Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Het Fundament van het Geloof
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

Geloof in God


 

Bij het horen van het goede woord van God wordt bij de mens het verlangen gewekt, de ongekende rijkdommen waarover gesproken wordt, te bezitten. Schuldvergeving, gerechtigheid, geestelijke kracht, heiligheid, het kindschap en het zoonschap van God, het koningschap met de uiteindelijke heerschappij op de troon van God over de ganse zichtbare en onzichtbare schepping, vormen het heerlijke aanbod van de genade.

Onze Heiland sprak: 'Komt tot Mij allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven' ( Matth.11:28 ).

Hij had een goede tijding voor zondaars, zieken, kreupelen, melaatsen, gebondenen en bezetenen. Jezus beloofde, de gevangenisdeuren van de zonde en de ziekte te openen en de ketenen van hun slachtoffers te verbreken. Zondeslaven zouden door Hem vrijgesteld worden en zieken van hun kwalen bevrijd.

Wanneer u hongert en dorst naar gerechtigheid voor uw lichaam, ziel en geest, naar een leven van vrijheid en vreugde, wordt bij het horen van het evangelie uw wil in beweging gebracht. Deze wordt immers vanzelfsprekend altijd op iets gericht dat aanlokkelijk is. De bijbel spreekt over ‘een evangelie van de heerlijkheid van Christus’ (2 Cor.4:4).

De apostel getuigde in Romeinen 1:16: 'Ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft'. Wij behoeven ons voor het evangelie niet te generen, want het is goed. Het openbaart de gedachten van een liefderijk, barmhartig en goedertieren God ten opzichte van de mens. Om deze reden verbreekt de mens het geestelijke contact met de boze geesten, die hem in wezen nooit blijdschap en vrede schonken. Hij maakt zijn verwachting ook los van wat de aarde kan bieden. Hij richt het oog op Jezus en daarmee op het verlossingsplan van God met de mens. Het geloof van de mens grijpt het onzichtbare, want het ‘is de zekerheid der dingen die men hoopt, en het bewijs der dingen die men niet ziet’ (Hebr.11:1).

Het geloof richt zich op en eigent zich iets toe, wat niet zintuiglijk waarneembaar is, maar toch vaststaat en niet dubieus is. Daarom staat er: 'Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat, en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken' (Hebr.11:6).

Onze God is een sprekende God; daarom richt het juiste geloof zich op zijn woord dat eeuwig en onveranderlijk is. Wie niet gelooft dat er een God bestaat, kan zich ook niet bekeren, want hij verwacht immers niets vanuit de geestelijke wereld. Zijn geloof kan zich hoogstens richten op de natuurlijke dingen, waarover de mensen spreken. Het ware geloof concentreert zich evenwel bovenal op de onzienlijke wereld.

Het geloof is een functie van de geest, waardoor de mens de onzienlijke dingen kan grijpen en tot zijn eigendom kan maken.

Sommige christenen menen dat het geloof een bijzondere gave van God zou zijn, die Hij slechts aan een kleine groep uitverkorenen schenkt. Wie dit geschenk niet ontvangen heeft, is dan niet in staat het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Zij staven deze leer met een beroep op Ef. 2:8, waar staat: ‘Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God’. Het woordje 'dat' ziet echter niet terug op geloof, maar op genade. Men zou hier ‘door geloof ’, tussen haakjes kunnen zetten, want het geloof is het middel waardoor wij ons de genade toe-eigenen. Dan staat er: 'Want door genade zijt gij behouden, (door het geloof), en dat niet uit uzelf: het is een gave van God'.

Het geloof is niet een genadegave, maar ons behoud wordt uit ontferming geschonken. Let wel, wij spreken hier niet over de speciale charismatische gaven van de Heilige Geest, waartoe geloof ook behoort, welke bijzondere gave aan sommigen geschonken wordt, evenals de andere in 1 Corinthiërs 12:9 genoemde bedieningen.

Iedere geest bezit geloof. Zelfs van de boze geesten wordt meegedeeld, dat zij geloven kunnen (Jac.2:19).

Het geloof moet zich echter richten op het Woord van God. De Thessalonicenzen hadden zich van de afgoden afgekeerd en van hen wordt geschreven: 'Maar allerwegen is uw geloof, dat zich op God richt, bekend geworden' (1Thess. 1:8,9).

Wanneer wij zeggen dat wij iemand geloven, moet deze Persoon eerst iets gezegd hebben. In Romeinen 10:17 staat dan ook: ‘Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus’.

Indien iemand veel gezegd heeft en wij dus veel van hem weten, kunnen wij ook veel geloof en veel vertrouwen in hem hebben.

Men hoort wel eens: ‘Dat is zo'n gelovige man of vrouw’. Wij vragen dan: 'Wat geloven ze dan'? Zulke personen zullen veel beloften en toezeggingen van onze Heer moeten kennen en vasthouden, zodat die in hun leven gerealiseerd worden. Het ware geloof richt zich op de woorden die God door zijn profeten gesproken heeft en vooral op die, welke Hij in de laatste dagen gesproken heeft door de Zoon (Hebr.1:1).

Door het geloof neemt de geest de gedachten Gods over. Hij wordt erdoor geraakt en ermee doordrenkt. Zo wordt het gedachteleven veranderd en vernieuwd. De wedergeboorte waarover de bijbel spreekt, begint in het denken. 'Jezus volgen' betekent: zijn gedachten overnemen en van daaruit spreken en handelen. Wanneer u de leugen gelooft, luistert u naar de boze geesten, maar wanneer u de waarheid gelooft, aanvaardt u de woorden Gods.

In de bijbel kunt u lezen dat Jezus voor de zonde van de gehele wereld gestorven is. Door uw slechte woorden en daden heeft u schuld bij God in de onzienlijke wereld. Jezus nam deze schuld voor zijn rekening en betaalde haar. Zoals in het natuurlijke leven een gouden tientje ingewisseld kan worden voor duizend en zelfs meer vuile centen, zo gaf het lam van God zijn zuivere en onbevlekte leven in ruil voor alle mensen. Indien u deze waarheid gelooft, hebt u geen enkele schuld bij God. U mag zich dan een rechtvaardige noemen.

De tekst die het leven van Maarten Luther radicaal veranderde was Romeinen 5:1: 'Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus'.

Deze geloofszekerheid schenkt grote blijdschap. Jezus is 'het lam Gods, dat de zonde(schuld) der wereld wegneemt' (Joh.1:29). In de zichtbare wereld werd zijn bloed vergoten en in de onzichtbare wereld betaalde Hij met zijn leven uw schuld.

U kunt dus tot God naderen 'in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart dat door besprenging (met het bloed van Christus) gezuiverd is van besef van kwaad!' (Hebr: 10:22). Op deze wijze maakt God een begin met het herstel van de schepping. Hij reinigt eerst haar koning en neemt deze weer in genade aan. Indien u de woorden van God accepteert, belijdt u dat u rein bent. U gelooft dan wat God zegt dat u bent.

Tot zijn discipelen sprak Jezus eens: 'Gij zijt rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb' (Joh.15:3). Door dit geloof aan de uitspraken van God, belijdt u dat u een nieuwe schepping bent. U noemt zich voortaan een kind van God, een erfgenaam van God en een mede-erfgenaam van Christus (Rom.8:17). Door dit geloof aanvaardt u het principe van de nieuwe mens. Deze heeft geen contact met de boze geesten en verwacht ook niets meer van eigen inspanning. 'De oude mens' met zijn vroegere gedachteleven is met Christus gestorven.

Zoals Jezus vrijwillig zijn leven aflegde, zo heeft ook de wedergeboren of vernieuwde mens zijn oude aan de aarde en aan de boze machten gekluisterde leven afgelegd. Hij geeft dit voortdurend in de dood om een nieuw leven, een geloofsleven in de hemelse gewesten te gaan leiden. Hij wil een geestelijk mens zijn, dat is leven, wandelen, strijden en overwinnen in de hemel. Hij zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is (Col. 3:2). Jezus wil, dat waar Hij is, ook zij die de Vader Hem gegeven heeft, bij Hem zijn, om zijn heerlijkheid te aanschouwen (Joh.17:24). Hij belooft: 'Als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken' (Joh.12:32).

Vele christenen durven niet te belijden dat zij rechtvaardigen zijn, hoewel zij wel geloven in het plaatsvervangend lijden van Jezus Christus. Daarom leren zij dat zij tot hun dood toe een zondaar blijven, dus tot hun einde verbonden en onderworpen zijn aan de machten der duisternis. Een dergelijke belijdenis is inconsequent, want zij léven niet uit geloof in de beloften van God. Daarom durven zij zich ook geen kind van God te noemen en hebben geen vrijmoedigheid de verdere rijkdom van genade te aanvaarden, die God aan zijn kinderen toegezegd heeft. Zij komen niet verder in het Koninkrijk Gods, want in hen zit noch kracht, noch groei.

Jezus sprak in Marcus 16:17 en 18 dat de gelovigen zieken de handen zouden opleggen tot genezing, dat zij demonen zouden uitwerpen en dat zij in nieuwe tongen Hem zouden verheerlijken. Dit alles vindt u in uw bijbel. 'In God geloven' betekent: alles geloven wat Hij gesproken, en alles aanvaarden wat Hij ons in genade geschonken heeft. Indien u dit doet, bent u een gelovige man of vrouw. Vele christenen zeggen dat deze heerlijke beloften alleen maar voor vroeger waren en bevrijdingen en genezingen voor ‘toen’.

Met deze bewering verachten zij het eeuwige en onveranderlijke Woord van God.

Jezus voorzag deze verwerping van zijn woorden, en sprak: 'Doch als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan nog geloof vinden op de aarde?'

Geloven is het onzichtbare grijpen, want woorden vertegenwoordigen gedachten en deze zijn immers niet zintuiglijk waarneembaar. Het ware geloof wordt actief door het horen van de woorden Gods. Volgens Openbaring 6:2 trekt het Woord uit 'overwinnende en om te overwinnen'. Wie door het geloof in dit Woord, dat is in Christus, blijft, dus het volhardend vasthoudt, functioneert in deze overwinning mee. De bijbel spreekt van de bedoeling en van het plan Gods met de mens. Hij concentreert zich op Christus, want Deze is de hersteller, de redder, de bevrijder, de genezer en de doper in de Heilige Geest.

Jezus leeft, want Hij is opgestaan uit de doden en Hij bevrijdt en redt de mens ook nu uit de klauwen van zijn onderdrukkers en geestelijke overweldigers. Hij redt de mens door het geloof aan zijn woorden.

Daarna geeft Hij hem de Heilige Geest, die ook weer in geloof aanvaard moet worden. Zo ontvangt de mens de kracht en de begaafdheden om te genezen, te herstellen en een geestelijke christen te worden. Het geloof opereert in de onzienlijke, geestelijke wereld, zodat de gelovige mens niet alleen maar aanvaardt wat hij in de zichtbare wereld hoort en ziet. Indien u het woord Gods vasthoudt, hebt u een geloof dat de ziel 'behoudt' (Hebr.10:39). Door het geloof in God kunt u zich dus ook in de geestelijke wereld bewegen. U leeft dan in twee sferen: de zichtbare en de onzichtbare. Zo heeft God het bedoeld, toen Hij de mens schiep. God begon reeds contact met Adam te zoeken ten einde volkomen één met hem te worden.

In de bijbel is sprake van klein geloof, maar ook van vermeerdering van geloof en van groot geloof. Uw geloof kan alleen vermeerderen als uw kennis toeneemt, niet van de aardse dingen, maar van de onzichtbare wereld. Hoe meer u van de geestelijke wereld weet en van haar bewoners, van haar krachten en haar wetten, des te meer kunt u geloven en in uw handel en wandel ervan laten zien. Jezus getuigde van de hoofdman te Kapernaüm dat deze een groot geloof bezat. Dit stond in verband met diens kennis aangaande de onzichtbare wereld. Hij had de woorden begrepen, die Jezus over het Koninkrijk der hemelen in gelijkenissen gesproken had.

Hij had het vermogen deze beelden uit de zienlijke wereld over te zetten in de onzienlijke werkelijkheid en daardoor zag hij hoe de genezing van zijn knecht tot stand moest komen. Hij zag de ziekte van zijn ondergeschikte als een vijandige macht en Jezus als autoriteit in de hemelse gewesten.

De genezing van zijn stervende knecht berustte op wetten in de geestelijke wereld, waar Jezus gesteld was boven alles, 'hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten' (Col.1:16).

Zoals de hoofdman op aarde zijn soldaten kon commanderen, zo was de Heer bij machte in de onzienlijke wereld de ziekteverwekkers te sommeren heen te gaan (Luc.7:1-10).

Menigmaal hoorden wij de uitdrukking bezigen: 'Je moet in het geloof uitstappen'. Wij hebben dit gezegde nooit goed begrepen, doordat het vaag en onduidelijk was. Waar zit men eigenlijk dat men kan uitstappen? Wij moeten blijven in het geloof, wandelen in het geloof, strijden in het geloof en overwinnen in het geloof, dat wil zeggen als geestelijke mensen leven vanuit de onzichtbare wereld. Niet uitstappen maar blijven.

Wij verheugen ons erover dat wij heel wat kennis van de waarheid en van de wetten van het Koninkrijk der hemelen teruggevonden hebben. Hoe groter onze kennis wordt van het plan Gods dat zijn oorsprong vindt in de liefde Gods en van de wijze waarop Hij bezig is dit te realiseren, hoe meer wij in God kunnen geloven, op Hem kunnen vertrouwen en van Hem kunnen verwachten. Hoe meer wij ook in het geloof kunnen handelen, met het gevolg dat wij meer van het heil en de heerlijkheid Gods op aarde geopenbaard zien. Daarom bidt de apostel: 'Dat gij met de rechte kennis van zijn wil vervuld mag worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen' ( Col.1:9 ).

 
vorige pagina terug volgende pagina