Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Het Fundament van het Geloof
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

Opstanding der doden


 

De leer van de opstanding der doden is wel de belangrijkste pijler waarop het fundamentele christendom rust (Cor.15:13,14). Deze opstanding betreft zowel de inwendige als de uitwendige mens, dus de herleving van ziel, geest en lichaam. Zij is een vernieuwingsproces dat bij bekering en wedergeboorte aanvangt en voor degene die in Christus is, zal eindigen met een lichamelijke herleving bij de wederkomst des Heren.

Wij spreken over hen die nu reeds deel hebben aan de eerste opstanding (Op.20: 4-6). Deze opstanding vangt aan bij het leggen van het fundament Gods in een menselijk leven, en wordt bij de lichamelijke herrijzenis voltooid. De tempel Gods is af, wanneer de christen naar ziel, geest en lichaam hersteld en volkomen vervuld is met de Geest van God. De opstanding der doden bepaalt ons bij de waarheid, dat de mens eeuwig voortbestaat. De bijbel leert dat het zichtbare van de mens tijdelijk is, maar het onzichtbare van hem eeuwig (2 Cor.4:18).

De ziel met de geest behoort tot de geestelijke wereld en daardoor is de inwendige mens onvernietigbaar, evenals alle hemelse wezens dit zijn.

Wanneer in Efeziërs 2:1 gezegd wordt, dat wij dood waren door onze overtredingen en zonden, betekent dit dood zijn zeker niet, dat onze inwendige mens vroeger niet bestond, maar wel dat hij vervreemd was van het echte leven met zijn Schepper, niet functioneerde naar diens wetten en een prooi was van de boze geesten.

Daarom wordt vervolgd: 'Waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig de loop dezer wereld (die onder beslag van de boze ligt), overeenkomstig de overste van de macht der lucht ( de lucht is een beeld van het Koninkrijk der hemelen, hier van de duistere zijde van de onzienlijke wereld), van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid'.

Het dood-zijn van de innerlijke mens betekent dat hij een prooi is van de wetteloze machten. Voor de uitwendige mens is doodgaan de scheiding van de innerlijke mens en het lichaam. Ook het dode lichaam is niet onveranderlijk, maar het ondergaat een negatieve en ontbindende werking. Een mens die innerlijk dood is, ondervindt de ontbindende werking van haat, jalousie, leugen, onreinheid, depressie, enzovoort. Hij functioneert naar de wetten van zonde en occulte destructieve machten.

In het lichaam openbaart zich de dood als ontbinding, het uiteenvallen en het terugkeren tot het stof der aarde. Waar leven is naar de wetten Gods, dus leven in gerechtigheid, openbaren zich blijdschap, vrede en kracht naar de innerlijke, en gezondheid naar de uitwendige mens.

Opstanding wil zeggen: overgaan van de dood in het leven, van de duisternis in het licht, onttrokken zijn aan de macht van satan en toegekeerd naar God.

Bij de verloren zoon begon de opstanding toen hij sprak: 'Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, en ik ben niet meer waard uw zoon te heten'. Zij werd een realiteit toen de vader hem weer als kind aannam, hem het beste kleed deed aantrekken, de ring aan zijn vinger schoof en zorgde voor schoenen aan zijn voeten. Daarna sprak de vader aangaande zijn zoon: 'Hij was dood en is levend geworden' (Luc.15:11-32).

Jezus omschreef deze geestelijke opstanding met de woorden: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen en die haar horen, zullen leven' (Joh.5:24, 25). Bij zijn waterdoop getuigt de christen dat zijn oude denkwereld, zijn oude mens, begraven is en dat het nieuwe leven, gevoed en gelaafd vanuit de hemelse gewesten, aanvangt.

Velen menen dat een christen pas na zijn sterven in de hemel komt. Maar hoe kan dan zijn wandel of zijn burgerschap in de hemel zijn? Hoe kan hij strijden en overwinnen in de hemelse gewesten, indien hij daar niet aanwezig is? Er staat: 'En heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus' (Ef.2:6).

Wie in Christus is, - dat wil zeggen, behoort tot zijn geestelijk lichaam waarvan Hij het hoofd is, - bevindt zich in de hemel en wel aan de goede kant, in het Koninkrijk Gods. Aan hem wordt de bede van onze Heer vervuld: 'Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen' (Joh.17:24). Wij wandelen daar in geloof, en aanschouwen met ogen die geestelijk geopend zijn. Deze geestelijke wereld is niet te doorkruisen met aardse voeten of waar te nemen met lichamelijke ogen of te tasten met vleselijke handen. Men hoort daar de stem van God in de inwendige mens en drukt zich uit in beelden, ontleend aan het natuurlijke leven, om zich een voorstelling te maken van deze onzienlijke, onhoorbare en ontastbare werkelijkheid.

Zo sprak ook Jezus over deze wereld in gelijkenissen. Hij ving dan aan met de woorden: ‘Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan... ‘. Jezus zei: 'Ik ben de opstanding en het leven'. Wij staan met Hem op, indien wij zijn manier van denken overnemen, want dan zullen ook wij spreken en handelen zoals Hij dit deed. Dan bezien wij de situaties op aarde vanuit de hemelse gewesten of 'van boven'. Toen een geliefd discipel Hem trachtte te verhinderen naar Jeruzalem te gaan om daar te lijden en te sterven, zag de Heer ogenblikkelijk wie in de geestelijke wereld Petrus beïnvloedde en infiltreerde.

Daarom zei de Heer tegen Petrus: 'Ga achter Mij, satan'. Voordat dezelfde discipel Hem verloochende, waarschuwde Jezus dat de satan hem zou ziften als de tarwe. De Heer vertelde echter er ook bij, dat Hij voor hem gebeden had, dus in de hemelse gewesten bezig was geweest om deze apostel uit de klauwen van satan los te maken.

Er zijn christenen die geen inzicht hebben in de wereld van het Koninkrijk der hemelen, dus daar ook niet kunnen leven en ontwikkelen. Zij leven op oudtestamentische basis. Hun kennis is verbonden aan de natuurlijke wereld en deze reikt slechts tot aan het graf. Wat hierachter ligt, is voor hen een gesloten boek. Zij gebruiken gaarne de uitspraak van Mozes: ‘De verborgen dingen zijn voor de Here, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd’ (Deut. 29:29). Maar in het nieuwe verbond staat de Paulinische gedachte: 'Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten (diepste gedachten) Gods' (1 Cor.2:10).

Wij verheugen ons erin dat wij deze Geest ontvangen hebben!

Een andere geliefkoosde tekst voor hen die de zogenaamde zieleslaap leren, is: 'De hemel is de hemel van de Here, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven. Niet de doden zullen de Here loven' (Ps.115:16). Men ziet niet in, dat juist deze uitspraak wijst op het enorme verschil tussen het oude en het nieuwe verbond. De Heer zegt immers tot zijn volgelingen: 'Omdat het ú gegeven is de geheimenissen of mysteries van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dit niet gegeven' (Matth.13:11).

Wanneer de Prediker constateert: 'De doden weten niets en zij hebben nimmer deel aan iets, dat onder de zon geschiedt', kan gezegd worden dat zij die nu nog op oudtestamentisch niveau leven, wèl kennis hebben van wat op aarde gebeurt, maar niets weten van alles wat in verband staat met het onzienlijke Koninkrijk der hemelen en geen deel hebben aan het lichaam des Heren dat daar gevormd wordt. Wanneer wij iemand begraven, is hij voor ons dood, maar voor God die in de onzienlijke wereld verkeert, leeft hij (Luc.20: 38). De zogenaamde leer van de zieleslaap gaat er vanuit dat de gehele mens bij zijn sterven doodgaat. Hij zou dus naar ziel, geest en lichaam ophouden te bestaan. Deze dwaling is in flagrante strijd met de kennis die het Nieuwe Testament ons verschaft aangaande het Koninkrijk der hemelen. Denk eens aan het gesprek met de 'arme' man en de 'rijke' Lazarus. In Openbaring 6:10 klinkt het geroep van de zielen van hen die geslacht waren om het woord van God. Deze gestorvenen kunnen roepen, ook al bezitten zij geen aards lichaam. God zelf en de gehele geestenwereld kunnen dit trouwens ook, soms met luider stem (Openb.14:15).

Iemand die slaapt, is niet dood, maar beweegt zich alleen in de onzienlijke wereld. Daar kan hij met zijn geest wandelen, strijden, angstig zijn en zelfs grote reizen maken, dus zich in de geest verplaatsen. Wanneer een christen sterft, kan hij geen arbeid meer 'onder de zon' verrichten. Hij is ontslapen of begonnen met slapen. Hij leeft dan verder in het onzienlijke Koninkrijk Gods.

Naar de inwendige mens is de ware christen bij zijn wedergeboorte reeds opgestaan tot een nieuw leven. Voor hem werd waarheid: 'Ontwaakt, gij die slaapt, en sta op uit de doden'. Het moet dan wel duidelijk zijn dat deze onzienlijke mens, de mens des harten, niet voor de tweede maal sterft ten einde bij de komst des Heren voor de tweede maal op te staan. Tot de gelovigen van het nieuwe verbond sprak Jezus, dat zij de dood in eeuwigheid niet zouden aanschouwen of smaken (Joh.8:51,52) en dat wie in Hem gelooft, leven zal, ook al is hij gestorven en dat een ieder die leeft en in Hem gelooft, in eeuwigheid niet zal sterven (Joh.11:25, 26).

Wie eenmaal uit de geestelijke dood is opgewekt, en volhardt in het geloof, sterft niet om een prooi te worden van dood of dodenrijk. Hij behoort tot het lichaam van Christus en dit kent alleen maar eeuwig leven. Als de gelovige sterft, als zijn lichaam van ziel en geest gescheiden wordt, neemt hij zijn intrek bij Christus (2 Cor.5:8). De dood voert geen heerschappij meer over hem, doordat hij verbonden is met Jezus Christus, het hoofd van het Lichaam, die de dood overwonnen heeft (Rom. 6:9).

Op aarde leefde hij door de kracht van de Heilige Geest, dezelfde die Jezus uit de doden deed opstaan. Wie met zulk een Geest verbonden is, komt niet in de dood en Hij verlaat de mens niet bij het sterven. In 2 Timotheüs 1:10 staat dat Christus Jezus de dood van zijn kracht beroofd heeft en dat Hij onvergankelijk leven aan het licht gebracht heeft door het evangelie. De Statenvertaling luidt: 'Hij heeft de dood tenietgedaan' en de Engelse: 'Hij heeft de dood afgeschaft'. Tot Adam werd gezegd: 'Ten dage als gij van de boom der kennis van goed en kwaad eet, zult gij zeker sterven'.

Er is evenwel voor ons een boom des levens en wie daarvan eet, zal eeuwig leven. Jezus sprak: Ik ben het brood des levens. Indien iemand van dit brood eet, zal hij in eeuwigheid leven en wie ervan eet, zal niet sterven' (Joh.6:48-51).

De leer der zieleslaap tast het bijbelse fundament aan, dat is dus Jezus Christus. Zij beweert dat de mens die geestelijk opgestaan is, opnieuw moet sterven. Haar aanhangers hebben een godsdienst die aards gericht is en zij houden zich bezig met de zienlijke wereld - waar dood dóód is - en niet met het Koninkrijk Gods.

De bekendste tekst in de bijbel is: 'Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe’ (Joh.3:16).

Door dit 'eeuwige leven' kan de innerlijke mens het 'eeuwig' volhouden. Dit leven kan niet door de dood aangetast worden, doordat het gedragen wordt door de Heilige Geest. Het is kwaliteitsleven. In 2 Corinthiërs 5:1-10 schrijft Paulus over ons sterven, als van het afbreken van een aardse tent. Hij wijst erop dat de gelovige dan reeds een gebouw heeft van God in de hemel, een eeuwig huis. De apostel verlangde ernaar om in dit hemelse huis zijn intrek te mogen nemen. Het is een 'hemelse woonstede', aangezien het een zuiver geestelijk lichaam is. Het functioneert dus alleen in de onzienlijke wereld. Wat is nu de opstanding uit de doden? Betekent dit dat de graven opengaan en er zerken opgelicht worden, waaronder dan plotseling mensen verrijzen? Maar hoe gaat het dan met hen die eeuwen geleden stierven en wier graf niet meer bestaat? En met de martelaars die verbrand werden en wier as op het water van de rivier gestrooid werd? Het antwoord vinden wij in 1 Corinthiërs 15:35-49: 'Maar, zal iemand zeggen, hoe worden de doden opgewekt? En met wat voor lichaam komen zij? Dwaas! Wat gij zelf zaait, wordt niet levend, of het moet gestorven zijn, en als gij zaait, zaait gij niet het toekomstige lichaam, maar slechts een korrel, bijvoorbeeld van koren, of van iets anders. Maar God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam'. De korrel draagt in zich het onzichtbare leven en dit is het begin van een nieuwe plant. Uit de korrel komt geen nieuwe korrel, maar een nieuwe plant die later nieuwe korrels zal opleveren.

Het nieuwe leven begint bij de wedergeboorte en groeit zoals de plant zich ontwikkelt vanuit de korrel. De korrel wordt niet levend, maar sterft. Doch wat zich in de korrel als leven bevond, ontplooit zich tot een nieuwe plant. Zo wordt het natuurlijke lichaam dat begraven is, niet levend, maar het vergaat, zoals het omhulsel van de zaadkorrel. Het innerlijke leven ontwikkelt zich tot een nieuwe vorm, verschillend van de zaadkorrel, maar overeenkomende met de levenswetten die in hem verborgen waren.

Uit ieder zaad ontwikkelt zich een eigen lichaam. Dit kan een boom worden, of een struik, of een graansoort of een ander gewas. De opgroeiende plant is dus te vergelijken met het geestelijke huis. De verdwijnende korrel ontbindt zich in de aarde, beeld van het natuurlijke lichaam, terwijl de plant zelf zich ontplooit in een andere sfeer, waar licht, lucht en zon is. De bijbel vergelijkt dit geestelijke lichaam met een 'blinkend en smetteloos fijn linnen kleed’, dat geweven wordt uit de 'rechtvaardige daden der heiligen' (Openb.19:8).

Bij de wederkomst des Heren worden allen die in Christus ontsliepen, opgewekt, zij zullen het eerst opstaan. Niet hun natuurlijk lichaam, dat in de aarde reeds lang vergaan is, wordt opgewekt, maar hun onzienlijk geestelijk lichaam (1 Cor.15:44).

Opstanding is een opnieuw functioneren in de zichtbare wereld. De ontslapenen hebben gerust van hun werken, maar op een teken van de Allerhoogste rijzen zij op en begeven zich tot de arbeid.

Gods kracht geeft aan hun geestelijk lichaam gestalte, zodat dit de beschikking krijgt over vlees en beenderen, evenals de verheerlijkte Heer dit heeft. Het geestelijke lichaam blijft echter geestelijk, dat wil zeggen alleen onderworpen aan geestelijke wetten en niet aan aardse. Daardoor is het niet afhankelijk van plaats en tijd; men kan dit lichaam niet lokaliseren noch chronologiseren.

Hoewel het leven met een opstandingslichaam een mysterie is, willen wij toch een zwakke vergelijking maken. Wij weten dat waterdamp onzichtbaar is. Het is onderworpen aan de wetten voor gassen.

Waterdamp kan zelfs door muren heen dringen. Onder bepaalde voorwaarden wordt het echter omgevormd en wordt zichtbaar in water, mist, ijzel, sneeuw of hagel, die alle aan de wetten van vloeistoffen of vaste lichamen onderworpen zijn. Het opstandingslichaam van Jezus kon zich door gesloten deuren bewegen, maar de Heer kon tevens zeggen: ‘Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet dat Ik heb' (Luc.24:39). De opstanding is dus volkomen geschied, wanneer het geestelijke lichaam bij de wederkomst des Heren opgewekt wordt om te gaan functioneren in de zichtbare wereld.

Bij zijn hemelvaart werd Jezus door een wolk ‘onttrokken’ aan de ogen der discipelen. Hij is nu alleen in de hemelse gewesten, hoewel de mogelijkheid openstaat dat onze Heer in een bepaalde gedaante verschijnt (Marc.16: 12). Wij denken bijvoorbeeld aan wat Johannes op Patmos zag, of aan Paulus van wie meegedeeld wordt dat hij ‘voorbestemd was .…. om de Rechtvaardige te zien en een stem uit zijn mond te horen’ (Hand. 22:14).

Tijdens zijn leven op aarde bevindt de christen zich in twee werelden. Met zijn uitwendige mens is hij op aarde 'ver van de Heer in de vreemde’ en met zijn inwendige mens is hij 'in Christus', dat is in diens lichaam. Bij het sterven wordt hij losgemaakt van de aardse sfeer en bevindt hij zich nog alleen bij de Heer. Wanneer Jezus terugkeert naar de aarde, wordt Hij vergezeld door de ontslapen heiligen. Wanneer Hij verschijnt, zullen zij met Hem verschijnen. De christenen die dan nog op aarde 'levend achterbleven', zullen dan in een punt des tijds veranderd worden', zodat hun vernederd lichaam gemetamorfoseerd wordt in een onsterfelijk en verheerlijkt lichaam, waarmee zij hun Heer tegemoet kunnen gaan en zich voegen bij de reeds opgestane heiligen (1 Thess.4:16,17).

De tijd is dan gekomen, dat de 'planting des Heren' opnieuw gaat werken en opnieuw vrucht gaat dragen. Van dit ‘geboomte des levens’ staat, dat het twaalf maal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende en dat haar bladeren (geestelijke gaven) zijn, tot genezing der volkeren (Openb. 22:2).

Tenslotte merken wij op, dat wij in onze behandeling van het fundament van het christendom voorbij moesten gaan aan de laatste opstanding, waarbij de doden, klein en groot voor Gods troon zullen staan. Wij deelden aan het begin van dit hoofdstuk mee, dat wij alleen zouden spreken over hen die deel hebben aan de eerste opstanding.

Wie over de laatste algemene opstanding meer willen weten, raden wij aan, te lezen wat wij hierover schreven in 'De gemeente in de eindtijd’ en in 'De tweede bergrede'.

 
vorige pagina terug volgende pagina