Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Jacobus
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

Inleiding
 

De schrijver van deze brief noemt zich Jacobus (een Latijnse vorm van Jakob, in het Grieks Jakobos), een naam die onder de joden zeer gebruikelijk was. In het Nieuwe Testament vinden wij er al vijf, namelijk ten eerste de apostel Jacobus, de broeder van johannes, de zoon van Zebedéüs (Marc. 1:19); ten tweede de apostel Jacobus, de zoon van Alfeüs (Marc. 3:18): ten derde Jacobus, de halfbroeder des Heren (Marc. 6:3); ten vierde Jacobus de jongere, de zoon van een zekere Maria (Marc. 15:40) en ten vijfde Jacobus, de vader van de apostel judas (Luc. 6:16).

Het ligt wel voor de hand dat wij een van deze vijf personen voor de auteur van de algemene zendbrief kunnen houden. Welke Jacobus is het nu? In ieder geval niet één van de twee apostelen, respectievelijk de zoon van Zebedéüs, of de zoon van Alfeüs, want noch in de aanhef noch in de brief zelf noemt de schrijver zich apostel; Paulus en Petrus doen dit in hun brieven wel, terwijl ook Johannes zijn eerste brief met een inleiding begint die aantoont dat hij apostel was, omdat hij aan de voorwaarden van het apostelschap voldeed. Daar komt nog bij dat Jacobus, de zoon van Zebedéüs ook nog door een andere oorzaak niet de schrijver van de brief kan zijn: hij stierf in het jaar 44 als martelaar (Hand. 12:2). Blijven nog als mogelijke auteurs over: Jacobus, de broeder des Heren, Jacobus de jongere en ten slotte Jacobus, de vader van Judas.

Van deze drie laatste niet-apostelen, is alleen Jacobus, de broeder van Jezus, een man van gezag. Deze was zo bekend, dat hij zich als schrijver niet verder behoefde te introduceren en te identificeren. In het begin van het optreden van Jezus lezen wij dat zijn halfbroeders. dus ook Jacobus, niet in Hem geloofden (Joh. 7:5). In 1 Corinthiërs 15:7 deelt Paulus mee, dat de Heer na zijn opstanding aan Jacobus verscheen. Ongetwijfeld heeft dit onderhoud een geweldige omkeer in het leven van deze natuurlijke broeder van Jezus bewerkt. Toen de apostelen in jeruzalem op de uitstorting van de Heilige Geest wachtten, bevond Maria zich met haar zonen ook onder de honderdtwintig aanwezigen Eusebius, de vader der kerkgeschiedenis, die in het jaar 313 bisschop van Caesarea werd, vermeldt dat deze Jacobus 'aan wie de ouden wegens zijn bijzondere jeugd de bijnaam van 'de rechtvaardige' gaven' (dit blijkt ook wel uit zijn brien, het eerst tot bisschop of opziener van Jeruzalem gekozen werd. Hij deelt ons ook mee dat deze Jacobus van de tinnen des tempels geworpen werd en zo als martelaar stierf.

Toen Petrus op wonderbaarlijke wijze uit zijn gevangenis bevrijd werd, beval hij dat het bericht van zijn ontsnapping allereerst aan Jacobus gemeld moest worden (Hand. 12:17). Uit Handelingen 15:13, 21:18, Galaten 1:19 en 2:12 blijkt duidelijk dat deze broeder des Heren een man van zeer grote invloed was in de gemeente te jeruzalem en ook daarbuiten.

Jacobus was de zoon van een eenvoudige timmerman uit Nazareth, dus geen wetgeleerde of leider van het volk. Hij zagwaarschijnlijk nog steeds met eerbied op tegen de, Farizeeén en schriftgeleerden die ook christenen geworden waren en die nog steeds 'ijveraars voor de wet' bleven (Hand. 21:20). Geheel anders was Paulus, die zelf in die geleerde kringen geleefd had en deze leidslieden door en door kende en hen daarom ook anders beoordeelde.

De volgelingen van Jacobus hielden de joodse zuurdesem niet alleen voor zichzelf vast, maar wilden het judaïsme ook bij de christenen uit de heidenen invoeren en de joodse voorschriften, gewoonten en gebruiken verplichtend stellen. Sommigen van hen leerden zelfs: 'Indien gij u (als heidenen) niet besnijden laat naar het gebruik van Mozes, kunt gij niet behouden worden' (Hand. 15:l). Vandaar dat Paulus tegen hen waarschuwde (Gal. 2:11-21).

Jacobus was een edel en trouw christen, maar miste waarschijnlijk het scherpe inzicht dat Paulus met zijn speciale roeping voor de heidenen, ontvangen had. Uit hetgeen hij op het convent te Jeruzalem sprak, blijkt evenwel dat hij allerminst fanatiek was. Hij trachtte daar een bemiddelende rol te spelen (Hand. 15).

Het heeft altijd de aandacht getrokken dat in de brief van Jacobus slechts tweemaal de naam van Jezus Christus genoemd wordt, terwijl verschillende gedeelten van zijn brief aan de woorden des Heren, met name die uit de bergrede, herinneren. Tegenover de zonde van het jodendom, dat zich slechts met een uiterlijk onderhouden van de wet bezighield en dat naar Jezus' eigen woorden het voornaamste der wet verwaarloosde - namelijk het oordeel. de barmhartigheid en de trouw - stelt Jacobus de beginselen van de leer van Jezus Christus, die een andere manier van leven meebrengt.

Jacobus is met Jezus opgegroeid in het gezin van jozef en Maria, dat behalve Jezus nog vier zoons en enkele dochters telde. Hij heeft daar de Rechtvaardige in woord en wandel kunnen beluisteren en observeren. De grondslagen van Jezus' leer zullen ongetwijfeld diepe indruk op hem gemaakt hebben. Als jongere broer zal hij zeker dikwijls Jezus hebben horen spreken, als deze Zich tot de schare richtte.

 
vorige pagina terug volgende pagina