Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De brief aan de Efeziërs
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

INLEIDING


 

De brief aan de Efeziërs behoort tot de zogenaamde gevangenschapsbrieven van Paulus. Hieronder vat men samen: Efeziërs, Filippenzen, Colossenzen, Filémon en ook 2 Timotheüs. Ze zijn waarschijnlijk niet alle vanuit dezelfde gevangenis geschreven.

Wáár Paulus gevangen zat, toen hij de Efezebrief schreef, is niet met zekerheid vast te stellen. Sommigen denken aan Caesarea en stellen dan zijn brief vóór het laatste verhoor (Hand. 25: 10). De apostel kon na zijn beroep op de keizer natuurlijk niet meer verwachten dat hij spoedig Efeze zou kunnen bezoeken.

Velen denken bij zijn gevangenschap aan Rome. Zijn brief zou dan door middel van Tychicus samen met die aan de Colossenzen en aan Filémon verzonden zijn (Ef. 6:21 en Col. 4:7). Tychicus zou persoonlijk te Colosse over de omstandigheden van Paulus verslag doen, terwijl hem ook opgedragen was zulks te doen in die gemeenten, waar de brief aan de Efeziërs het eerst zou worden gelezen (6:21,2 2).

Ook zijn er uitleggers die menen dat Paulus in Efeze gevangen zat. Zij beroepen zich daartoe op 2 Corinthiërs 1:8-10, waar de apostel meedeelt, dat hij bijzondere verdrukkingen in Asia had ondergaan, zodat hij zelfs aan zijn leven wanhoopte. Zijn brief zou dan niet naar Efeze zijn gegaan, maar uit Efeze afkomstig zijn. Hij zou dan waarschijnlijk de zogenaamde Laodicéa-brief zijn geweest, waarvan sprake is in Colossenzen 4:16. Uit het begin van de brief blijkt namelijk dat het adres 'te Efeze' in de Nieuwe Vertaling tussen haakjes staat. Deze plaatsaanduiding ontbreekt in de codex Sinaïticus, in de codex Vaticanus en in een handschrift, dat bekend staat als dat van Sint Paulus. Maar in de hele catalogus van oude vertalingen komt de aanduiding 'te Efeze' wel voor. Waarschijnlijk was deze brief dus niet aan één gemeente gericht, maar bedoeld om in een aantal kerken in Asia te circuleren.

Elk van deze samenkomsten had dan een copie met de eigen naam erop ontvangen, of zelf een afschrift ervan gemaakt. Dit zou dan de oorzaak kunnen zijn dat de naam 'Efeze' in enkele handschriften ontbreekt. Zo bestond er volgens de kerkvader Origenes ook een brief aan de Romeinen zonder de teksten 1:7 en 15, waarin dus de woorden 'die te Rome zijn' en' te Rome' ontbreken. Ook de brief aan de Galaten is zoals het opschrift luidt, aan meer dan één gemeente gericht. Het is dan vanzelfsprekend dat de vermaningen in de Efezebrief in de hoofdstukken 4-6 algemene waarschuwingen zijn, die specifiek golden voor de gelovigen in geheel Asia, die vanuit het heidendom tot bekering waren gekomen.

Wat de plaats Efeze betreft, deze lag aan de westkust van Klein-Azië en zij was ten tijde van Paulus de hoofdstad van de provincie Asia. Door het dichtslibben van haar haven en het aangroeien van de kust kwam de stad in verval en ging tenslotte onder. Deze stad was met Jeruzalem en Athene een van de heiligste steden van de oudheid. Zij was beroemd om de Artemis- of Diana-tempel, een centrum van plaatselijke, Griekse en oosterse religies. Het beeld van deze godin is bekend van oude munten, die haar tonen als de godin van de vruchtbaarheid met de metalen maanschijf als een aureool om het hoofd. De tempel waar zij vereerd werd, behoorde tot de zeven wereldwonderen.

In verband met de Artemis-cultus heette de stad 'de tempelbewaarster' (Hand. 19:35),een eretitel die door de Romeinse senaat was verleend. Tegen de berghelling was een theater gebouwd met een prachtig uitzicht over de zee (Hand. 19:29). Het kon 25.000 mensen bevatten. Een belangrijke positie had de Asiarch, 'de overste van Asia' (Hand. 19:3 1). Hij was voorzitter van de provinciale landdagen. Hij had dus een titel die gevormd was uit de naam Asia, verbonden met 'arch', oudste of voornaamste. De 'oversten' (meervoud) waren de notabelen en keizergetrouwe bestuurders. Verder kan men in Handelingen 19:35 nog lezen van 'de secretaris der stad', die de rol speelde als bij ons een burgemeester. Bij volksvergaderingen in het theater had hij ambtshalve de leiding.

Paulus heeft Efeze tweemaal bezocht: eerst in de herfst van het jaar 52 vanuit Corinthe en daarna in het voorjaar van 54. Hij predikte drie maanden in de synagoge en kreeg later de beschikking over de aula van een zekere Tyránnus, een soort rector van wat wij zouden noemen de universiteit van Efeze (Hand. 19:8-10).

Er waren in deze occulte hoofdstad heerlijke dingen gebeurd. Wij denken aan de doop in de Heilige Geest van de twaalf discipelen van Johannes de Doper, aan de buitengewone krachten die God deed door de handen van Paulus, zodat vele zieken genazen en de boze geesten uitvoeren. Verder aan het fiasco van de zonen van Sceva, die tevergeefs een demon trachtten uit te drijven in de naam van Jezus, en niet te vergeten het verbranden van de toverboeken, een resultaat van de krachtige wasdom van het woord des Heren. De felle tegenstand komt uit in het tumult van de zilversmeden, die hun handel in afgodstempeltjes zagen teruglopen. Wij noemen ook het ontroerende gesprek dat Paulus op zijn zogenaamde derde zendingsreis te Miléte had met de oudsten van de gemeente te Efeze. Nergens wordt Paulus zo natuurgetrouw weergegeven als in dit gesprek (Hand. 20:17-38).

Uit de brief aan de Efeziërs zou men kunnen opmaken dat de lezers aan Paulus niet bekend waren (1: 15 en 3:2-4). Wij missen ook elke zinspeling op een persoonlijke band van de apostel met de geadresseerden, in het bijzonder de bekende persoonlijke groeten aan het slot, wat te verklaren is als deze brief aan meerdere gemeenten is gericht.

De brief aan de Romeinen en die aan de Efeziërs behandelen beide dogmatische onderwerpen. De eerste zet de relatie uiteen van de gelovige met Christus, met diens dood en opstanding. Hij werpt licht op de problemen van zonde, wet, genade en gerechtigheid, op de werkwijze van de zondemachten in de gebonden mens, maar ook op de overwinning door de Geest des levens. Hij wijst zelfs op de openbaring van de zonen Gods die eenmaal de zuchtende schepping zullen vrijmaken. De brief aan de Efeziërs is bovenal gericht tot hen die geestelijk leven, die overgeplaatst zijn in de hemelse gewesten.

Deze brief is van een 'hoger' niveau. De lezers kennen het geheimenis van het Koninkrijk der hemelen en worden opgeroepen tot de strijd met de machten der duistermis. Het gaat er hier niet om judaïserende opvattingen te weerleggen, zoals die voorkwamen in het houden van de sabbat of bij de besnijdenis, maar om de gemeente van Jezus Christus, de tempel in de geestelijke wereld, te bepalen bij haar hemelse roeping. Het gaat om de onzichtbare kerk, om de innerlijke mens die gesterkt moet worden door de Heilige Geest. De vernieuwing van denken gebeurt doordat de ogen des harten verlicht worden. Deze verjonging door de geest van het denken betekent dan dat er andere contacten in de geestelijke wereld worden gelegd.

Men wandelt niet meer in de ijdelheid van een verduisterd gedachtenleven, maar heeft gemeenschap met de Heilige Geest, die de nieuwe mens tevoorschijn brengt, die geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid. Een jaar tevoren schreef Paulus aan de Corinthiërs nog over het kruis als een grenspaal, over de eerste en over de laatste Adam, maar nu is er sprake dat de zonen Gods bewust mede-erfgenamen, medeleden en medegenoten zijn van allerlei geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten.

Paulus is hier bij uitstek de volle-evangelieprediker, die schreef over het mysterie van Christus, dat nooit aan vroegere geslachten werd bekend gemaakt. Hiermee trad hij in de voetsporen van de Heer zelf, die verkondigde wat sinds de grondlegging der wereld verborgen was gebleven, namelijk de juiste kennis van de geestelijke wereld. Geen wonder dat zijn toespraken 'aangaande het Koninkrijk Gods' te Efeze botsten met de gedachtenwereld van de synagogebezoekers. Daarom moest hij zich losmaken en zich met zijn discipelen afzonderen terwille van de hoge weg (Hand. 19:810).

Paulus was een apostel en een begenadigd profeet des Heren. Toch schreef hij niet vanuit de hoogte maar richtte zich als een broeder tot zijn medegelovigen. Dezen moesten bij het lezen van zijn brieven overtuigd worden van de waarheid. De apostel dicteerde de gemeente niet en gebruikte zelden de formule, die eigenlijk geen eigen inzicht en opvatting mogelijk maakt: 'Zo zegt de Heer!' Hij gaf slechts zijn overtuiging door en vraagt dan aan zijn lezers haar te beoordelen en laat het dan verder aan het geweten van de gelovigen over, wanneer zij zich stellen voor het aangezicht van God, om zijn gedachten al of niet te accepteren.

Met het Oude Testament op de knieën spreekt hij over de geestelijke betekenis: van stad en tempel, van het Israël Gods, van de enige zoon van Abraham, van de vader der gelovigen. Hij haalt daarmee de tussenmuur die jood en heiden scheidde, omver, en hij verbindt hen tot één lichaam, tot één nieuwe mens. Voor ons staat het vast dat niemand anders zo'n brief kon schrijven dan alleen Paulus. Hij ademt zijn geest, zijn kennis, zijn liefde tot de gehele mensheid, de grootheid van zijn innerlijk wezen, en richt zich op het grote doel: de volmaakte, geestelijke mens tot alle goed werk volkomen toegerust. Elke twijfel aan de authenticiteit van de schrijver van deze brief is hiermee weggenomen.

Deze brief is geschreven aan de heiligen in Efeze, maar ook de gelovigen in Smyrna, Pérgamum, Thyatira, Sardes, Filadélfia, Laodicéa, Hiërapolis en Colosse hebben hem gelezen. Nu komt hij bij ons. In de ruimte die tussen haakjes staat kunnen wij nu onze stad met onze gemeente invullen. Wij lezen dan dat hij vanuit de gevangenis van Rome of Caesarea gericht is aan de heiligen in ons dorp en in ons gewest, aan hen die de Here Jezus van harte liefhebben!

 
vorige pagina terug volgende pagina