Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Het Fundament van het Geloof
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

Oplegging der handen


 

Het volgende onderdeel van het fundament dat de Hebreeënschrijver noemt, is de oplegging der handen. De vraag rijst: waartoe dient zij en wie hebben de opdracht voor deze handeling?

De oplegging der handen is, evenals de doop in water, een uiterlijk teken van iets dat in de onzienlijke wereld gebeurt. Wanneer in de zichtbare wereld de handen op een persoon gelegd worden, betekent dit dat degene die deze handeling verricht, zich geestelijk met hem één maakt; men identificeert zich als het ware met een persoon. In de geestelijke wereld van het Koninkrijk Gods houdt dit in, dat een dienstknecht des Heren die vervuld is met de Heilige Geest, iemand claimt voor dit Koninkrijk en een zegen overdraagt. Hij doet dit niet, omdat de eigen menselijke geest met bijzondere krachten begiftigd zou zijn, maar vanwege de kracht van de Heilige Geest waarin hij gedoopt werd en die in hem woont.

Van zichzelf bezit hij geen enkele paranormale begaafdheid. Zou hij deze toch hebben, dan zal hij eerst zelf bevrijd willen worden van iedere occulte kracht. Een christen accepteert alleen de begaafdheden van de Heilige Geest. Wanneer de handen opgelegd worden, komen in de onzienlijke wereld de krachten van de Heilige Geest in beweging en manifesteren zich de geestelijke wetten van het Koninkrijk der hemelen, zoals in Romeinen 8:2 staat: 'Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrij gemaakt van de wet der zonde en des doods'.

De oplegging der handen is nooit bedoeld als een handeling, die de Heilige Geest dwingend de weg kan voorschrijven, maar zij gaat steeds gepaard met geloof in de kracht Gods. Zij is middel en voertuig, maar geen bron van deze kracht. Zij kan ook geen voertuig zijn, indien degene die de handen oplegt, zelf niet de Heilige Geest ontvangen heeft. Wat is nu de zegen die iemand onder oplegging der handen ten deel kan vallen?

Ten eerste: genezing, naar geest, ziel en lichaam.
Ten tweede: verlossing en bevrijding.
Ten derde: een ondersteuning bij het doen ontvangen van de Heilige Geest.
Ten vierde: een toebereiding bij het doen ontvangen van een geestelijk ambt.
Tenslotte noemen wij ook nog de bijzondere zegen die kinderen door middel van oplegging der handen kunnen ontvangen.

Op de vraag, wie de handen mogen opleggen, is het antwoord volgens Marc.16:17 dat de gelovigen zo zullen handelen. Met 'gelovigen' worden diegenen bedoeld, die zelf de rijkdom der genade door geloof deelachtig werden. Zij zijn dus kinderen van God die gedoopt zijn in water, die zelf verlost zijn van de machten der duisternis en die gedoopt zijn in de Heilige Geest. Wanneer iemand niet vrij is van boze geesten, moet hij geen handen opleggen, want ook dan gaan er geestelijke wetten in werking en zullen onreine geesten langs deze weg ook anderen trachten te penetreren en te beïnvloeden.

Zo herinneren wij ons een vrouw, die door een 'broeder' die in zonde leefde, de handen opgelegd was. Deze zuster raakte na die handeling geheel in de war. Toen de beïnvloeding verbroken werd, genas ze. Ook wijzen wij in dit verband op het grote gevaar, wanneer men zich door occultisten (mensen die werken met de krachten van het rijk der duisternis) de handen laat opleggen. In een van onze samenkomsten kwam een ouder naar voren met een kind dat door een waarzegster de handen was opgelegd. Na dit contact verkeerde de kleine voortdurend in angst en onrust. Het werd in de naam van Jezus bevrijd en herstelde spoedig.

Het is een gevaarlijke zaak, zich door onbekende personen de handen te laten opleggen; in 1Timotheüs5:22 staat bovendien een waarschuwing, dat men ook zelf evenmin iemand overijld de handen zal opleggen, omdat men op deze wijze ook deel zal hebben aan de zonden van anderen. Deze vermaning eindigt met de oproep: 'Houdt u rein’! Men moet zich dus eerst op de hoogte stellen van de gezindheid van de desbetreffende persoon. Is zijn geloof en verlangen gericht op de Heer? Wat heeft het voor zin, indien iemand na een ontvangen zegen, toch zijn oude leven weer gaat voortzetten? Men verontreinigt zich, omdat men bij oplegging der handen in zulk geval zich identificeert met een zondaar, die zijn kwaad niet beleden heeft, noch van plan is dit na te laten.

Wie in het Koninkrijk der hemelen wil functioneren en daar op wettige wijze wil strijden tegen de boze geesten, kan zich niet permitteren met de zonde gemeenschap te hebben. Hij zal zichzelf ook ter wille van hen die hij helpen wil, rein moeten bewaren. Ook hier is sprake van 'opheffing van heilige handen'. (1 Tim. 2:8).

Genezing door oplegging der handen
Wanneer men de zonde efficiënt wil bestrijden, zal men moeten weten waar zij haar oorsprong vindt en hoe zij werkt. Evenzo geldt dit voor de ziektemachten. Van de zonde wordt meestal gedacht dat zij haar oorsprong in de mens heeft, terwijl de bijbel duidelijk leert, dat zondigen een voldoen is aan de begeerten der boze geesten (vergelijk Gen. 4:7). De boze gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij kan verslinden. Van de ziekte kan men moeilijk zeggen dat zij uit de mens komt, want niemand begeert ziekte of zoekt deze. Men heeft nu een andere slogan gevonden, namelijk dat ziekte van God zou zijn. Men betuigt daarmee wel, dat men gelooft dat ziekte vanuit de geestelijke wereld het leven aantast, maar doordat men geen inzicht heeft in de hemelse gewesten, schrijft men de oorsprong van de ziekte aan 'Gods vaderhand' toe.

De bijbel leert echter, dat iedere gave die goed is en elk geschenk dat volmaakt is, van boven daalt, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer (Jac.1:17). Gods wil is 'het goede, het welgevallige en het volkomene' (Rom.12:2). Men laat dus bij het zoeken naar de oorsprong van het kwaad in zonde en ziekte, de eigenlijke verwekker, de duivel, buiten beschouwing.

Het menselijke leven ontwikkelt zich en wordt in stand gehouden door de geest. Deze heeft leven, kennis, wijsheid en kracht. Hij doet het levensproces naar vaste wetten verlopen. Zonder geest is het lichaam dood (Jac.2:26).

De (levens)geest bezit ook de gave van herstel en genezing. Dit verloopt ook volgens vaste wetten. Op deze wijze kan bijvoorbeeld een nagel weer aangroeien en een wond zich herstellen. Ziektemachten vallen de geest van de mens aan en verhinderen deze zijn functie goed te verrichten, waardoor het lichaam ziek of beschadigd wordt. Zij gaan zelfs zover dat zij de geest soms dwingen wetteloos te functioneren en bijvoorbeeld gezwellen voort te brengen die niet in het lichaam thuishoren.

Wanneer het lichaam van buitenaf beschadigd of geïnfecteerd wordt, zal de geest ook het gehele afweermechanisme in werking stellen. De ziektemachten zullen ook dán trachten hun verstorend werk te doen en de genezing te stagneren.

Natuurlijk is het mogelijk om van buitenaf het ziekteproces te stuiten en de genezing te ondersteunen. De medische wetenschap heeft hierin haar taak. Meer efficiënt werkt de genezing, door de wetteloosheid in het lichaam bij de oorsprong aan te grijpen en dus met de geest te bestrijden. Deze weg tot genezing berust geheel op geloof en gaat gepaard met gebed, dit wil zeggen met een bezig zijn van de mens in de hemelse gewesten. Wanneer iemand die vervuld is met de Heilige Geest een zieke de handen oplegt, claimt hij hem daarmee voor het Koninkrijk Gods, dus ook voor gezondheid naar geest, ziel en lichaam. Dan zal de kracht van Gods Geest en de naam van Jezus die over de zieke uitgesproken wordt, de geest van de zieke ondersteunen, de machten verdrijven en de genezing of het herstel mogelijk maken en bespoedigen. De bijbel zegt in Romeinen 8:11, dat de Geest die Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook ons sterfelijk lichaam levend zal maken, dit wil zeggen goed zal laten functioneren, zodat de blijdschap, de vrede en de gerechtigheid in het menselijke leven terugkeren.

Oplegging der handen bedoelt dus, in de naam van Jezus, de geest van de mens krachtig bij te staan. Natuurlijk rijst de vraag of het nodig is, dat men broeders of zusters de handen oplegt, die zelf ook de Heilige Geest ontvangen hebben. Het antwoord is, dat zulke gelovigen door de kracht van de inwonende Geest de ziektemachten zelf kunnen weerstaan en terugdrijven en dat dan de kracht Gods waarop zij vertrouwen, hen ook genezen zal. Waar echter de Heilige Geest met zijn begaafdheden nog onvoldoende ontwikkeld is en het geloofsvertrouwen nog zwak, de kennis en het inzicht nog te gering zijn, zal de hulp van broeders en zusters, inzonderheid die van de oudsten der gemeente, noodzakelijk worden.

Oplegging der handen tot genezing behoorde ook tot de methode van Jezus. Menigmaal genazen de zieken en weken de kwalen voor zijn woord en soms legde Hij de handen op. Zo kon Hij in Nazareth geen enkele kracht doen, maar Hij genas daar alleen enige zieken door handoplegging (Marc.6:5,6). Wanneer Jezus dit deed, stroomde kracht van de Heilige Geest door Hem heen naar de zieke. Hij gebood aan zijn volgelingen hetzelfde te doen en dan zouden de zieken eveneens genezen ( Marc.16:18).

Ook de geloofsgenezing is een gave die in de gemeente moet functioneren. Daar geschiedt de oplegging der handen door bekende en betrouwbare dienstknechten van God. Ook moet zij in het christelijke gezin beoefend worden, in het bijzonder door de ouders ten opzichte van de kinderen. De kleinen missen immers de kracht van de Heilige Geest, en hun eigen geest is nog onvoldoende ontwikkeld. Waar de ouders zelf nog steun nodig hebben, zullen zij de hulp van de broeders en zusters der gemeente inroepen, in het bijzonder die der oudsten, omdat dezen geacht worden vooraan te staan in geloof en kennis.

Verlossing en bevrijding door oplegging der handen:
Er zijn vele mensen die erkennen moeten dat zij vaak tot verkeerde daden gedreven worden, hoewel zij er een hartgrondige afkeer van hebben. Hun geest is niet opgewassen tegen de verleiding en de pressie van de boze machten. In hun leven zijn bepaalde sectoren waar zij steeds de nederlaag lijden in hun strijd tegen de zonde. Toen zij zich bekeerden en Jezus aannamen, was er eerst een grote vreugde en leek het wel of er een verandering ten goede kwam, maar op een onverwacht ogenblik merkten zij echter, dat toch de zondige verlangens opnieuw, en sterker dan ooit, in hen werkzaam waren. Hun leven werd overschaduwd; een deel bleef bezet gebied, waar de boze geesten heerschappij uitoefenden. Om dit in beeldspraak uit te drukken: zij zijn gebonden. Ondanks alle inspanningen om het goede te doen, weten ze dat ze op een bepaald terrein van hun leven niet vrij zijn om te doen wat zij willen.

Jezus verkondigde echter een evangelie dat voor gevangenen loslating betekende en dat vrijheid beloofde aan gebondenen (Luc.4:19). De prediking van het Koninkrijk der hemelen houdt in, dat de mens God mag en kan dienen zonder vrees en dat hij verlost wordt uit de handen van al zijn vijanden (Luc.1:71 -75).

De vader van de maanzieke knaap uit Mattheüs 17 vertelde, dat een geest zijn kind af en toe overmeesterde. Dan schreeuwde de kleine het uit. Soms greep de boze macht de knaap en wierp hem in het vuur en soms in het water. Bij gebonden mensen ziet men soortgelijke verschijnselen. Op de meest onverwachte ogenblikken valt de boze op hen en dan worden zij humeurig, driftig, beginnen te vloeken, zijn volkomen redeloos, of komen in een schemertoestand waarin zij gruwelijke en onreine dingen doen. Zij moeten drinken, snoepen, roken, stelen, liegen of andere mensen kwellen. Dan laat de geest hen los en worden ze weer de natuurlijke en vriendelijke mens van vroeger.

In zo'n situatie verkeerde de apostel Paulus voor hij de bevrijdende macht van Jezus had leren kennen. Hij moest ondanks zijn vrome inspanningen belijden: 'Indien ik nu datgene doe, wat ik niet wens, dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde die in mij woont.... want naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet Gods, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here’! (Rom.7:22-25). Hoe komt nu in onze tijd verlossing en bevrijding tot stand?

Ook daarvoor heeft de Heer aan de gelovigen een opdracht gegeven. Zij zouden doen wat Hij gedaan had, namelijk boze geesten uitwerpen. Jezus gaf het voorbeeld en sprak: 'Indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen' (Matth.12:28).

Jezus genas de zieken door zijn woord, en wij zien dat Hij door datzelfde bevrijdende woord, gebondenen vrijmaakte, ook door handoplegging. In Lucas 4:40 lezen wij, dat men de zieken tot Hem bracht, die Hij ieder afzonderlijk de handen oplegde en genas. Er wordt bij vermeld dat bij velen ook boze geesten uitvoeren.

De apostelen en evangelisten handelden op gelijke wijze. In Handelingen 5:12 wordt gezegd dat door de handen der apostelen vele tekenen en wonderen onder het volk geschiedden, en in vers 16 staat, dat men zieken en door onreine geesten gekwelden meebracht en dat zij allen genazen.

In het bestrijden van ziekte- en zondemachten is geen verschil. Een ziektemacht tast veelal het lichaam aan; een zondemacht ontwricht en beschadigt het zielenleven. In beide gevallen moet eerst de wetteloze geest verdreven worden, waarna herstel kan intreden, dat is vernieuwing door de kracht van de Heilige Geest.

Wanneer een gebondene, dus een mens die telkens weer in een of andere zonde valt, deze komt belijden en er vanaf wil, teneinde zijn leven in dienst van de Heer te stellen, mag de broeder of zuster tot wie zo'n persoon komt, de boze macht uitdrijven in de naam van Jezus, hem of haar schuld vergeven en rechtvaardig verklaren. Vaak zal de gelovige de handen daarbij op het hoofd van de betrokken persoon leggen om deze te claimen voor de gerechtigheid, de vrede en de blijdschap van het Koninkrijk Gods (Rom.14:17), terwijl hij zich in de geestelijke wereld keert tegen de demonische bezettende machten.

Mag men nu ook zo handelen met bezetenen of geesteszieken die geheel overweldigd zijn of op vele sectoren bezet?Zulke personen kunnen dikwijls de wil tot herstel noch het geloof in de kracht van God opbrengen. Van hen kan men geen concrete belijdenis van zonden verwachten.

Zal er voor deze mensen een mogelijkheid tot bekering zijn, dan moeten zij allereerst in de naam van Jezus verlost worden van de overweldigers die hun geest onderdrukken, hun verstand verduisteren, hun gevoelsleven verzieken en hun vrije wil blokkeren.

Van Jezus wordt vermeld, dat Hij rondging, weldoende en genezende allen die door de duivel overweldigd waren (Hand.10:38). Hij werd 'geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou' (1 Joh.3:8).

Door oplegging der handen claimt men zulke onderdrukten of gevangenen tot bevrijding. Men stelt zich voor hen op de bres en treedt in de kracht Gods tussenbeide om hen van de vijanden te verlossen, zodat zij gelegenheid krijgen zich tot God te keren en Jezus aan te nemen. Ook zijn er mensen die wel hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, maar wier geest zo verleugend wordt door dwaalgeesten met hun valse leringen, dat eerst deze machten verdreven moeten worden en hun leugenachtige beïnvloeding verbroken, voordat het mogelijk is dat hun slachtoffers de waarheid Gods aanvaarden. Zij die geen gerechtigheid begeren, zijn zich niet van hun geestelijke armoede bewust en hun verlangen zal ook niet uitgaan naar een evangelie van verlossing en bevrijding. Van zulken sprak de Heer: 'Maar nu zegt gij: Wij zien; daarom blijft in uw zonde' (Joh. 9:41).

Oplegging der handen als ondersteuning bij het ontvangen van de Heilige Geest:
Jezus is de doper met de Heilige Geest en vele christenen ontvingen in de begintijd en ontvangen ook nu nog deze Geest rechtstreeks door Hem. Wij lezen in het boek Handelingen evenwel ook, dat de apostelen de handen oplegden voor deze doop (Hand. 8:17 en 19:6). Zij gaven daarmee een voorbeeld aan allen die hun leer willen volgen. Deze handeling houdt beslist niet in dat nu de voorganger of de oudste met de Heilige Geest doopt. Zij kunnen alleen een gelovige in de zichtbare wereld in water dopen! Bij de doop in de Heilige Geest is oplegging der handen een ondersteuning om een broeder of zuster over een geestelijke barricade te helpen. Het is moeilijk voor het natuurlijk verstand, dat altijd bezig is geweest met de zichtbare dingen om de geestelijke werkelijkheid te verstaan en om te begrijpen wat er gebeuren gaat. Ook de boze geesten trachten deze doop te verhinderen en het kind van God een ongegronde vrees aan te jagen voor alles wat uit het Koninkrijk Gods tot hem komt. Hij wordt gespannen en is niet meer in staat in het geloof te aanvaarden wat Jezus geven wil. Nooit zagen wij dat iemand die in onrust verkeerde, gedoopt werd in de Heilige Geest.

Het is immers zo, dat iemand die twijfelt en heen en weer geschud wordt, niet moet denken dat hij iets van God ontvangen zal (Jac.1:6-8).

Sommige christenen menen dat men bij het ontvangen van de Heilige Geest eerst 'het verstand moet inleveren', maar dit is juist een zeer bruikbaar instrument in dienst van God. Het is zelfs zo dat domheid en gebrek aan gezond verstand een remming vormen in de ontplooiing van het geestelijke leven. Er staat zelfs dat God zijn wetten in ons verstand zal schrijven, en dat wij geen kinderen in het verstand zullen zijn (Hebr.8:10, 1Cor.14:20).

Wanneer ons verstand ‘geopend' wordt of 'verlicht', kan het zowel de dingen van de zienlijke als van de onzienlijke wereld verstaan. Jezus sprak: 'Indien Ik u van het aardse gesproken heb zonder dat gij gelooft, hoe zult gij geloven wanneer Ik u van het hemelse spreek?' (Joh.3:12). Aangaande de hemelse dingen kon de Heer uiteraard alleen spreken in beelden die ontleend waren aan het aardse leven. Wie domheid als een verduistering van het verstand leert zien, kan ook daarvan in de naam van Jezus verlost worden.

Menigmaal hebben wij opgemerkt, dat bij een duidelijke uiteenzetting van het wezen van de Heilige Geest, en van de weg des geloofs waarlangs deze Geest aanvaard moet worden, alsmede van het doel dat God met deze gave wil bereiken, de doop in de Heilige Geest dan zonder enige moeite verliep, terwijl de gave van tongen als vanzelfsprekend begon te functioneren.

Men zal wellicht vragen: staat dan niet in 1 Corinthiërs 14:14 dat bij het spreken in tongen het verstand vruchteloos is. Dit is inderdaad zo, want er is meestal niemand die het verstaat en ook de spreker begrijpt het niet. Dat wil echter niet zeggen dat dit spreken niet zinvol is, want het is de Heilige Geest die spreekt en in de hemelse gewesten zal het zeer zeker begrepen worden, want men spreekt door de Geest geheimenissen tot God (1 Cor.14:2).

Bij het opleggen der handen voor de doop in de Heilige Geest wordt weer bedoeld dat men een gelovige claimt voor het Koninkrijk Gods. Wanneer bij deze de remmingen zijn weggenomen, zal de Geest van Jezus Christus die in de helpende broeder woont, binnenkomen en de wachtende dopeling vervullen. De Heilige Geest kan wel van de ene persoon naar de andere overgaan, maar alleen in overeenstemming met het woord van Jezus, dus naar de wil van de Geest. De Heer sprak: 'Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste (de inwendige mens) vloeien.

Dit zei Hij van de Geest, welke zij die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden' (Joh.7:38,39).

Een toebereiding bij het ontvangen van een geestelijke opdracht:
Bij de oplegging der handen wordt een zegen overgedragen. In de onzienlijke wereld worden duistere machten geweerd of verdreven en aan de betrokken persoon wordt de kracht Gods meegedeeld. Zegen staat tegenover vloek. Bij een vervloeking tracht men iemand in aanraking te brengen met de boze geesten en aan hun macht over te leveren. Bij een zegen wordt iemand in aanraking gebracht met de kracht Gods en begint deze in zijn leven te werken. Daar dit alles zich in de geestelijke wereld afspeelt, is het duidelijk dat in het bijzonder personen de handen worden opgelegd, die tot een geestelijk ambt geroepen zijn en die daarvoor een bijzonder geestelijke toerusting nodig hebben. Zij hebben speciale begaafdheden nodig om de door God hun gegeven taak naar behoren te kunnen vervullen.

Reeds in het begin van de kerk zien wij dat de apostelen de handen legden op zeven broeders, die aangewezen waren om onder andere de armen in de gemeente te verzorgen (Hand.6:6). Men kan het op prijs stellen als men ambtsdragers met natuurlijke gaven in de gemeente heeft, maar men zal in de eerste plaats moeten uitzien naar mannen 'die goed bekend staan, vol van Geest en wijsheid'.

Barnabas en Paulus ontvingen door middel van enige vooraanstaande broeders in de gemeente te Antiochië de benodigde zegen voor hun zendingsarbeid (Hand.13:3). Ook Timotheüs die het werk van een evangelist en leraar deed, waren de handen opgelegd door de gezamenlijke oudsten en ook nog door Paulus zelf (1 Tim.4:14 en 2 Tim.1:6) . De apostel adviseerde deze jonge broeder het charisma of de genadegaven die hij onder handoplegging ontvangen had, verder te ontplooien. Hij gebruikte hier het beeld van een vuurtje, dat (bij de doop in de Heilige Geest) aangestoken was en nu aangeblazen moest worden.

In de gemeente zullen wij daarom oudsten, voorgangers, evangelisten en zendelingen ook op deze wijze een bijzondere kracht meegeven. Zo brengt men de genade en wijsheid van de Heilige Geest, die in de gemeente aanwezig is, in de bedding van het ambt.

Handoplegging en gebed gaan samen. In beide gevallen is het nodig zich te verplaatsen in de hemelse gewesten. Het vasten kan hiertoe een voorbereiding betekenen, want men doet dit om zich los te maken van het natuurlijke leven ten einde meer geconcentreerd geestelijk bezig te kunnen zijn. Vasten bestaat dus uit het wegnemen van de beletsels die een mens kunnen verhinderen zich volkomen in de onzienlijke wereld te verplaatsen.

Hoewel de bijbel er zich niet over uitlaat, is het vanzelfsprekend dat bij bijzondere gelegenheden ook de handen worden opgelegd. Zo zullen bruid en bruidegom een zegen nodig hebben bij het vormen van hun gezin. Waar twee mensen zo nauw met elkander verbonden worden en ook geestelijk samen moeten leven, is het goed beiden te claimen voor het Koninkrijk Gods, dat resulteert in vrede, gerechtigheid en blijdschap.

Waarom zou men bovendien niet gemeenteleden, die voor een moeilijke taak staan, een ernstig probleem hebben, of verregaande beslissingen moeten nemen, ook onder oplegging der handen zegenen met de kracht van omhoog? Het opleggen der handen is geen ijdele ceremonie of nietszeggende vorm, maar het is een middel om langs de weg des geloofs, concreet heil en goedertierenheid te doen toekomen. Ook onder oplegging der handen wordt de gelovige 'uitdeler der menigerlei genade Gods' (1 Petr.4:10 St.V.).

Oplegging der handen ook bij kinderen:
Ruim veertig dagen na de geboorte van Jezus, trekken zijn ouders naar Jeruzalem om daar hun kind' de Here voor te stellen' of zoals enkele vertalingen hebben 'om Hem op te dragen aan de Heer'. Op het ogenblik dat Jozef en Maria de tempel binnenkomen, 'om met Hem te doen overeenkomstig de wet', ensceneert de hemelse Vader Zelf een opdrachtdienst.

Een oude man op wie de Geest des Heren rust, neemt het kind Jezus in zijn armen. Vanuit de onzienlijke wereld hoort hij de stem van God en hij geeft deze door in woorden van leven en heil. Dan geeft hij de baby terug aan de moeder en doet daarna een handeling die een voorganger van een Volle-Evangeliegemeente in onze tijd ook met een kind verricht. Hij legt de handen afwisselend op de zuigeling en de ouders. Hij zegent ook Maria en Jozef om hen te bekrachtigen tot de taak waarvoor zij gesteld waren. Opnieuw volgt dan een godsspraak die met enkele woorden de betekenis van dit jonge leven afbakent.

Hoeveel maal heeft Jezus ook Zelf niet in zijn leven hier op aarde de kinderen op deze wijze gezegend? Toen werden de kinderen tot Hem gebracht, ‘opdat Hij hun de handen zou opleggen en bidden'. 'En Hij omarmde ze en hun de handen opleggende, zegende Hij ze' (Matth.19:13 en Marc.10:16).

Mag ik u eens een vraag stellen? Wat dunkt u van deze ouders? Waren dit bijgelovige lieden of zou er werkelijk iets gebeurd zijn, toen de Heiland hun kinderen zegende? Er staat, dat de aartsvaders hun kinderen ook de handen oplegden en ze zegenden. Deze oudtestamentische gelovigen hadden nog geen inzicht in het Koninkrijk der hemelen, zomin als de moeders in Jezus' tijd, en toch wisten zij dat deze oplegging der handen geen ijdele vertoning was. Zij geloofden dat het levensschip van het kleine of grote kind hierdoor in de goede koers gestuurd werd. Geen van hun grote kinderen trachtte hier dan ook onderuit te komen; ook dezen hechtten hier waarde aan. Op die wijze werden de kinderen beschermd en in aanraking gebracht met de kracht van het Koninkrijk Gods.

Onze kinderen komen op een duistere aarde, waarvan de overste dezer wereld heer en meester is. Zij worden vanaf hun geboorte, en soms nog wel vóór die tijd, door de boze machten bedreigd. Dezen trachten hen ziek, of tot een prooi van de zonde te maken, te binden, te beangstigen of ergens te beschadigen. De begeerte van de boze gaat ook reeds naar onze kinderen uit en zij hebben nog geen geestkracht om zich tegen hem te verzetten of over hem te heersen (Gen. 4:7).

Van geslacht tot geslacht proberen wetteloze geesten beslag te leggen op ouders en kinderen. Daarom breken wij bij een opdrachtdienst eerst de beïnvloeding van de onzichtbare machten die in de voorgeslachten huisgehouden hebben. Het kind wordt losgemaakt en apart gesteld van de demonen die zijn familie geleid en onderdrukt hebben. De gelovige ouders nemen de leiding en de bescherming van hun kinderen op zich, waarbij zij gebruik maken van de kracht en de begaafdheden van de Heilige Geest die in hen woont. Menigmaal zullen zij de handen leggen op hun kinderen om hun de genezende en de bevrijdende werking van Gods Geest mede te delen.

Zoals vader en moeder voor kleding en voedsel zorgen en de natuurlijke beschermers van het kind zijn, zo zijn ze dit ook in geestelijk opzicht. Hun taak is om voor het weerloze kind de machten te weerstaan die het dikwijls al vanaf de ontvangenis belagen. Indien boze geesten het kind overweldigd hebben, dienen de ouders ze uit te drijven. Via de gelovige vader en moeder ontvangt het kind genezing, bevrijding, rust en blijdschap. Wij heiligen ons voor onze kinderen, zoals de Heer dit voor ons deed: 'Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb Ik ook hen gezonden in de wereld; en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid' (Joh.17:18,19). Jezus heiligde Zich voor ons. Hij isoleerde Zich tegen iedere beïnvloeding van de boze en werd door hem niet beschadigd. Daarom kunnen ook wij als ouders ons geen enkele binding met het rijk der duisternis permitteren.

Indien wij liegen, kunnen wij de leugenmacht die ons kind aanvalt, niet weerstaan. Indien wij zelf onreine gedachten koesteren, kunnen wij geen onreine geesten, in de naam van Jezus, verdrijven. Kortom, wij moeten ons met de apostel oefenen, altijd een eerlijk geweten te hebben voor God en de mensen (Hand. 24:16).

Onze kinderen zijn niet 'in Christus geheiligd', maar volgens 1 Corinthiërs 7:14 in ons, hun ouders. Zij vinden in ons hun geestelijke omtuining tegen de boze geesten, terwijl wij hen tevens leiden en voorgaan op de weg van Jezus Christus. Tot onze kinderen zullen wij zeggen: 'Wees onze navolgers, gelijk wij Christus navolgen' (1 Cor.11:1). Het heil van onze kinderen hangt af van onze geestelijke positie en van ónze activiteit in de hemelse gewesten, waar wij wandelen, strijden en overwinnen. God van zijn kant geeft ieder kind een engel, die voortdurend Zijn aangezicht ziet (Matth.18:10). God heeft immers de kinderen bestemd voor zijn Koninkrijk en om de zaligheid te beërven. Wanneer wij een baby aan de kant van de sloot leggen, is het onze schuld indien dat kind in het water valt en in de modder stikt. Uit de natuurlijke dingen leren wij de geestelijke verstaan.

Vele kinderen groeien op in een omgeving, waar hun ziel besmeurd en besmet wordt, daar zij niet door het gebed der ouders en door de werkingen van de geestelijke gaven die in vader en moeder functioneren, beschut worden. Als dit inzicht en deze kracht bij de ouders niet gevonden worden, waar zullen de kleinen dan hun bescherming vinden? Welke invloeden ondergaat het kind van een dronkaard of van een echtbreker? Voor een ouder die zijn kind niet heiligt, maar ontheiligt, dat wil zeggen in aanraking brengt met de machten der duisternis en het niet leidt op de weg der gerechtigheid door voorbeeld en woord, geldt het woord des Heren: 'Het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte der zee (Matth.18:6).

De gemeente is het huisgezin Gods. Zij is de realisering van het mystieke lichaam van Christus op aarde. In haar functioneren daarom de grootste kracht en heerlijkheid van de Geest des Heren.

De geestelijke begaafdheden openbaren zich in het midden der gemeente en zijn daar gegeven tot dienstbetoon en opbouw. Wanneer nu de weldaden van Jezus Christus, met hun heil en genezing, zich in het bijzonder in de gemeente openbaren, zullen wij daar ook onze kinderen heen brengen.

Wij gaan onze zuigelingen daar niet besprengen, want dit heeft niet de minste betekenis of nut, maar wij gaan hen in de gemeente opdragen. Wij stellen hen voor aan het hoofd der gemeente, aan Jezus Christus. Wij doen dan met hen wat Jezus deed. Alleen zijn methode is goed. Wij claimen de kleinen daar voor het Koninkrijk Gods. Namens de gemeente wijdt de voorganger het kind aan de Heer, opdat Deze zijn heil en zijn heerlijkheid in het kind openbaren zal. Daarom zegent hij het, onder oplegging der handen in de naam van Jezus. Daarna wordt het kind aan de ouders teruggegeven, opdat zij het zullen leiden, beschermen en heiligen, totdat het oud genoeg is om zelf zijn keuze te bepalen en door zijn doop te betuigen dat het ingevoegd is in het lichaam van Christus en een eigen plaats heeft in de gemeente. Onze kinderen leven nog een natuurlijk leven, dat van deze aarde is, want het natuurlijke ontplooit zich eerst. Als ouders zonderen wij hen evenwel af van de boze geesten, totdat zij zelf Jezus aannemen en wedergeboren worden tot geestelijke mensen. Wij moeten hen opvoeden in deze wereld, maar niet naar de beginselen van deze wereld die in het boze ligt. Wanneer de Heer spreekt: 'Voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen', bedoelt Hij daarmee dat de kinderen die op deze wijze, door oplegging der handen gezegend en beschermd zijn, bestemd zijn om het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Zij kunnen opgroeien als gave, vrije kinderen, die niet overweldigd zijn door de duivel, maar uit wier onbesmette mond God Zich sterkte heeft gegrond, zijn tegenstanders ten spijt om vijand en wraakgierige (macht) te doen verstommen (Ps.8:3).

Oplegging der handen is nooit vrijblijvend en ook niet zonder inhoud. Zij is het zichtbaar beeld van een gemeenschap in de onzichtbare wereld, waarbij geestelijke wetten in werking treden. Ook voor deze handeling geldt: 'Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods' (Rom.8:2).

 
vorige pagina terug volgende pagina