Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de Olijfbergrede
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

1. Van de tempel naar de olijfberg


 

Het heiligdom  
verwoest 


En Jezus ging de tempel uit en vertrok. En zijn discipelen kwamen tot Hem om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. En Hij antwoordde en zeide tot hen: ziet gij dit alles niet? Voorwaar, Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken. (Matt.24:1,2)

Het is intussen al weer jaren geleden dat ik vanaf de Olijfberg een panorama op Jeruzalem had. Als men vele jaren de bijbel bestudeerd heeft en geïnteresseerd is in bijbelse aardrijkskunde en archeologie, krijgt men door het aanschouwen van de werkelijkheid, onvergetelijke indrukken, die tal van verkeerde voorstellingen binnen enkele minuten corrigeren. Heel duidelijk zag ik het enorme tempelplein (harem es-sjenif) met de rotskoepel en de Aksa-moskee aan de zuidkust, die einde augustus 1969 door de Australiër Michael Rohen in brand gestoken werd. Hij was van mening dat er een tempel in jeruzalem zou komen waarin Christus aangebeden zou worden, en meende dat na de zesdaagse oorlog de tijd aangebroken was, dat de moskee moest verdwijnen. Deze fanaticus wilde dit bespoedigen om God een handje te helpen. Jezus had echter eenmaal gesproken dat men noch op de berg Genzim, noch op de berg Monia, waarop de tempel lag, de Vader ooit meer aanbidden zou (Joh.4:21). 'De Allerhoogste echter woont niet in wat men met handen maakt, zoals de profeet zegt: De hemel is Mij ten troon, en de aarde een voetbank mijner voeten. Wat voor huis zult gij mij bouwen, zegt de Here, of wat is de plaats mijner rust?' (Hand.7:48,49). In het nieuwe verbond is geen zichtbare tempel en zijn er geen priesters uit de stam van Levi, zomin als de ware Hogepriester, Jezus Christus er toe behoort. De woonstede Gods is de gemeente en deze wordt gevormd door een 'koninklijk priestergeslacht' (Ef.2:22 en 1 Petr. 2:9). In het nieuwe verbond wordt de dienst der schaduwen prijsgegeven, dus ook de tempel.

In Mattheüs 23:38 sprak Jezus dat het tempelhuis in puin zou blijven liggen. Toen zijn leerlingen Hem op de tempelgebouwen wezen met hun machtige steenblokken en rijke wijgeschenken, was zijn antwoord dat geen steen ervan op de andere zou blijven. Het bouwwerk leek wel voor de eeuwigheid opgericht. Er waren steenklompen voor gebruikt van meer dan vijf meter lang en breed. In de voorhof was een altaar van vijfentwintig meter in het vierkant en zeven meter hoog. Hier stroomde het bloed van duizenden offerdieren. De gewijde ruimte was omgeven door voorhoven met geweldige tempelhallen, waarvan er een was met honderdtweeënzestig Coninthische zullen. De grote en kleine leraren gaven er onderricht en uitleg van de thora. Op de grote feesten kwamen er honderdduizenden pelgrims samen en hier klopte het hart van het nationale bewustzijn van het jodendom.

Maar Jezus verliet voorgoed de tempel en gaf hem prijs. Daarom is iedere gedachte over een herbouw van de tempel ter ere van Jezus Christus een aantasting van het nieuwe verbond. Nadat de tempel in het jaar 64 voltooid was, kwam zijn verwoesting zes jaren later. De Romeinse soldaten slingerden hun brandende fakkels in het heiligdom; stromen bloed werden vergoten, terwijl de jammerklachten van de stervenden opklonken en stapels lijken deze gewijde plaats schonden.

Negentien eeuwen later zag ik vanaf de berg waar Jezus zijn profetische rede gehouden had, op de plaats van de tempel, de moskee. Ik werd niet ontroerd; God sprak daar niet tot mi], en ik had geen enkel visioen, evenmin als in de hof van Gethsémane of in de graftombe. Er zijn geen heilige plaatsen meer, waar God Zich in het bijzonder openbaart. Ik was slechts toerist en geen pelgrim!

Maanden later, toen ik weer thuis was, sprak de Heer evenwel: 'De tijd is gekomen dat al wat op de Olijfberg uitgesproken werd, in vervulling zal gaan'. Daarom las ik opnieuw deze toekomstvoorzeggingen en verdiepte mij in de woorden van de Meester. Ze zijn als een licht, schijnende in een duistere tijd.

 

Drie vragen 


Toen Hij op de Olijfberg gezeten was, kwamen zijn discipelen allen tot Hem en zeiden: Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding der wereld? (Matt. 24:3)

De discipelen stelden de Heer drie vragen:

  • Wanneer komt het tijdstip dat de tempel verwoest wordt en dus het oude verbond verdwijnt?
  • Wat is het teken van uw 'parousie' (aankomst of tegen woordigheid)?
  • Wat is het teken van de voleinding of voltooiing van de 'aeon'(eeuw)?

De antwoorden van Jezus aan zijn leerlingen zijn natuurlijk niet los te maken van het doel, waarvoor HIJ op de wereld gekomen was. Hij sprak: 'Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen; een ieder die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem', dus naar zijn woord, dat is zijn evangelie (Joh. 18:37).

Waarheid is alles wat overeenstemt met het plan Gods en de bedoeling Gods, namelijk om Zich in de mens een lichaam toe te bereiden en hem op de troon Gods te plaatsen en te stellen boven alle werken van Zijn handen.

Van de duivel wordt gezegd dat hij in de waarheid niet staat en dus niet accordeert met dit raadsbesluit van God. Daarom is hij een mensenmoorder van den beginne (Joh. 8:44). Door zijn leugen is de mens ten val gebracht, maar God had ook een weg of plan tot herstel. Dit begint voor de mens met zijn bekering en wedergeboorte, waarbij hij in het geloof het offer van Jezus aanvaardt en een rechtvaardige wordt. Het plan gaat verder met de doop in de Heilige Geest en de heiligmaking en voert naar de volkomenheid. Jezus heeft het mogelijk gemaakt dat wij deze weg kunnen bewandelen. Zijn evangelie 'voedt op in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij', tot alle goed werk volkomen toegerust' (2 Tim. 3:17).

Jezus is een waarmaker van zijn woord, ook als Hij spreekt: 'Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is' (Matth. 5:48). Christus heeft zijn gemeente lief gehad en Zich voor haar overgegeven, 'om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet' (Ef. 5:26-27). Ook schreef de apostel: 'Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons' (Rom. 8:29). Naar dit doel jaagde de apostel, of hij het ook grijpen mocht. Hij getuigde: 'Christus in ons, de hoop der heerlijkheid'. Zal dit doel door de gemeente bereikt worden? God zegt: 'ja!', de duivel zegt: 'Nooit!'

 

Van de weg  
afgevoerd 


De eerste christenen werden getypeerd door de uitdrukking: 'Mannen en vrouwen die van die weg waren' (Hand. 9:2). Paulus trad te Eféze 'drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods. Maar toen sommigen verhard en ongehoorzaam bleven en ten aanhoren van de menigte kwaad bleven spreken van de weg, maakte hij zich van hen los en zonderde zijn discipelen af (Hand. 19:8,9). Hoezeer de duivel dit herstelplan van God haat, blijkt uit de woorden van Paulus: 'En ik heb deze weg ten dode toe vervolgd door mannen en vrouwen in boeien te slaan en gevangen te zetten' (Hand. 22:4). De discipelen stonden vóór de geschiedenis van de kerk.

Zij hadden er nog geen notie van, dat het doel waarvoor Jezus gekomen was, volkomen door de christenheid uit het oog verloren zou worden. Men ging de mogelijkheid tot realisering van dit doel ontkennen, omdat men de kracht van Gods Geest niet meer kende. Men zou een leer brengen waarvoor geen enkel geloof nodig was, namelijk dat een mens zondaar bleef tot de dood. Men kon natuurlijk niet loochenen dat het doel van Jezus' komst was 'om vele zonen tot heerlijkheid te brengen'(Hebr. 2:10), maar men zei: 'Dat gebeurt niet in dit leven'. Men schoof de realiteit van heil en heerlijkheid weg tot na het sterven. Men had daarbij echter geen enkele gedachte op welke wijze dit dan wel gebeuren zou. Wel noemde men de dood 'een doorgang tot het eeuwige leven'. Wanneer dus de dood, de laatste vijand, zijn slag geslagen had, meende men dat de gelovige mens als bij toverslag verheerlijkt zou zijn. Gods Woord spreekt evenwel van een weg des heils en een weg tot heerlijkheid.

Aan de Olijfbergrede gaat daarom de ernstige waarschuwing vooraf :

'En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ziet toe, dat niemand u verleide! Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden' (Matt.5:4,5).

Velen zouden de kinderen Gods van deze weg der waarheid afvoeren en ze op dwaalwegen brengen. Jezus had in zijn leven getoond, hoe een mens deze hoge weg door de hemelse gewesten in het geloof moest bewandelen, ten einde door de kracht van de Heilige Geest in hem, het voorgestelde doel te bereiken; daarom was Jezus de weg en de waarheid. Deze weg zou verlaten worden, terwijl men toch de naam van Jezus zou blijven noemen.

Tegelijkertijd met de voorspelling over de ondergang van de afgevallen kerk van het oude verbond, tekende de Heer ook de opkomst van de dwaalkerk van het nieuwe verbond. Het Jeruzalem van het oude verbond, dat op het punt stond onder te gaan, was een schaduw van het grote Babylon in de nieuwe bedéling dat toen bezig was te ontstaan. Hoewel de leidslieden in Jezus' dagen zich kinderen van Abraham noemden, waren zij in de hemelse gewesten kinderen des duivels (Joh. 8:44). Zo zouden er velen komen 'onder de naam van Jezus'. Zij zouden zich van Christus noemen of christelijk, maar zij zouden het volk van de hoge weg afvoeren, en het doel des geloofs, de volkomenheid, doen missen. Ook zij zouden zich daardoor mede-arbeiders van de duivel betonen. Men zou zelfs zeggen: 'De tijd is nabij' zonder dat het plan Gods met de mens tot openbaring gekomen was. Men zou dan leren dat de Heer iedere dag zou kunnen wederkomen en niets Hem in de weg zou staan, niettegenstaande het feit dat de gemeente de volkomenheid niet bereikt zou hebben, maar bevlekt, gerimpeld en verkreukeld was. Jezus had geleerd: 'De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is' (Marc. 4:28,29). Men zou leren 'De tijd is nabij' en 'Jezus komt spoedig', terwijl de vrucht nog niet rijp was. Jacobus schreef echter: 'Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en late regen erop gevallen is' (Jac. 5:7). Met het vallen van de late regen wordt zelfs geen rekening gehouden. Ook voor deze valse leraars, die de bedoeling van God met zijn volk uit het oog verliezen, wordt gewaarschuwd: 'Gaat hen niet achterna!' (Luc. 2 1:8).

 

Niet verontrust 


Ook zult gij horen van oorlogen en van geruchten van oorlogen'. (Matt.24:6a)

Wanneer het Woord Gods als de ruiter op het witte paard uittrekt, wordt het vergezeld van drie andere ruiters (Openb. 6). Vele schrift uitleggers verwonderen zich over het feit, dat de ruiter op het witte paard zich in zulk slecht gezelschap bevindt. Maar deze exegeten zijn niet de enigen die zich verbazen moeten. Wanneer de Heer over de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen sprak, deelde Hij in een gelijkenis mede dat er onkruid tussen de tarwe gezaaid was. De slaven van de eigenaar zeiden met verbazing: 'Heer, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij dan aan het onkruid?' (Matth. 13:27). Naast de ware kerk ontwikkelt zich ook de afvallige. In de Openbaring ziet Johannes naast het beeld van de ware vrouw des Lams ook de hoer, het grote Babylon. 'En hij verbaasde zich met grote verbazing' (Openb. 17:6).

Toen Jezus van zijn discipelen afscheid nam, sprak Hij. 'Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u'. Waar Hij overwint, komen harmonie, blijdschap en gerechtigheid. Het schijnlichaam des Heren heeft géén vrede op aarde gebracht en heeft deze zelfs niet binnen de eigen muren kunnen houden. In de kerk 'hebben zij elkander geslacht' (Openb. 6:4). De ruiter op het rode paard nam de vrede weg.

Ook op de Olijfberg schilderde Jezus geen wereldgeschiedenis, maar kerkgeschiedenis. Door de zonde zijn er altijd mensen geweest met een geest van geweld - zoals bijvoorbeeld in het begin Kaïn en Lamech - die de oorlogen veroorzaakten. Maar hier gaat het over 'oorlogen en geruchten van oorlogen' onder hen die zich naar de naam van Jezus noemen. De bijbel bemoeit zich niet met de oorlogen van de koningen der aarde, zoals wij in de algemene geschiedenis tegenkomen. Maar de kerkgeschiedenis, in hoofdzaak de histonie van Babylon, zou volgens dit versgedeelte vol zijn van twist, verdeeldheid en verwarring. Dat wij het begrip 'godsdienstoorlogen' kennen, spreekt in dit verband duidelijke taal. Het woord 'geruchten' wil zeggen, dat niet ieder kerklid bij al deze oorlogen rechtstreeks betrokken raakt.

Dan volgt in vers 6b de merkwaardige vermaning: 'Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet'. (Matt.24:5b)

Velen in onze tijd behoren wél tot de verontrusten. Zij zien toe en houden zich in hun benauwdheid bezig met de verschrikkelijke situatie in de afvallige kerken. Zij wijden er gehele tijdschriften aan, om te laten zien hoe slecht bijvoorbeeld de rooms-katholieke kerk of hoe goddeloos en communistisch getint de oecumenische beweging is. Jezus zei: 'Verschrik niet en behoor niet tot de verontrusten'. Zo was Lot verontrust en hij kwelde zijn rechtvaardige ziel vanwege de losbandige wandel van de inwoners van Sodom (2 Petr. 2:7). In onze tijd zou Lot ongetwijfeld redacteur geworden zijn van een tijdschrift voor de verontrusten en zijn stem zou geklonken hebben als een roepende in de woestijn. Maar wat bereikte deze rechtvaardige in zijn leven? Kon hij vanwege zijn verontrusting de zonde keren en één ziel redden? Het gezin van Lot en zijn eigen laatste levensjaren zijn een waarschuwing voor allen, die menen zich op deze wijze in de kerk te moeten opstellen. Deze afval moet komen, maar verschrik niet, want de Heer zei: 'Dat moet geschieden'. Dit verschijnsel hoort bij de geschiedenis der kerk. Paulus profeteerde: 'Eerst moet de afval komen en zijn toppunt bereiken in de openbaring van de mens der zonde' (2 Thess. 2:3). De Vader in de hemel heeft dit alles geplanned en getimed. 'Er moeten verleidingen komen, maar wee die mens door wie de verleiding komt' (Matth. 18:7).

Luister nu echter naar een belangrijke uitspraak uit de mond van Jezus: 'Maar het einde is het nog niet!' Laten allen die acht geven op de 'tekenen der tijden' deze woorden ter harte nemen. Oorlogen, geruchten van oorlogen, vervolgingen en afval zijn geen bewijzen dat het einde in zicht is. Nog is het einde voor de gemeente niet gekomen.

Het Griekse woord 'einde' is 'telos', dat 'verwezenlijking van een doel' kan betekenen, de vervulling waarnaar men uitziet. Dit doel is immers het gereedkomen van de vrouw des Lams, de volkomenheid van de gemeente, de openbaring van een kerk die aan haar doel beantwoordt. Wanneer het einde aller dingen nabij is (1 Petr. 4:7), zijn de heiligen nog meer geheiligd en de vuilen zijn nog vuiler geworden. Paulus gebruikt het woord: 'telos' als hij zegt: 'Het doel van alle vermaning is liefde uit een rein hart'(1 Tim. 1:5) en Petrus ook in de tekst: 'Wat zal het einde zijn van hen die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods?' (1 Petr. 4:17). In Mattheüs 26:58 wordt dit woordje met 'afloop' vertaald. Jezus bedoelt dus in de Olijfbergrede: dit is niet de afloop van mijn gemeente; deze chaos is niet haar einde. De ware gemeente zal zich van dit alles afzonderen en zich ontplooien als het licht der wereld en als een stad boven op een berggelegen, zal zij niet verborgen blijven.

De leer dat de gemeente nu reeds opgenomen kan worden, als ontoebereide individuen uit de chaos, is in flagrante strijd met de uitspraken van Jezus. Hij zei: 'De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen die de ongerechtigheid bedrijven, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars'. De Heer zal dus met de afvallige kerk doen hetgeen Hij' met de tempel gedaan had: haar prijsgeven, nu niet aan het aardse vuur, maar aan de machten der duisternis. Deze boze geesten zullen hun greep op de ware gelovigen dan totaal verliezen en 'dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders' (Matth. 13:41-43). Er staat niet zoals velen geloven: 'Verzamelt eerst de tarwe door de opname in een punt des tijds', maar 'haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden (overleveren aan de boze machten), maar brengt het koren bijeen in mijn schuur'(Matth. 13:30).

Door de eenheidsbewegingen wordt de valse kerk gebundeld en verzameld, maar de gelovigen worden bijeenvergaderd in de 'schuur', beeld van de ware gemeente.

 
vorige pagina terug volgende pagina