Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Het Fundament van het Geloof
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

Bouwen op het fundament


 

Nu wij achtereenvolgens de pijlers van het fundament van het christelijk geloof behandeld hebben, wijzen wij er samenvattend op, dat dit fundament Jezus Christus is. Er staat: 'Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus kan niemand leggen' (1 Cor.3:11). Onze Heer is geen wazige of sentimentele figuur van wie men de afbeelding aan de muur heeft hangen, maar Hij is de weg der waarheid, het Woord Gods. Het bijbelse fundament is onlosmakelijk met zijn persoon en werk verbonden; Hij is er identiek mee. Dit blijkt uit het volgende:

Bekering van dode werken:
Wanneer God in het oude verbond zijn volk tot bekering opriep, moest het terugkeren naar de oude paden die het verlaten had, opdat het weer vergeving kon ontvangen en in genade zou worden aangenomen.

In het nieuwe verbond roept God allen overal op tot bekering, dus ook hen die niet tot zijn volk behoren (Hand.17:30). De mensheid kan zich bekeren, omdat Jezus door zijn lijden en sterven haar schuld verzoend heeft en daardoor de barrière die haar van God scheidde, wegnam. Er is geen bekering mogelijk buiten het verzoenend werk van onze Heer en daarom is Hij het fundament van de bekering van dode werken.

Paulus kon in 2 Corinthiërs 5:19,20 'in naam van Christus' vragen: 'Laat u met God verzoenen'.

Geloof in God:
Ieder mens mag de belofte van Christus aangrijpen, dat is dus: geloven in God, 'want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen' (2 Cor.1:20). Zo is Christus ook het fundament van het geloof in God.

Doop in water:
Bij zijn doop in water getuigt de gelovige dat hij de verzoening door Christus teweeggebracht, aanvaard heeft, en dat hij dus een rechtvaardige is, wiens schuld is gedelgd en die opgestaan is tot een nieuw leven. Christus is dus het fundament van de doop in water, die ook in zijn naam wordt uitgevoerd.

Doop in de Heilige Geest:
Johannes de Doper getuigde aangaande onze Heer: 'Die zal u dopen in de Heilige Geest' (Matth.3:11). Ook deze pijler van het fundament is dus verbonden met de naam en het werk van Jezus Christus, want de verhoogde Heer, is de doper in de Heilige Geest.

Oplegging der handen:
Deze handeling, hetzij tot genezing en bevrijding, tot ondersteuning bij het ontvangen van de Heilige Geest, bij het verkrijgen van het geestelijk ambt, bij het opdragen van kinderen, hetzij bij huwelijksinzegening, geschiedt steeds onder het aanroepen van de naam van Jezus Christus. Hij stond ons toe zijn naam te gebruiken en daarmee zijn autoriteit. Daarom is Jezus Christus het fundament van de oplegging der handen.

Opstanding der doden:
'Ook belijdt de gelovige dat hij samengegroeid is met hetgeen gelijk is met de opstanding van Christus (Rom.6:5). Het proces van opstanding der doden vangt aan, wanneer hij in Christus, dat is in zijn mystiek lichaam zijnde, een plaats ontvangt in de hemelse gewesten (Ef.2:6). Jezus Christus is de eerste uit de opstanding en wij staan met Hem op tot een nieuw leven. Daarom is Hij het fundament van de opstanding der doden.

Een eeuwig oordeel:
De gelovige weet dat de Vader het oordeel aan de Zoon gegeven heeft en dat het woord van Christus scheiding maakt tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis. Hij weet ook dat Christus dit oordeel in het leven van zijn volk realiseert door zijn Geest, en dit ook verder tot een eeuwige overwinning zal brengen in de ganse schepping. Daarom is Christus het fundament van een eeuwig oordeel.

Christus woont in iedere gelovige, als het fundament in het hart gelegd is. Wanneer Hij zijn gemeente bijeenvergadert, ligt het fundament collectief in haar. Het fundament van het christelijke geloof is een leer of een prediking aangaande Christus, die aanvaard en gerealiseerd moet worden om Het Koninkrijk Gods binnen te gaan.

Om een ander beeld te gebruiken: Christus is de deur, waardoor wij op de hoge, dit is de smalle weg kunnen komen. Het werk van Jezus hier op aarde bestond in het leggen van het fundament. Zijn prediking bepaalde het volk bij de Vader die in de hemelen is, bij diens wil en diens wet, en door zijn bediening maakte Hij de mensen gezond en vrij. Hij herstelde het natuurlijke leven. Als Heiland maakte Hij gave mensen. Een melaatse kan bijvoorbeeld geen goede werknemer zijn en geen goede buurman. Een overspeler is geen goed echtgenoot of goede vader. Zij zijn dus zelfs in het natuurlijke leven niet tot 'goed werk' bekwaam.

Jezus is rondgegaan, wèl doende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren, want God was met Hem (Hand.10:38). Hij sprak: 'Zij die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn. . .'Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars' (Matth.9:12,13). Jezus was geen wonderdoener die door verbazingwekkende tekenen de aandacht op Zich wilde vestigen, maar Hij predikte het Koninkrijk Gods; zijn wonderen behoorden bij zijn bediening, want dit Koninkrijk resulteert in: vrede, gerechtigheid en blijdschap. Daarom waren genezing en bevrijding nodig.

Iemand die geen gewoon natuurlijk leven kan leiden, is zeker niet in staat een goed en vruchtbaar geestelijk leven te openbaren. Wij zeggen niet dat mensen met lichamelijke en psychische tekorten en met gebondenheden niets kunnen doen in het Koninkrijk der hemelen, maar als zij, genezen of bevrijd waren, zouden zij meer en beter kunnen arbeiden. Jezus maakte het mogelijk dat de mensen de overstap naar de hemelse gewesten zouden nemen. Zelfs de zwakken van geest, de zwaar gebondenen en de gehandicapte zieken zagen nu een weg tot ontkoming. Ook voor hen zou waarheid worden: ‘Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen’.

Wij wijzen er nadrukkelijk op, dat Jezus door zijn lijden en sterven de schuld wegnam van alle mensen, niet alleen van zondaars en goddelozen, maar ook van rechtvaardigen naar de wet, van barmhartigen en liefdevolle mensen, 'omdat allen gezondigd hebben' (Rom. 5:12).

Na zijn heengaan sloot Hij zijn leer aangaande de eerste beginselen af met de uitstorting van zijn Geest. Voortaan zouden zij die gerechtvaardigd waren door het geloof ook bekwaam zijn om door de Geest als rechtvaardigen te leven en de boze te overwinnen. Door de kracht en de begaafdheden van de Heilige Geest zouden velen de voetsporen van hun Meester kunnen drukken. De apostelen hebben de leer van Jezus Christus verder gepredikt en uitgewerkt. Daarom is er sprake van een gemeente die gebouwd is op het fundament van apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is, door zijn lijden en sterven.

Paulus schreef: 'Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt’ (1 Cor.3:10). Alleen op het bijbelse fundament wordt de ware gemeente gegrondvest. Waarschuwend voegde de apostel eraan toe: 'Maar een ieder zie wel toe, hoe hij daarop bouwt' en 'Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont ?‘ In hun brieven schrijven de apostelen zelden over het fundament. Dit was immers reeds door hen gelegd. Op welke wijze dit gedaan was, vermeldt ons het boek van de Handelingen der apostelen. Daarom kan de Hebreeënschrijver het zesde hoofdstuk aanvangen met de woorden: 'Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen'. Slechts als het fundament, zoals in onze dagen, verbrokkeld is of aan alle kanten aangetast wordt door verkeerde inzichten, zullen wij erop moeten terugvallen: 'Dat zullen wij doen, indien God het ons vergunt’.

De moeilijkheid is dat wij voor de opbouw van de tempel Gods geen 'Handelingen der apostelen' bezitten. Daarom zijn wij aangewezen op de raadgevingen, uitspraken, vermaningen en gebeden, die wij in de brieven van de apostelen vinden. Wij moeten zelfs rekening houden met het feit dat de wijze waarop de tempel Gods voltooid zal worden, een verborgenheid is gebleven. Het is aan Gods knechten en profeten bekend gemaakt als 'het geheimenis van God' (Openb.10:7). Paulus heeft de voltooiing gezien, toen hij opgetrokken werd tot in de derde hemel en hij de uiteindelijke schoonheid mocht aanschouwen van het paradijs Gods, waarin het geboomte des levens (evenals de tempel een beeld van de gemeente) met alle andere bomen volmaakt functioneerde. Hij mocht er echter niet over spreken.

De tempel Gods die op het fundament verrijst, is de opbouw van een woonstede Gods in de geestelijke wereld. De Heilige Geest die intrek genomen heeft in de gelovige, en Zich daar verbonden heeft met diens geest, vormt hem tot een waardige woning voor de Allerhoogste. Zo wordt een kind van God een tempeltje of 'levende steen'. Waar veel van deze stenen tezamengevoegd worden, ontstaat een gemeente, een geestelijk huis Gods (l Petr.2:5). Uiteindelijk vormt de gemeente van alle tijden en van alle plaatsen de volmaakte tempel Gods. Wij onderscheiden dus drie zaken:

de opbouw van de tempel Gods in ieders leven; de opbouw van de gemeente, waarvan de leden onderling verbonden zijn door de band der liefde en die zich, aan de waarheid houdende, tezamen onder leiding van hun herders en leraars opwassen als een huisgezin Gods; en tenslotte de groei van de gemeente van alle eeuwen, die het voltallige en volmaakte lichaam van Christus vormt.

Let erop dat de Hebreeënschrijver vermaant dat wij ons richten zullen op het volkomene of op het volmaakte. Het vorige hoofdstuk eindigde hij met te spreken over geestelijk 'volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad'. In de apostolische brieven worden wij vermaand toe te nemen in geloof, wijsheid en kracht. Men moet weten waar het op aankomt.

Paulus bad dat de inwendige mens mocht groeien en dat iedere gelovige met kracht versterkt zou worden. Het doel van God is en blijft: de volmaakte mens: 'Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust' (2 Tim.3:16).

Deze uitspraak geldt niet voor de doden, want die rusten van hun arbeid, doch voor de levenden. Omdat het christendom het fundament verlaten heeft, werd ook de weg der heiligmaking afgesloten. Het bereiken van de volkomenheid werd weggeschoven tot na dit leven. De volmaaktheid wordt echter niet plotseling bij het sterven geschonken, maar zij is het resultaat van een groei of ontwikkelingsproces, zoals er staat: 'Totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dan zijn wij niet meer onmondig' (Ef. 4:13).

De meeste christenen verwachten de oplossing van hun problemen van de laatste vijand, de dood: 'Daar worden alle raadselen onthuld'. De apostel schreef echter: 'Niet, dat ik het reeds verkregen zou hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht’. Het is duidelijk dat een verstandig mens niet streeft naar een ideaal dat niet te verwerkelijken valt. Paulus had echter geen 'vrome' wensen waarover hij dierbaar mediteerde, hij joeg geen hersenschim na, maar werd beheerst door deze ene gedachte: 'Maar één ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt, en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel' (Filip.3:12,14). Dit is slechts te realiseren, wanneer de mens in Gods Geest gedoopt is en de geestesgaven in hem werkzaam zijn.

In de doop des Geestes geeft God Zichzelf en krijgt Hij gemeenschap met de menselijke geest. Zoals een man en een vrouw tezamen in één huis wonen, zo vertoeven in de tempel Gods, dat is in de christen, de Heilige Geest en de menselijke geest.

Nu bestaat er een ontplooiing van de menselijke geest die gelijke tred behoort te houden met de ontwikkeling van het natuurlijke leven. Zo is er ook een ontplooiing van de Heilige Geest in ons, die gelijke tred houdt met de ontwikkeling van ons geestelijke leven, inzonderheid met die van ons geloof.

Ook de intensiteit van onze liefde speelt een belangrijke rol. Door haar zullen wij onze kennis van God en zijn Koninkrijk willen vermeerderen en de geestelijke gaven tot ontwikkeling willen brengen, tot dienstbetoon, waardoor wij onze broeders en zusters kunnen bijstaan. Naarmate wij verder in de eindtijd komen, neemt de menselijke kennis toe, maar ook de goddelijke kennis wordt vermeerderd (Dan.12:4).

Door zijn geest weet de mens wat in hem is, maar door de Heilige Geest leert hij de gedachten Gods kennen en leert hij ook verstaan wat in een ander mens is. Er staat: 'Wie toch onder de mensen weet, wat in de mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is ? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. Wij hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God' (1 Cor. 2:ll,12).

Door deze Geest kunnen wij het goede van het kwade onderscheiden. De bijbel roept ons op, naar de liefde en naar de geestelijke gaven te ijveren. Streven naar de uitingen des Geestes betekent, de inwonende geest voorrang verlenen. Wij treden zelf achteruit en laten Hem prevaleren om zijn geestelijke gaven tot openbaring te brengen. Er is geen andere weg om tot de volkomenheid te geraken.

In het natuurlijke leven zijn er mannen, die nooit tot ontplooiing komen, doordat hun vrouw voor hen gaat staan. Zo belemmeren vele christenen de Heilige Geest en weigeren Hem de eerste plaats te geven. De Geest dringt Zich niet op en werkt ook niet met ellebogen, hoewel Hij de sterkere is.

Hij respecteert onze persoonlijkheid, zoals Hij verlangt dat wij zijn Godheid zullen eerbiedigen. Daarom kan de gemeente van Jezus Christus nooit tot haar doel, de volkomenheid geraken, zonder te ijveren naar de geestelijke gaven.

Vele christenen worden geïrriteerd wanneer zij het woord ‘volmaaktheid’ horen.

Het merkwaardige is dat zij de perfectie in het natuurlijke leven vaak wel zoeken. Zij besteden veel aandacht aan de inrichting en verfraaiing van hun huis, aan hun uiterlijk voorkomen en ze zijn wekelijks bezig om hun auto glanzend te houden. Deze volmaaktheid is echter altijd maar van korte duur en vraagt veel tijd, geld en inspanning.

Men begrijpe ons niet verkeerd: deze dingen zijn niet verboden, maar 'niet alles is nuttig'. In ieder geval is het inconsequent om alles in het natuurlijke leven met veel moeite voor elkaar te krijgen, terwijl men in het geestelijke leven dat hiermee parallel dient te lopen, niet het optimale wil bereiken.

Jezus leerde ons dan ook de volmaaktheid in de hemelse gewesten te zoeken, het onzienlijke leven, zoals de hemelse Vader ook bezit (Matth.5:48).

Martha wilde de volmaakte gastvrouw zijn, maar onze Heer getuigde dat Maria het betere gekozen had, toen Hij zei: 'Martha, Martha, gij maakt u bezorgd en druk over vele dingen, maar weinige zijn nodig of slechts één; want Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen’ (Luc.10:41,42). Het natuurlijke leven hoeft dan niet verwaarloosd te worden. Wij zijn ervan overtuigd dat Maria na het heengaan van haar gasten, ongetwijfeld haar aardse tekorten aangezuiverd heeft. Dit is evenwel zeker, dat wie de hemelse volmaaktheid zoekt, hier op aarde wel eens met het onvolmaakte genoegen zal moeten nemen.

Er zijn ernstige christenen die veel spreken en schrijven over heiligmaking. Hun principiële fout is evenwel, dat zij het doel op een andere wijze willen bereiken dan Jezus zelf. Onze Heer werd gedoopt in de Heilige Geest en in Hem werd niets gevonden dat deze Geest belette zijn gaven te ontplooien. Door de Geest hoorde Hij de stem van de Vader en deed Hij wat Hij de Vader zag doen. Maar deze christenen spannen zich in om zelf iets te doen; bovendien slaan zij het gebod, om naar de uitingen des Geestes te ijveren, in de wind. Hun ernst is slechts camouflage van gebrek aan kracht van de Heilige Geest. Zij willen een scheiding brengen in de woorden van God. Paulus schreef om de gemeente op te bouwen en een weg te wijzen 'die nog veel verder omhoog voert': 'Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes' (1 Cor. 12:31 en 14:1). Zij verachten deze vermaning en zeggen dat de liefde alleen voldoende is.

Veronderstel dat een moeder doodziek is en haar baby niet kan voeden of helpen. Wil deze vrouw haar kind liefde bewijzen, dan zal zij toch eerst gezond en sterk moeten zijn, kracht en bekwaamheid moeten bezitten om haar kind te verzorgen.

Wanneer een poesje met zijn poot in een ratteklem vastzit, moeten wij het dier niet allereerst over de kop aaien en er vriendelijke woorden tegen zeggen, maar het bevrijden. De gemeente wordt daar gebouwd waar de liefde en de geestelijke gaven beide functioneren. Liefde is de positieve benadering die de leden van de gemeenten ten opzichte van elkander hebben en die zich uit in het dienen, helpen en ondersteunen. Liefde zonder gaven maakt krachteloos en gaven zonder liefde maken het leven van de christen tot een ijdele vertoning. Paulus schrijft dat men op het fundament kan bouwen met hout, hooi en stro, of met goud, zilver en kostbaar gesteente.

In het eerste geval spreekt het beeld van materiaal dat niet tegen vuur bestand is en van hetgeen op de aarde gegroeid is. Hout, hooi, en stoppelen fuseren en associëren zich met vuur. Zo kan men op het fundament een organisatie bouwen, een tempel met handen gemaakt, kerkbesef bijbrengen, ceremonieën voorschrijven, leerstukken ondertekenen en deze bindend verklaren of in allerlei uitwendigheden zijn kracht zoeken. Men bouwt dan in de zienlijke wereld. Men kan ook vluchten in allerlei activiteiten en menen dat het geestelijke leven groeit naarmate men meer werkzaamheden voor de Heer verricht. Dan volgen gejaagdheid, spanning, pressie en onrust. Zo'n bouwwerk is niet bestand tegen de ontbindende machten van het rijk der duisternis, waarvan het vuur beeld is.

Men kan ook bouwen met goud, zilver en kostbaar gesteente. Dit zijn geen bouwstoffen die in het openbaar op aarde groeien, maar deze worden in het verborgene gevonden. In het beeld van het hemelse Jeruzalem worden zij als bouwstoffen genoemd.

Slechts de Heilige Geest kan door zijn gaven het geestelijke materiaal aanvoeren. In het Koninkrijk Gods gaat het om de groei van de inwendige mens. Een 'pop' wordt een vlinder vanwege een groeiproces. De korrel wordt een plant, doordat er een levensgeest in verborgen is. Het kind van God komt tot de mannelijke rijpheid, doordat zijn inwendige mens opwast.

Om de volmaaktheid te bereiken, behoeven wij ons niet in te spannen en ervoor te werken, maar het is een geestelijk groeiproces dat zonder spanning behoort te verlopen. De vijand wil echter een kink in de kabel brengen. Voor onszelf hebben wij slechts strijd om de vijand af te houden en te weerstaan. Ook Jezus kende deze worsteling tegen de onzichtbare machten. De ene maal sprak Hij: 'Hij komt en vindt in Mij niets' en de andere maal sprak Hij: 'Ga weg, satan’!

Daarom ijveren wij ernaar, de wet des Geestes in ons te laten functioneren. Want de wet van de Geest des levens (leven is altijd een groeiproces) heeft u in Christus Jezus (in zijn lichaam zijnde) vrij gemaakt van de wet der zonde en des doods (die door de boze geesten functioneert)' (Rom.8:2).

'Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen die boven (in de onzichtbare wereld) zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde (in de uitwendige en zichtbare wereld) zijn.

Want gij zijt gestorven (voor de zonde) en uw leven is verborgen met Christus (in zijn lichaam, de gemeente) in God' (Col.3:l-3).

 
vorige pagina terug volgende pagina