Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Jacobus
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 3


 

Jacobus  
3:1


Laten niet zovelen uwer leraars zijn, mijn broeders; gij weet immers, dat wij er des te strenger om geoordeeld zullen worden.

Het Griekse woord 'didaskalos' wordt zowel door 'meester' als door 'leraar' vertaald en wordt ook weergegeven door 'leermeester'. Jacobus gaat nu over tot de behandeling van een nieuw thema, waartoe de aanleiding eveneens gelegen was in het gedrag van vele christenen. Het was toen reeds een bekend verschijnsel dat het welbespraakte leren en het manipuleren met teksten en woorden bij velen op de plaats komt van de christelijke werken. Het gevaar dreigde dat in de gemeente dezelfde ondeugden de overhand zouden nemen als in de joodse synagoge. Paulus schreef hierover: 'Hoe nu, gij, die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij, die predikt, dat men niet stelen mag, steelt gij? Die overspel verbiedt, doet gij overspel? Die gruwt van de afgoden, pleegt gij tempelroof? Die u op de wet beroemt, onteCrt gij God door uw overtreden van de wet? Want de naam Gods wordt om u gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven staat' (Rom. 2:21-24).

Vanwege de grote vrijheid kon in de samenkomsten nog vrijwel ieder aan het woord komen. De broeder des Heren waarschuwt de onbekwame broeders ervoor zichzelf niet op te dringen, omdat het leraarschap bij God hoog staat aangeschreven en men aan strenge eisen moet voldoen.

In het oude verbond hadden de priesters tot taak het onderwijs in de wet te geven (Mal. 2:7) en de profeten spraken de van God geïnspireerde woorden. In het nieuwe verbond zien we ook geïnspireerde profeten aan wie openbaringen en gezichten ten deel vallen. Profeteren veronderstelt steeds inspiratie, het heeft altijd iets origineels en iets levendigs. Wanneer daarom sommigen tegenwoordig zeggen: 'Zo spreekt de Heer' en dan een aantal teksten aaneenrijgen of een aantal gemeenplaatsen opzeggen, is dit geen profeteren in de zin van de Schrift. Deze profeten zullen geoordeeld worden naar de inhoud en het niveau van hun 'godsspraken'. Zo staat er: 'Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen moeten het beoordelen' (1 Cor. 14:29).

Een nieuwtestamentische leraar kan vergeleken worden met de onderwijzende priester uit het oude verbond, of met een schriftgeleerde die een discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen en van wie Jezus sprak, dat deze gelijkt op een heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt (Matth. 13:52). De voorraad van kennis ontleent de leraar aan hetgeen de apostelen en profeten nalieten, maar hij moet ook zelf luisteren naar de stem van de Heilige Geest en zo een leerling van de Heer zijn, die licht ontvangt over hetgeen God vroeger gesproken heeft. Natuurlijk kan iemand profeet en leraar tegelijkertijd zijn.

Een leraar is iemand die anderen onderwijst en zich daarmee stelt boven hen die onderwezen worden. Hij moet dus zeker weten waarover hij spreekt. Hij moet een scherp inzicht hebben in de stof en deze nauwkeurig kunnen overdragen. Van Jezus werd gezegd dat de scharen versteld stonden over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende (Matth. 7:28, 29). Een leraar of onderwijzer heeft gezag onder zijn leerlingen, wanneer hij zijn stof beheerst. Wanneer hem vragen gesteld worden en het blijkt dat hij niet goed thuis is in zijn onderwerp, verliest hij zijn autoriteit.

Een leraar in de gemeente moet een gedegen schriftkennis bezitten, maar ook inzicht hebben in het Koninkrijk der hemelen en staan onder besturing van de Heilige Geest, die hem in de volle waarheid leiden zal, zodat van hem gezegd kan worden dat al zijn woorden, als van God zijn' (1 Petr. 4:11).

Een leraar zal evenals een profeet, strenger beoordeeld mogen en moeten worden dan een ander lid van de gemeente, want Gods woord is leidinggevend voor het geloof en voor het leven der gemeente, en de leraar legt de woorden Gods uit. Brengt hij valse leringen, dan ontstaan verwarring en onrust en komt de gemeente op een doolweg. In 2 Petrus 2:1 wordt door de apostel gewaarschuwd voor valse leraars, die op geraffineerde wijze dwalingen doen binnensluipen.

De leraar mag nimmer blindelings geloof vragen: de hoorders moeten hetgeen gesproken is, altijd kunnen toetsen aan Gods Woord. Inzonderheid zijn de oudsten verantwoordelijk voor wat in de gemeente geleerd wordt.

 

Jacobus  
3:2


Want wij struikelen allen in velerlei opzicht; wie in zijn spreken niet struikelt, is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden.

Wie als leermeester wil optreden, zal zich terdege bewust moeten zijn van de zwaarte van dit ambt. Met de woorden: allen struikelen we op vele punten, schaart Jacobus zich naast de apostel Paulus, die schreef: 'Want onvolkomen is ons kennen' (1 Cor. 13:9). Door gebrek aan kennis struikelen de leraars. Struikelen doet de mens immers over iets, wat hij niet opmerkte en waarop hij niet bedacht was. Wanneer wij de wetten van het Koninkrijk der hemelen nog niet alle kennen, wanneer wij nog niet het juiste inzicht hebben in de methode van de vijand en in de beschikbare krachten in de hemelse gewesten, maken wij vergissingen. Het herstel wordt dan vertraagd of belemmerd en het bereiken van de volkomenheid wordt erdoor bemoeilijkt. Paulus schreef wel dat de gedachten van de boze hem niet onbekend waren, maar tegelijkertijd erkende hij dat er ook bij hem nog een zoeken en tasten was: 'Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben' (Filip. 3:12).

Men kan struikelen in het zieleleven, zodat men tot zonde komt, maar men kan ook geestelijk struikelen doordat de geest door leugen en dwaling wordt misleid. Het is gemakkelijker zich voor zonde te hoeden en zich daarvoor af te schermen, dan in woorden niet te struikelen, want zondemachten brengen de mens tot daden in de zichtbare wereld, maar leugenmachten en dwaalgeesten opereren alleen in de onzienlijke wereld en hun vrucht is het gesproken woord, dat de innerlijke mens van de hoorder aantast. Zolang ons kennen ten dele is en onze onderscheiding tussen waarheid en leugen niet volkomen, kunnen wij de gedachte Gods nog niet op volmaakte wijze uitdrukken en weergeven. Als leraar wordt ons bovendien de volle waarheid slechts trapsgewijs geopenbaard en dikwijls vinden wij haar neergelegd in beelden en in gelijkenissen, die eerst 'verstaan' en daarna betrokken moeten worden op de hemelse gewesten; daar ligt immers de oorsprong van alle dingen. Wie zich in zijn spreken en onderwijzen niet meer vergist, is een volmaakt man, dus een christen met wie God zijn doel bereikt heeft. Deze volmaakten zullen Hem dan 'volmaakt kennen', want zij zullen aan het beeld van Jezus gelijkvormig zijn en Hem zien, gelijk Hij is (1 joh. 3:2). Jezus had de volle kennis en de volle wijsheid en daarom struikelde Hij ook niet.

Hoemeer in een christen de kennis, wijsheid en onderscheiding der geesten toenemen, met het vertrouwen op de kracht Gods, des te gemakkelijker kan en zal hij zijn lichaam, dus ook zijn tong, onder controle houden of beteugelen. Door de verlichting van de Heilige Geest wordt dan bewaarheid: 'Hem nu, die u voor struikelen kan behoeden en onberispelijk doen staan voor zijn heerlijkheid in grote vreugde' (judas 24). Zo iemand is een volmaakt mens.

Helaas, velen hebben deze tekst aangehaald om hun zonden goed te praten. Zij zeggen maar al te gaarne én generaliserend dat wij állen in vele opzichten struikelen. Maar wanneer iemand de wil Gods kent en toch 'struikelt', is hij niet te verontschuldigen, maar wordt zijn overtreding als opzettelijk zondigen te zwaarder aangerekend. Struikelen doet men over dingen die men niet weet en niet heeft voorzien. Wat de zonde betreft, is Gods wil duidelijk geopenbaard en de zondaar is dus niet te verontschuldigen. Wat de leugen en de dwaling aangaat, liggen de kennis en de onderscheiding ervan moeilijker. Vandaar dat zovele 'struikelingen' in de loop van de kerkgeschiedenis gemaakt zijn.

 

Jacobus  
3:3,4


Als wij paarden de toom in de bek leggen, zodat zij ons gehoorzamen, kunnen wij ook hun gehele lichaam besturen. Zie, ook de schepen, ofschoon zij zo groot zijn en door sterke winden voortgedreven worden, worden door een zeer klein roer gestuurd, waarheen maar het believen van de stuurman wil.

Als illustratie van de macht der tong, dus die van het woord, spreekt Jacobus eerst over een paard dat aan de toom in de bek gehoorzamen moet. Door middel van de teugel heeft de berijder macht over het gehele dier. Hij kan het besturen en het beest moet met zijn gehele lichaam aan de wil van de mens gehoorzamen. Ook David maakte deze vergelijking, toen hij dichtte: 'Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is' (Ps. 39:2, St. Vert.). Met de teugel besturen wij niet alleen de bek van het paard, maar het gehele grote paardelichaam. Hieruit ziet men dan de betekenis van de mond ten opzichte van de gehele mens. Macht over de tong, wil zeggen een complete overwinning op de slavernij aan de boze geesten, die door ons heen willen spreken.

Als tweede illustratie gebruikt Jacobus het beeld van grote schepen, die door een klein roer gewend worden. Hoewel er een onstuimige wind waait, blijft het schip gehoorzamen aan de stuurman, zolang deze het roer in zijn macht heeft. Met kleine kracht wordt het schip geregeerd en in die richting gekoerst, die de stuurman wenst.

 

Jacobus  
3:5,6


Zo is ook de tong een klein lid en voert toch een hoge toon. Zie, hoe weinig vuur een groot bos in brand steekt. Ook de tong is een vuur, zij is de wereld der ongerechtigheid; de tong neemt haar plaats in onder onze leden, als iets, dat het gehele lichaam bezoedelt en het rad der geboorte in vlam zet, terwijl zij zelf in vlam gezet wordt door de hel.

Onder onze leden is de tong slechts heel klein, maar zij heeft heel wat in te brengen. Zij heeft grote macht, want het woord beinvloedt de inwendige mens. Het brengt niet alleen gedachten naar buiten, maar veran. dert en beheerst de gedachten van andere personen.

Een nieuw voorbeeld van iets kleins dat grote gevolgen veroorzaakt, is een klein vuur dat een heel woud doet afbranden. De tong is hier beeld van het gesproken of geschreven woord.

Voor een goed verstaan van dit gedeelte merken we op, dat hier bijna alleen over de ongunstige werking van de tong wordt gesproken. Wanneer wij onze tong in dienst stellen van de boze geesten ten einde hun gedachten door te geven, werken onze woorden als een vuur dat beschadigt en verteert. De negatieve en leugenachtige woorden openbaren een wereld van ongerechtigheid en zij bewerken ellende. Het is dus van het allergrootste belang erop te letten wiens gedachten men overneemt, aan wie men zijn tong uitleent en wiens woord men spreekt.

Wanneer wij de gedachten van de boze doorgeven, zal ook onze innerlijke mens de kwade vruchten ervan plukken. Spreuken 18:20, 21 luidt: 'Van de vrucht van iemands mond wordt zijn binnenste verzadigd; hij verzadigt zich van de opbrengst van zijn lippen. Dood en leven zijn in de macht der tong, wie aan haar toegeeft, zal haar vrucht eten'. Daarom: 'Geef uw mond geen gelegenheid om u te doen zondigen' (Pred. 5:5).

Een boze tong verontreinigt het gehele lichaam. Het wentelend rad der geboorte is beeld van de levensloop des mensen met zijn wisselende lotgevallen. Bij de geboorte begint dit rad te draaien. Heel de ontwikkelingsgang van de mens komt dan onder de beinvloeding van de boze, door wat hij van anderen hoort of door wat hijzelf spreekt. Hij wordt in vlam gezet of aangestoken door de hel. Dit alles geldt voor degene wiens tong geleid of gebruikt wordt door boze geesten, door machten van het vuur of de hel. Kwade vermoedens, verkeerde voorstellingen, onwaarheden, laster, beschuldigingen, jaloezie, nijd, toorn, haat, verwijten en dreigementen vormen een deel der vernietigende vlammen die geproduceerd worden door de tongen der goddelozen.

Voor 'terwijl zij zelf in vlam gezet wordt', lezen wij liever met de Lutherse vertaling: 'Als zij door de hel ontstoken is'. Wij zouden ook kunnen zeggen 'Indien', want het tegengestelde is ook waar. Indien onze woorden staan onder de leiding van de Heilige Geest, wordt ons lichaam verlicht. Met de mond belijdt men immers tot behoud voor de totale mens (Rom. 10:10). Ook staat er: 'Zij hebben hem (de boze) overwonnen door het woord van hun getuigenis' (Openb. 12:11). Jezus sprak: 'Een goed mens brengt uit zijn goede schat goede dingen voort', maar ook: 'Maar wat de mond uitkomt, dat maakt de mens onrein'. indien zijn gedachten verkeerd zijn (Matth. 12:35 en 15:11).

 

Jacobus  
3:7,8


Want alle soorten van wilde dieren en vogels, van kruipende dieren en zeedieren worden bedwongen en zijn bedwongen door de menselijke natuur, maar de tong kan geen mens bedwingen. Zij is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn.

De menselijke natuur is wel sterk en in staat heel wat in de zienlijke wereld aan zich te onderwerpen. Zij heerst niet alleen over de levenloze stof, maar ook over de levende zielen. Deze zijn alle onderworpen aan de menselijke natuur of de menselijke aard. Maar de tong wordt vanuit de onzienlijke wereld bespeeld of gebruikt. De menselijke geest wordt beïnvloed door de Heilige Geest, maar ook door de boze geesten. De woorden die de mens spreekt, leggen getuigenis af van het feit met wie zijn geest verbonden is. Onze geest staat dus niet 'vrij' in de geestelijke wereld, zoals dit doorgaans met de mens wel het geval is in de natuurlijke wereld. Deze kan immers zeggen: 'Vandaag ga ik studeren en m'n auto wassen. Morgen ga ik het gras maaien'. Maar als men zich op zuiver geestelijke dingen richt, ondervindt men vaak een weerstand in de hemelse gewesten. Wanneer onze tong gebruikt wordt door een macht der duisternis, gaat het kwaad veel verder dan wij ons voorstellen en de aangebrachte schade is groter dan wij kunnen berekenen. Een vijandig woord werkt als venijn op het innerlijke leven. Het brengt verderf en dood voort, want het openbaart haat, afgunst, nijd, of het brengt twist en tweedracht voort bij de hoorder.

Een gedachte die men in woorden heeft omgezet, gaat bovendien een zelfstandig bestaan voeren en werkt ten leven of ten dode. Men kan er wel een rectificerend woord achteraan sturen, maar het nooit meer ongedaan of onwerkzaam maken. 'Het eens gesproken woord, vliegt als een kogel voort; wee u, zo het kwetst of moordt!'

 

Jacobus  
3:9,10


Met haar loven wij de Here en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis Gods geschapen zijn: uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort. Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn.

Jacobus spreekt tot broeders die een verdeeld hart hebben. Soms loven zij God en stellen zij hun tong in dienst van de Heer, maar een volgend ogenblik vervloeken zij hun naaste. De mens, en dus ook hun naaste, is naar Gods beeld geschapen, ten einde met Hem te regeren over al de werken van zijn handen. Zij moeten deze mensen dus liefhebben als zichzelf en niet vervloeken, dat is prijsgeven aan de boze geesten, de vijanden van God. Uit dezelfde mond komt echter ook zegening voort, dit wil zeggen dat men de medemens verbindt met het goede dat God schenkt.

Jacobus spreekt niet over de mensheid als wereld büiten Christus, maar hij richt zich tot hen die zeggen christenen te zijn. Hoeveel onheilig twistvuur is ook door de adem van een onbedachtzame mond onder gelovigen aangeblazen? Hoeveel kwaad is er niet door middel van een zalvende tong gesticht? Hoeveel banvloeken zijn niet uitgesproken over de hoofden van ware kinderen van God? Hoeveel dwalingen worden niet geleerd en hoeveel valse profetieën zijn er niet in het midden van Gods volk neergelegd, terwijl men getuigde: 'Zo zegt de Heer'? Welk een bedilzucht en bemoeizucht zijn niet vaak het rampzalige werk van de tong in het huisgezin Gods, waar allen broeders moesten zijn en ieder de ander uitnemender behoort te achten dan zichzelf? Daarom bad David reeds: 'Here, stel een wacht voor mijn mond, waak over de deuren van mijn lippen' (Ps. 141:3).

 

Jacobus  
3:11,12


Doet soms een bron uit dezelfde ader zoet en bitter water opwellen? Kan soms, mijn broeders, een vijgeboom olijven of een wijnstok vijgen opleveren? Evenmin kan een zilte bron zoet water geven.

Men zou een dubbelhartig christen kunnen vergelijken met een fontein, waaruit dan weer zoet en dan weer bitter water opspuit. Of met een vijgeboom die ook olijven draagt, of met een wijnstok waaraan ook vijgen groeien. Zoals deze voorbeelden tegen de natuur ingaan, zo is ook gespletenheid tegen de natuur van de christen. Wie innerlijk verdeeld is, moet niet menen dat hij door God als zoon wordt beschouwd en dat hij iets zal ontvangen van de rijke beloften en van de goede gaven die de Vader der lichten van boven doet neerdalen.

Als laatste voorbeeld vergelijkt de broeder des Heren de christen die met een demonische macht verbonden is, met een zilte bron, die geen zoet en levend water kan gevem dus geen volle waarheid kan brengen.

De aanvang in vers 1 was: laten niet zovelen uwer leraars zijn. Jacobus heeft nu duidelijk aangetoond welke gevaren het leraarschap voor innerlijk verdeelden en dubbelhartige christenen meebrengt. Hij heeft hier gewaarschuwd tegen een ernstig en reëel gevaar, want in de geschiedenis van de kerk is het aantal valse leraars zeer groot geweest.

In zijn tweede zendbrief waarschuwt Petrus in het tweede hoofdstuk ook tegen de dwaalleraars. Zij vormen in de gemeenten een concreet gevaar, omdat hun tong niet door de Heilige Geest. maar door boze geesten bestuurd wordt. Op zijn best aanvaarden zij de verzoening door het bloed van het Lam, maar de werking van de Heilige Geest om de gemeente tot de volmaaktheid te voeren, wordt door hen geloochend en weerstaan. Daarom schreef deze apostel dat zulken hun tong niet gebruiken om God te verheerlijken, want 'zij schromen niet de heerlijkheden te lasteren'. De dwaalleraars spreken dus kwalijk of minachtend over de rijke erfenis die God heeft beloofd. Zij lasteren de doop met de Heilige Geest, de werking van de geestelijke gaven in de gemeente, een wandel in de hemelse gewesten in waarheid en gerechtigheid, het opwassen tot het zoonschap en de mogelijkheid tot het bereiken van de volkomenheid.

 

Jacobus  
3:13


Wie is wijs en verstandig onder u? Hij tone uit zijn goede wandel zijn werken met wijze zachtmoedigheid.

Waarom begint Jacobus nu onverwacht te vragen wie wijs en verstandig is, nadat hij eerst aangetoond heeft dat goede werken noodzakelijk zijn en dat alleen iemand die zijn tong in bedwang kan houden, geschikt is om anderen te onderwijzen? De godvruchtige werken beogen immers het welzijn van de naaste, zowel in *de natuurlijke als in de geestelijke wereld, en goede woorden zijn uitingen van de geest om de Heer groot te maken en om aan onze naaste de gedachten Gods te openbaren. Nu is iemand wijs, wanneer hij zijn kennis om kan zetten in de praktijk van het leven. Hij is verstandig, wanneer hij de dingen die hij hoort, ook verstaat en begrijpt. Hoe meer iemand weet en hoe beter inzicht hij heeft, des te gemakkelijker kan hij goede werken verrichten en een voortreffelijke levenswandel hebben door de kracht van Gods Geest in hem. Zijn woorden en daden zijn dan niet in tegenstelling met zijn kennis, maar ze stemmen ermee overeen. Hij gehoorzaamt dan aan de wetten van God, niet omdat hij ze doen moet, maar omdat hij ze vanzelfsprekend acht. Ze zijn geschreven in zijn hart en in zijn verstand neergelegd. Zulk een levenshouding zal ook van invloed zijn op de gemoedstoestand van de christen. De duivel maakt de mens dikwijls hard en onbestuurbaar, maar van Jezus leren wij zachtmoedigheid. Zachtmoedige personen zijn gemakkelijk te leiden door de Heilige Geest.

De ware wijsheid gaat altijd vergezeld met zachtmoedigheid en nederigheid. Trotse en hovaardige mensen kunnen wel veel schoolse kennis bezitten, maar zij missen de echte levenswijsheid. De vraag: 'Wie is er onder u wijs en verstandig?' drukt grote bezorgdheid uit, en karakteriseert de dikwijls treurige toestanden in de gemeenten. Natuurlijk houden velen zichzelf wel voor wijs, maar zij missen de daarmee verbonden vruchten van de Heilige Geest die een goede levenswandel garandeert. Wel een aanwijzing voor leraren en voorgangers om alleen woorden te gebruiken die onderwijzen, genezen en herstellen, en het niet bij beschouwingen en bespiegelingen te laten, maar een voorbeeld te zijn voor de kudde die aan hen toevertrouwd is.

 

Jacobus  
3:14


Indien gij echter bittere naijver en zelfzucht in uw hart hebt, beroemt u dan niet en liegt niet tegen de waarheid.

Het is Gods gedachte of 'de waarheid' dat alle broeders en zusters in het huisgezin des Vaders één geheel vormen. Er is geen verschil in waardering van diens zijde, hoewel allen verschillende functies in de gemeente hebben en hoewel er in het natuurlijke leven groot onderscheid is. Bij God is evenwel geen aanzien des persoons, want allen worden door één Geest geleid en zijn allen met één Geest gedrenkt, en tot vrede heeft Hij allen geroepen.

Wanneer er onderlinge naijver of jaloersheid heerst, hetzij over zaken in de natuurlijke wereld, hetzij om begaafdheden in de geestelijke wereld, worden de onderlinge saamhorigheid en de vrede verbroken. Dit druist in tegen Gods plan. Ook zelfzucht die het begeren richt op eigen grootheid of bezit, past niet in het gemeentepatroon, waar allen geroepen zijn tot dienstbetoon.

Iemand mist de ware wijsheid, indien hij nijd en twist in zijn hart heeft toegelaten, zelfs wanneer hij zijn geloof verdedigt tegenover andersdenkenden. Hij laat zich dan meevoeren door een macht der duisternis en de waarheid is in hem niet.

De wet van God wordt samengevoegd in de woorden: God liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf. Het leven van de christen moet erop gericht zijn om de naaste te helpen, te ondersteunen en hem op te trekken tot zijn eigen niveau. Een zelfzuchtig mens is alleen op eigen voordeel uit. Hij tracht veel naar zich toe te halen, gebruikt zijn ellebogen ten koste van het leven en het geluk van een ander ten einde zelf vooruit te komen. Hij wil in de wereld en ook in het Koninkrijk Gods een plaats innemen, die hem van Godswege niet toekomt. De Heer geeft aan ieder lid van het lichaam zijn eigen plaats en zijn eigen taak. De christen moet daarom geen gedachten koesteren die hoger zijn dan hem voegen (Rom. 12:3). Wanneer hij dit weet en vasthoudt, behoeft hij ook niet naijverig en jaloers op anderen te zijn, maar kan hij zich beijveren om de hem opgedragen taak zo goed en zo trouw mogelijk te vervullen.

Is iemand wel egolstisch en jaloers, dan wordt hij gewaarschuwd zich niet op iets voor te laten staan of zich erop te beroemen, want hij bewijst daarmee de gedachten Gods niet te kennen; hij is in ieder geval niet zo wijs en verstandig zich ernaar te richten en ernaar te handelen. Wanneer men geen rekening houdt met de waarheid of de bedoeling van God, dient men de leugen en stelt men zich op tegen het plan Gods.

 

Jacobus  
3:15,16


Dat is niet de wijsheid, die van boven komt, maar zij is aards, ongeestelijk, duivels; want waar naijver en zelfzucht heerst, daar is wanorde en allerlei kwade praktijk.

Er is wijsheid van de aarde en er is wijsheid van de hemel. De eerste houdt zich bezig met het zichtbare, dus met de natuurlijke wereld: met overwegingen van het natuurlijke verstand, met het gevoel, met situaties van positie, naam, geld, eer en invloed. Zij houdt geen rekening met de onzienlijke, geestelijke wereld, waar de bron ligt van het goede, maar waar ook de verwekkers van het kwade zich bevinden. Daarom kan de aardse wijsheid geen goed voor God voortbrengen, omdat zij de onderscheiding van geesten mist en de beinvloeding van boze geesten niet ónderkent. De menselijke wijsheid moet daarom iemand die een misdaad begaan heeft, straffen. De hemelse wijsheid daarentegen wijst de weg tot bevrijding en verlossing van de door boze geesten gebonden mens.

Salomo bezat aardse wijsheid en zijn inzichten hadden een psychologische achtergrond. Denk maar eens aan het bevel om het levende kindje door te hakken en dan aan ieder van de moeders een helft te geven (1 Kon. 3:16-28). Hij kende het moederhart dat liever het kind zag overgaan in andere handen, dan dat het gedood werd. Hij wist van deze kennis een praktisch gebruik te maken. Hoe weinig inzicht deze wijste der vorsten had in de geestelijke wereld, blijkt wel uit de afgoderij, waartoe hij zich aan het einde van zijn leven het overhalen (1 Kon. 11:4-8).

Ook in het natuurlijke leven zal degene die rekening houdt met de geestenwereld. grotere wijsheid betonen en meer effect hebben dan hij die daarin geen inzicht heeft. Zo zal een geestelijk christen beter kinderen kunnen opvoeden dan hij die alleen handelt naar hetgeen voor ogen is. Zo zal hij bij moeilijk opvoedbare kinderen trachten dezen te scheiden van de machten die hen beinvloeden, bedreigen en gebruiken, en het kind zelf vasthouden. Aardse wijsheid stelt haar vertrouwen maar al te vaak op bezit, diploma's, aanzien van mensen en houdt alleen rekening met de toestand waarin de mens zich in de zichtbare wereld bevindt, maar de wijsheid die van boven komt, vertrouwt op de beloften van God.

De ware wijsheid die kennis heeft van twee werelden en het vermogen bezit haar praktisch toe te passen, daalt van boven neer op de mens en is van de Vader der lichten als gave van de inwonende Heilige Geest. Zij geeft geen spanningen en heeft niets van doen met onrust, haat of zelfzucht, want de Heilige Geest realiseert de gedachten Gods in de mens en ondersteunt de menselijke geest. De aardse of, letterlijk, psychische wijsheid, heeft te maken met het emotionele zieleleven, en omdat de wereld in het boze ligt, wordt dit bespeeld door de boze geesten. Daarom zegt Jacobus: zulke wijsheid is aards, zinnelijk en demonisch of duivels. Waar geen rekening wordt gehouden met het gebod van God om de naaste lief te hebben als zichzelf, noch met geestelijke inzichten en hemelse situatie, is het gevolg dat er verwarring gaat heersen en wanorde ontstaat. Als iemand het heil van zijn broeder zoekt en deze op zijn beurt weer dat van de andere, komen er geen conflicten. God is een God van liefde en van orde, en daarom zijn zijn geboden niet zwaar, maar ze maken de mens gelukkig en tevreden. Waar de wijsheid van boven. die uit God, regeert, worden geen brokken gemaakt en geen beschadigingen aangebracht; daar zijn geen kwade praktijken. De demonen hebben 'wijsheid' om onrust te veroorzaken, verdeeldheid te zaaien en leed te berokkenen. Deze geestelijke verduistering ontstond vanuit hun hoogmoed, en allen die zich op hun aardse wijsheid beroemen, vallen in het oordeel des duivels (1 Tim. 3:6).

 

Jacobus  
3:17


Maar de wijsheid van boven is vooreerst rein, vervolgens vreedzaam, vriendelijk, gezeggelijk, vol van ontferming en goede vruchten, onpartijdig en ongeveinsd.

De ware wijsheid is naar haar oorsprong 'van boven', dat is hier vanuit het Koninkrijk Gods. Zij houdt rekening met de zienlijke en ook met de onzienlijke dingen. Kennis van beide werelden is voor de christenen noodzakelijk. Onze aardse wijsheid is alleen geschikt en vaak genoegzaam, handelend op te treden in natuurlijke zaken van de maatschappelijke en economische wereld. Maar in verband met gerechtigheid en ongerechtigheid. met gezondheid en ziekte, met vrijheid en gebondenheid, met waarheid en leugen, schiet zij in vele opzichten tekort. De inwonende Heilige Geest is evenwel met de wijsheid van God begiftigd en daarmee wil Hij onze wijsheid verrijken, zodat de gave der wijsheid zich in de kinderen Gods kan ontplooien.

In Jezus woonde de wijsheid die van boven is in al haar volheid, zodat Hij zeggen kon: 'De koningin van het Zuiden zal in het oordeel optreden met dit geslacht en het veroordelen, want zij is gekomen van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te horen, en zie, meer dan Salomo is hier' (Matth. 12: 42). Toch had God zelf tot deze koning gesproken: 'Ik geef u een wijs en verstandig hart, zodat uws gelijke vóór u niet geweest is, noch na u zal opstaan' (1 Kon. 3:12). Het blijkt dus dat de hemelse wijsheid hoger staat dan de beste aardse wijsheid, ook al wordt die eveneens door God geschonken.

De wijsheid die de Heilige Geest schenkt, verspreidt altijd het klimaat van het Koninkrijk Gods. Zij is vóór alles rein, die wil zeggen niet bezoedeld door de beinvloeding van de boze. Zij is zuiver en niet met zinnelijke beweegredenen vermengd. Zij is vredelievend, dit wil zeggen zij zoekt en bewerkt altijd en overal vrede en harmonie. Voor hen die haar bezitten en ermee handelen in gezin en gemeente, geldt: 'Zalig zijn de vredestichtersl' Zij is vriendelijk en inschikkelijk, omdat zij steeds in de naaste het beeld van God zoekt. Zij zegt de dingen niet ruw, is niet heftig en dringt zichzelf niet op. Zij is gezeggelijk en volgzaam, omdat zij de aanwijzingen volgt van het Woord van God en van de Heilige Geest die de beloften en geboden Gods indachtig maakt. Zij is vrij van menselijke inbeelding en van hoogmoed en geneigd ook van andere kinderen Gods te leren. Zij is verbonden met de liefde Gods en daarom vol erbarmen en ontferming. Zij is altijd gereed om hen te helpen die in nood zijn en hun te vergeven die haar beledigd of iets misdaan hebben. Zo brengt zij de vrucht van de Heilige Geest voort en geen kwade praktijken. Deze wijsheid houdt de gelijkheid van de partijen in het oog, want de broeders zijn voor haar allen gelijk. Zij maakt dus geen ongeoorloofd onderscheid in haar houding jegens verschillende personen. Deze wijsheid rust op de waarheid Gods, die duidelijk en klaar is en daarom houdt zij zich niet bezig met listigheid, sluwheid of veinzerij.

 

Jacobus  
3:18


Maar gerechtigheid is een vrucht, die in vrede wordt gezaaid voor hen, die vrede stichten.

Ten slotte wordt de wijsheid voorgesteld als een persoon die zaad in de aarde werpt. De vrucht die hij tevoorschijn brengt en in de voor doet vallen, heet 'gerechtigheid'. De hemelse wijsheid brengt immers het goede woord van God in de praktijk van het leven. Deze gerechtigheid kan alleen gedijen in een voedingsbodem van vrede. De grond is het vredige hart van de met God verzoende, bevrijde en verloste gelovige. De gerechtigheid zal dan ontkiemen, zich ontwikkelen en een rijkdom van gewas voortbrengen ten behoeve van hem aan wie de akker, dat is het hart, toebehoort. Zulk een mens wordt een vredestichter genoemd en zijn rechtvaardige daden zullen hem omhullen als een kleed, dat blijft tot in eeuwigheid.

 
vorige pagina terug volgende pagina