispelijkheid beperkt zich tot de 'binnenkamer', want niemand merkt het. Waarlijk, voor zulk een schizofrene leer heeft men wel een geloof nodig, groter dan in Israël gevonden werd, want zij is in flagrante strijd met wat in de zichtbare wereld gezien wordt. Daarom sprak de Heer: 'Gelooft het niet!' en 'wacht u voor de zuurdesem, dat is de hulchelanij der Farizeeën. Er is niets bedekt, of het zal geopenbaard worden, en verborgen, of het zal bekend worden' (Luc. 12:1,2).

 

Gelijk de  
bliksem 


Wanneer de Heer niet 'in de woestijn' te vinden is, noch alleen 'in de binnenkamer', waar is Hij dan wel? Nu volgt het antwoord an Jezus: 'Want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn' (Matt.24:27)

Deze komst is de parousie, zijn tegenwoordigheid of aanwezigheid. Paulus schreef in 2 Thessalonicenzen 1:10: 'Wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen die tot geloof gekomen zijn'. Aan zijn heiligen 'heeft God willen bekend maken, hoe rijk de heerlijkheid van dit geheimenis is onder de heidenen: Christus onder (of in) u, de hoop der heerlijkheid' (Col. 1:27).

Lezer, verwerp de valse leer, die inhoudt dat Jezus deze nacht komen kan en dat er niets meer in de weg staat. Jezus waarschuwde: 'Past op, dat gij u niet laat misleiden! Want velen zullen met mijn Naam optreden, en zeggen: Ik ben het; en de tijd is nabij'. Gaat hen niet achterna!' (Luc. 21:8 vert. Can.)

Eerst komt de Heer met grote krachten heerlijkheid z'n zijn volk, dat is zijn tegenwoordigheid (parousie) in deze wereld. Later verschijnt Hij met de zijnen. De tegenwoordigheid van Jezus in zijn volk zal zijn gelijk de bliksem. Hoe duisterder de wereldsituatie wordt, hoe helderder het licht zal schijnen. De spanning van Gods Geest ontlaadt zich in de kinderen Gods als een licht dat de gehele aarde omspant. Overal zal over de ganse aarde de tegenwoordigheid des Heren geopenbaard worden in de zonen Gods.

Het bliksemlicht ontstaat na een explosie, wanneer donkere wolken de aarde bedekken. Zo wordt het Licht der wereld in de zonen Gods geopenbaard, wanneer de grote verdrukking over de ganse aarde is. Het geheim van de donderslagen uit Openbaring 10 is, dat de Heer de kracht en het licht van zijn aanwezigheid gaat openbaren. Dan wordt gezien hoe God zijn gemeente in stand houdt en doorleidt.

 

Levend of  
dood lichaam 


De rede op de Olijfberg geeft een profetische visie op de ontwikkeling van de ware kerk en van de valse, van de tarwe en van het onkruid, die belde tot rijpheid komen.

De parousie, de komst of tegenwoordigheid van Jezus Christus in zijn volk, zal zijn gelijk de bliksem, die licht van het oosten tot het westen. De gemeente is dan als een stad op een berg, waarvan leder de heerlijkheid zien kan. De verbasterde kerk zal echter deze aanwezigheid van de Heer in zijn volk loochenen. Men zal ontkennen dat God in de laatste dagen van zijn Geest zal uitstorten en dat dán de 'kostelijke vrucht der aarde' gezien zal worden. Men zal zelfs zingen: 'Hoe men ook zijn toekomst verachte' en tegelijkertijd zelf een diepe afkeer hebben van de prediking over de parousie.

De massa der christenheid heeft nooit de zichtbare wederkomst des Heren 'op de wolken des hemels' veracht. De uitdrukking 'vanwaar Hij wederkomt om te oordelen de levenden en de doden' werd als belijdenis algemeen aanvaard. Jezus sprak reeds aangaande de 'levenden': 'Nu gaat er een oordeel over deze wereld' (Joh. 12:31). Oordelen is scheiding maken tussen goed en kwaad. Zowel het goede als het kwade wassen in de kerk op. In de eindtijd zal de scheiding tussen rechtvaardigen en bozen voltooid worden. Dan zullen de zonen Gods en de zonen des verderfs duidelijk zichtbaar zijn en een diepe kloof zal hen scheiden. Van een eindoordeel is pas sprake na het duizendjange rijk, wanneer er een grote en witte troon gezien wordt (Openb. 20:1l). In de komst of parousie van de Zoon des mensen gaat het echter allereerst om het in bezit nemen van de wedergeboren mens door de Heilige Geest: 'Wij (de Vader en de Zoon) zullen tot hem komen en bij hem wonen' (Joh. 14:23). Hierdoor wordt het mogelijk dat de mens Gods de volwassenheid bereikt, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus (Joh. 4:13).

Paulus schreef in 1 Thessalonicenzen 5:23: 'En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst (parousie, tegenwoordigheid) van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele (naar de inwendige en uitwendige mens goed functionerende) onbenspelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen'.

Lezer, er staat dat Jezus getrouw is en dat Hij het zal bewerken. Gelooft u dit? Hij zal u zó veranderen door zijn Geest, dat het onmogelijke mogelijk wordt. Voor hen die de komst van onze Heer met de wolken des hemels willen meemaken, geldt: 'Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien' (Hebr. 12:14). Daarom is de leer dat de Heer deze nacht nog wederkomen kan om de zijnen tot Zich te nemen,onbijbels. De Heer maalt geen halfrijp graan op de akker der wereld!

Velen die zich met de toekomende dingen bezighouden, hebben 'de komstd es Heren' verengd tot 'eenpunt des tijds'. Zij omvat evenwel een tijdperk, waarin de Heer Zich heerlijk in zijn gemeente openbaart en dat zijn hoogtepunt bereikt in de verandering van ons vernederd lichaam in een verheerlijkt. Dan doet in een ondeelbaar ogenblik het vergankelijke lichaam onvergankelijkheid aan en het sterfelijke lichaam onsterfelijkheid (1 Cor. 15:50-54). Er staat: 'De vrouw heeft zich gereed gemaakt' (Openb. 19:7). Reeds de gelovigen uit het oude verbond kenden een uitzien naar de komst des Heren tot verlossing en bevrijding. Zij zongen: 'Wacht op de Heer, godvruchte schaar, houd moed! Hij is getrouw, de bron van alle goed. Zo daalt zijn kracht op u in zwakheid neer. Wacht dan, ja wacht, verlaat u op de Heer!' (Ps. 27:7 berijmd).

De komst des Heren is de machtige inwoning van Gods Geest in de gelovigen in het laatste der dagen. Dan komt de Rechter om haastig recht te verschaffen tegenover de tegenpartij (Luc. 18:8 enjac. 5:9). Maar ook het onkruid wordt rijp, zoals er staat: 'Laat beide (tarwe en onkruid) samen opgroeien tot de oogst' (Matth. 13:30). Wanneer het onkruid rijp is, komt de periode dat het verbrand wordt. In vers 28 zegt de Heer: 'Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen'

. Het aas is de dode kerk, waar iedere vorm van goddelijk leven geweken is. De gieren zijn het beeld van de doodsmachten, die uiteindelijk de antikerk na de slag van Harmágedon zullen verslinden. Deze demonen zullen zich verzamelen, om te eten het vlees van koningen en het vlees van oversten over duizend en het vlees van sterken en het vlees van paarden, en van hen die daarop zitten, en het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten' (Openb. 19:18, zie de toelichting in 'De gemeente inde eindtijd'). Het resultaat van de totale verleugening der dwaalkerk lezen wij in vers 29: 'Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemelvallen en de machten der hemelen zullen wankelen'.

'De verdrukking dier dagen' is de tijd waarin de ware kerk en de valse kerk voorgoed uiteengaan. Er komt dus iets voor de zon, het beeld van God. De machten der hel schuiven zich als een donkere wolk tussen de Here God en het gedegenereerde christendom. Over de aarde trekken de duivelse legerscharen, die de doorwerking van het licht van Gods genade beletten. 'En de maan zal haar glans niet geven'. De maan Is het beeldvanJezus Christus,'de afstraling van Gods heerlijkheid', het licht dat schijnt in de donkere nacht. Dit licht schijnt niet meer in de onwaarachtige kerk: er is daar geen redding, geen heil, geen verlossing, geen genezing en geen vervulling met de Heilige Geest. Terwijl Gods volk leeft door de machtige uitstorting van de Heilige Geest, wordt tevens bewaarheid: 'De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed' (Hand. 2:20). Het vallen van de sterren en het schokken der hemelkrachten wijst op een invasie van onreine engelen uit de hemelse gewesten. De valse profeet 'sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde' (Openb. 12:4). Ook wordt de put des afgronds geopend en heerlegers van doodsmachten onder aanvoering van Apóllyon verspreiden zich over de kerk en overweldigen degenen die geen afweer hebben, die de leugen liever hadden dan de waarheid. In Lucas 21:25,26 is sprake van een doodsangst onder de volken. Zij zijn radeloos door het donderende geweld van de zee en de branding. De mensen zullen verstijven van vrees, in bange verwachting van wat de wereldg aat overkomen; want de krachten der hemelen zullen worden bewogen.

De zee is het beeld van het geestelijke leven der mensen, zoals de aarde het beeld is van hun natuurlijke leven. De branding is de grens tussen de zee en de aarde en is dus beeld van het leven der mensen waarin het natuurlijke en het geestelijke elkander raken. Vanuit de geestelijke wereld wordt ook het natuurlijke leven overstroomd en vergiftigd door de beïnvloeding der boze geesten, die de geesten der mensen hebben overweldigd. De gehele onzienlijke en zienlijke wereld worden bewogen. In de dagen van Noach werd alleen de aarde omgekeerd en ging het natuurlijke leven onder. Nu komt er een zondvloed van vuur, beeld der demonische machten, die ook de geest van de mensen zodanig aantast, dat zij 'wat de geest betreft' niet 'zouden leven' (1 Petr. 4:6). Een van de eerste gevolgen die op aarde zichtbaar wordt, is het wankelen van de wereldgeesten. De geordende maatschappij wordt in stand gehouden doorhet gezag van de samenwerkende menselijke geesten, die de bijbel 'wereldgeesten' noemt. Zij zijn hiërarchisch ingesteld, zoals trouwens de gehele geestelijke wereld. Zij vinden hun opperste gezag in de topfunctionarissen en in de overheid. Hun taak is de goeden lof toe te zwaaien en hen te beschermen; en te oordelen en te wreken die het kwade doen (Rom. 13:1-7). Ook deze machten in de onzienlijke wereld zijn de eersten die gaan wankelen. Zij worden onbekwaam om hun taak te volbrengen en hun verantwoording te dragen. Zij blijken tegen de opkomende vloed van wetteloosheid niet bestand. Paulus sprak reeds van 'die zwakke en armelijke wereldgeesten' (Gal. 4:9). In 2 Thessalonicenzen 2:7 spreekt hijover het feit, dat deze wederhoudende macht verwijderd wordt en bezwijkt voor de wetteloosheid.

 
vorige pagina terug volgende pagina