Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Het Fundament van het Geloof
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

Een eeuwig oordeel


 

In het laatste deel van het fundament van het christelijke geloof wordt over ‘een eeuwig oordeel’ gesproken. Evenals de opstanding der doden, voltrekt zich dit als een proces dat naar de volkomenheid leidt: het is scheiding tussen het goede en het kwade, tussen licht en duisternis, tussen wat God toebehoort en wat van de duivel is. Door ‘een eeuwig oordeel’ werkt God zijn herstelplan met de mens en met de ganse schepping uit. Door Jezus Christus brengt Hij het oordeel tot overwinning (Matth.12:20). Er is geen verzoening mogelijk tussen licht en duisternis, tussen goed en kwaad, tussen wat God toebehoort en wat van de duivel is, maar er is alleen absolute scheiding.

God verzoent Zich niet met de duivel, want deze is de vader der leugen en de oorsprong van de ongerechtigheid; er is voor hem geen herstel mogelijk, doordat er bij hem geen sprake is van beschadiging, verleiding of overweldiging, want hij is de verdorvenheid zelf.

Bij een 'oordeel' (Grieks: crisis = scheiding) worden zaken vaneen gescheiden die niet bij elkander horen, bijvoorbeeld gedachten die met elkaar in tegenspraak zijn, waarvan de ene gedachte niet in overeenstemming is met de gedachte Gods, maar met die van de boze. De duivel kan echter niet bidden: 'Verlos mij van de boze', want hij is alleen wetteloosheid, en er is geen 'algehele verzoening'.

Tot aan het optreden van Jezus Christus heeft God de zonde op aarde laten geworden; Hij greep niet in om de mens van de zondemachten te scheiden. Teneinde gerechtigheid op aarde te bewaren en niet alles in ongerechtigheid te laten ondergaan, nam God bij de zondvloed de mensen weg, want Hij zag 'dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was' (Gen.6:5). Alleen Noach vond genade in de ogen des Heren, 'omdat hij onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man was. Noach wandelde met God'.

Na de zondvloed verviel de mens van kwaad tot erger. Toen kwam in Babel het occultisme op. Men bouwde daar een tempeltoren, om directe gemeenschap te hebben met de legermachten der duisternis. In het bovenste vertrek zaten de opperpriesters, de tovenaars, de astrologen en de magiërs, die contact zochten met de onzienlijke machten. God merkte op: 'Dit is het begin van hun streven, nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn' (Gen.11:6).

De Here belette deze bundeling van krachten der duisternis en vervreemdde de mensen van elkander door de spraakverwarring. Vanaf die tijd waren de aanhangers van de valse en occulte godsdiensten onderling verdeeld en hierdoor was hun kracht gebroken.

Teneinde niet alles te laten ondergaan en om gerechtigheid te bewaren, nam God Abraham met zijn nageslacht en stelde hem apart. Israël was zijn erfenis. God reserveerde een plekje, om in de volheid des tijds het herstelwerk te kunnen beginnen. Bovendien gaf Hij aan Israël de wet op de Sinaï, opdat het telkens van buitenaf erbij bepaald zou worden hoe de mens moest leven, om aan de wetten van zijn Schepper te voldoen.

De leiders van het volk Israël weken echter zo ver af, dat gezegd moest worden: 'Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen' (Joh.8:14). Slechts een rest van het volk, zoals bijvoorbeeld Zacharias, Elisabeth, Anna en Simeon, waren rechtvaardig voor God en leefden naar alle geboden en eisen des Heren, onberispelijk' (Luc.1:6). Wanneer Jezus op aarde zijn bediening aanvangt, komt er een essentiële verandering. Gods herstelplan treedt dan in werking. Jezus gaat dan scheiding maken tussen goed en kwaad. De Heer sprak: 'Nu gaat er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden' (Joh. 12:31). De overste der wereld is de duivel; deze werd nu verdreven. Dit was nog nooit gebeurd. Het verwijderingsproces van de boze was begonnen. Nog nooit was een mens gescheiden van de duivel die hem bezet had. Onze Heer kwam dus om aan te tonen waar het kwaad vandaan kwam, om de boze machten openlijk ten toon te stellen en om de mens te verlossen.

Hij sprak van Zichzelf: ‘Zie, Ik drijf boze geesten uit en volbreng genezingen, heden en morgen’ (Luc.13:32) en 'tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen' (Joh.9:39). Jezus kwam om zondaren te bevrijden en Hij begon in Israël, want 'het oordeel begint bij het huis Gods'. Hij scheidde de mens van het kwade, want God wil niet dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen (2 Petr.3:9).

In een gelijkenis vertelde de Heer heel duidelijk hoe de duivel werkzaam is. Door middel van zijn boze geesten dringt hij in een mens. Deze mens wordt dan zijn huis, dat hij bewoont (Matth.12:44). De onreine machten gebruiken dan het huisraad van de oorspronkelijke bewoner, zoals zijn verstand, zijn gevoel, zijn ogen, oren, handen, en andere ledematen. Wat moet nu gebeuren om de scheiding te realiseren?

Jezus sprak in Mattheüs 12:28-30: ‘Maar indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen. Of hoe kan iemand het huis van de sterke binnengaan en al zijn huisraad roven, als hij niet eerst die sterke heeft gebonden? Dan zal hij zijn huis plunderen'.

Het grondwoord voor 'plunderen' is precies hetzelfde als wat in deze tekst door 'roven' vertaald is. Men moet het huis van de sterke binnengaan en deze macht binden, dus machteloos maken. Wanneer dit gebeurd is, krijgt de overweldigde weer de beschikking over zijn vermogens, zijn huisraad. Het herstel volgt dan later. Op deze wijze wordt het huis van de onwettige eigenaar 'geroofd' of afgepakt en teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, de mens. Deze is dan vrij en zal nu de Vader om de Heilige Geest bidden, opdat deze woning in hem maakt. Zo komt dan over dit huis of deze mens het Koninkrijk Gods, dat resulteert in: rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de Heilige Geest (Rom.14:17).

Ogenblikkelijk laat de Heer dan op deze gelijkenis volgen: 'Wie met Mij niet is, die is tegen Mij, en wie met Mij niet bijeenbrengt, die verstrooit'. Wie met Jezus niet bezig is om overweldigden uit de klauwen van de duivel te halen, wie geen boze geesten uitdrijft en zo scheiding maakt in de onzienlijke wereld tussen het goede en het kwade, helpt niet mee om mensen bij elkander te brengen voor het Koninkrijk Gods, maar jaagt dezen uit elkaar, zodat zij als dolende schapen verstrooid worden, ondanks alle goede bedoelingen en predikaties. De gelovigen, als medearbeiders van Jezus, zullen dus zijn methode en zijn wijze van handelen moeten overnemen, om met Hem het oordeel tot overwinning te brengen.

Hij gaf de opdracht: 'Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven' (Marc.16: 17). Wanneer dit gebeurt, steigeren de godsdienstige of 'vrome' geesten, maar het volk leeft en prijst de naam van Jezus.

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen houdt in dat in de inwendige mens een scheiding wordt aangebracht en ziekte-, zonde- en leugenmachten verdwijnen. Dan komt het Koninkrijk Gods over de mens.

Wanneer zo'n bevrijdde mens met de Heilige Geest vervuld is, wordt zijn natuurlijke leven hersteld en is hij afgezonderd om als een 'levende steen' ingevoegd te worden in de tempel Gods, dat is de ware gemeente. Op deze wijze vergadert de Heer een gemeente die onder het oordeel is doorgegaan en die Hij onbevlekt en onberispelijk aan de Vader kan voorstellen. Hij heelt de breuk en geneest de wonde, want 'het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de walmende vlaspit zal Hij niet uitdoven, voordat Hij het oordeel tot overwinning heeft gebracht'. De grote barrière die in de weg lag om het oordeel tot overwinning te brengen, was de zondeschuld. Door zijn lijden en sterven heeft Jezus deze last in de hemelse gewesten weggedragen. Toen kon de Vader allen die de Zoon wilden volgen ‘een plaats geven in de hemelse gewesten’ (Ef. 2:6).

God heeft het oordeel aan de Zoon gegeven, en deze schakelt zijn gemeente als medearbeiders in. Of weet gij niet, dat de heiligende wereld zullen oordelen! ... Weet gij niet, dat wij over engelen zullen oordelen?' (1 Cor 6:2,3). Het werk van de gemeente heeft tot doel, om evenals de Meester, boze geesten of onheilige engelen te verdrijven, dus scheiding te maken in allen die overweldigd zijn door de duivel en die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Zij doet dit in de naam van Jezus en door de kracht van de Heilige Geest. Zo ontstaat een gemeente, waar broeders en zusters meehelpen een scheiding te maken tussen goed en kwaad in het leven van zwakken, zieken en gebondenen.

Zij doen dit evenwel allereerst in eigen leven. De apostel zegt: 'Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen' (1 Cor.11:31).

Om een ander voorbeeld te gebruiken: zij leggen af de werken der duisternis, de oude mens (dat is de mens die geleid en bestuurd wordt door de boze machten), de leugen (dus ook de dwaalleer), alle vuilheid en alle kwaadsprekerij (Rom.13:12, Ef. 4:22,25, Jac.1:21 en 1 Petr.2:1).

Men kan dus een mens die zwaar gebonden is, die onderligt in de strijd tegen de boze, helpen, door bij hem de machten te binden en deze uit te drijven. Zo'n persoon is dan vrij, maar men kan door 'bediening' hem niet geestelijk laten groeien. Hij zal zich moeten uitstrekken naar de doop in de Heilige Geest, en door de kracht Gods zal hij moeten groeien naar de mannelijke volwassenheid.

De Heilige Geest is de levensgeest van het lichaam van Christus; deze geeft de groei en de ontwikkeling. Immers: 'Het is God die de wasdom geeft' (1 Cor.3:7). De Geest van God die in de gelovigen woont, zal overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel (Joh.16:8). De Geest blijft aanwijzen wat goed en wat kwaad is, en geeft de gelovige de kracht het kwaad te verdrijven of af te leggen en te weerstaan, maar het goede te behouden, zodat de gelovige leven kan in gerechtigheid. De Heilige Geest is ook gegeven om 'onze ziel te troosten' of te genezen, zodat ons gevoelsleven, ons verstand en onze wil, niet langer beïnvloed door de machten der duisternis, weer op de juiste wijze gaan functioneren.

Ook het woord Gods oordeelt. In Hebreeën 4:12 staat: 'Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneen-scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten'. Door het woord van God wordt de ziel gescheiden van de zondemachten, de geest des mensen van de leugengeesten, en zijn lichaam van de ziektemachten, want er staat: ‘Hij zond zijn woord, Hij genas hen’ (Ps.107:20).

Een mens kan zichzelf niet oordelen, indien hij twijfelt of op twee gedachten hinkt. Daarom zullen de overleggingen van zijn hart ook gescheiden moeten worden. Wanneer gedachten in hem opkomen, wanneer profetieën uitgesproken worden, zal er een controle moeten zijn door het Woord Gods, en door de Heilige Geest zal de leugenachtige gedachte die tot dwaling en tot ongerechtigheid leidt, buiten het denken gehouden moeten worden.

Het kind van God zal één moeten zijn in zijn denken, dus gelijkgericht met de woorden van zijn Heer, zoals er staat: 'Opdat zij één zijn, gelijk wij één zijn' (Joh.17:22). Wanneer de gemeente op deze wijze de oordelende en scheidende werking van het Woord Gods ondergaat, wordt vervuld: 'Haar reinigende (dus scheidende van de vuilheid) door het waterbad met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet' (Ef. 5:26,27). Wij zien dus dat het oordeel begint bij het huis Gods, de gemeente. Tot haar wordt gezegd: 'Weest heilig, want Ik ben heilig', dat wil zeggen: afgezonderd van het kwaad en geheeld (1 Petr.1:16). Het oordeel wordt in haar tot overwinning gebracht. Het kwade wordt overwonnen door het goede en de gemeente kan het einddoel des geloofs, de volkomenheid, bereiken.

Wanneer de gemeente 'de mannelijke rijpheid' bereikt heeft en voltallig is, komt er een scheiding met de zichtbare wereld. ‘Wanneer de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is’ (Marc.4:29). Dan is het tijdstip gekomen dat de Heer Zich met zijn voltallige gemeente in de zichtbare wereld zal openbaren.

Van Christus Jezus wordt gezegd, dat Hij levenden en doden zal oordelen (2 Tim.4:1). Wanneer Hij wederkomt, zal Hij een scheiding maken tussen degenen die dan op de aarde leven. Zij die het oordeelsproces ten volle in zich hebben laten doorwerken, zullen in een punt des tijds veranderd worden en de anderen niet. Ook de doden zullen geoordeeld worden, want degenen die in Christus ontslapen zijn, zullen opstaan en met Hem wederkomen, en anderen zullen in het dodenrijk blijven (1 Thess.4:16,17).

Met zijn gemeente die naar lichaam, ziel en geest de onberispelijkheid bezit en die het beeld van haar Heer in alles gelijkvormig is, zal Jezus de wereld regeren tijdens het zogenaamde duizendjarige rijk.

Toegerust met de gaven en krachten van de toekomende eeuw zal 'dit koninklijke priesterschap en deze heilige natie' (1 Petr.2:9) de schepping verlossen van de boze machten. Het oordeel dat bij het huis Gods begonnen was, zal dan over de gehele aarde gaan. Wie zich dan laat reinigen, zal behouden worden. Wie weigeren, zullen door de vloek getroffen worden, dat wil zeggen: een prooi worden van de boze geesten (Jes.65:20). In het duizendjarige rijk worden alle levenden geoordeeld: de goeden worden ingevoegd in het nieuwe Jeruzalem en de kwaden gaan naar het dodenrijk.

Daarna volgt het laatste oordeel, waarvan wij lezen in Openbaring 20:11-15. De gestorvenen worden geoordeeld naar hun werken. Wie het goede gedaan hebben, ontvangen de opstanding ten leven en wie het kwade bedreven hebben, worden veroordeeld (Joh. 5:29). Dit is de definitieve scheiding tussen goed en kwaad. De barmhartigen, de vredestichters, zij die hongerden en dorstten naar de gerechtigheid, ontvangen dan eeuwig leven. De goddelozen, de tovenaars, de leugenaars, worden geworpen in de poel des vuurs, een beeld van de concentratie van de machten der duisternis. Dan is het oordeel voltrokken, volkomen en voor eeuwig.

Nu volgt alleen nog de heling der ziel en de vervulling met Gods Geest voor allen die tot het nieuwe Jeruzalem behoren. 'De bladeren (geestelijke gaven) van het geboomte des levens (de gemeente) zijn tot genezing der volken' (Openb. 22:2).

Jezus sprak: 'Nu gaat er een oordeel over deze wereld'. Nú is de oordeels ‘dag' begonnen. Dit is geen 'dag' in de gewone betekenis van het woord, maar een periode. Het oordeel vangt aan bij het huis Gods, waar scheiding komt tussen het goede en het kwade. Uit alle volken, talen en naties komt de onberispelijke gemeente te voorschijn. In het duizendjarige rijk komt het oordeel over de dan levenden en daarna over alle doden. Dit is dan het einde van de 'dag' des oordeels.

De apostel schreef: 'Het hechte fundament Gods heeft dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid' (2 Tim.2:19). Wanneer in het leven scheiding is gemaakt tussen goed en kwaad, is duidelijk herkenbaar wie aan God toebehoort.

Wat de menselijke zijde betreft, geldt: er is een breuk met de ongerechtigheid gekomen. Daarom is het oordeel er nu. Christendom is een manier van leven naar de wetten Gods, dus in gerechtigheid. Geen andere godsdienst kan dit bewerken, want geen ander geloof kan de schuld wegnemen en ons zo tot rechtvaardigen maken in de onzienlijke wereld.

Als volle-evangeliechristenen willen wij het gehele fundament in ons leven rond hebben, inclusief het hierboven genoemde waarmerk. Daarom moeten deze zaken onderwezen worden aan een ieder die Jezus volgen wil. Waar het fundament geheel of gedeeltelijk ontbreekt, kan Gods Geest niet verder bouwen. Niemand kan ongestraft de leer van het fundament aantasten, want daarmee tast hij Jezus aan en het plan voor de bouw van de tempel Gods, welks kunstenaar en bouwmeester Jezus Christus is.

 
vorige pagina terug volgende pagina