Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De Pinksterboodschap van Joël
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 3


 

HET DAL VAN JOSAFAT 


"Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat". Het redengevende voegwoord ‘want’ wijst erop, dat met ‘in die dagen en te dien tijde’ de periode bedoeld wordt van de spade regen en die van de grote afval. De vette en de magere jaren volgen elkaar hier niet op, maar lopen parallel. In deze tijd ontstaan de uitersten en wordt de scheiding zichtbaar. Nu kan het volk des Heren de grote omkeer verwachten. De Septuaginta luidt: "Wanneer Ik een keer gebracht heb in de gevangenschap van Juda en Jeruzalem". Aan de geestelijke ballingschap van Juda en Jeruzalem, aan hun gebondenheden komt dan een einde, want de zonen Gods komen terug ‘op eigen bodem’ in eigen plaats en ‘op de grond des Heren’ (Jes.14: 1,2). De tijd van het volkomen herstel is dan aangebroken voor allen die schuiling zoeken ‘op de berg Sion en te Jeruzalem’. De tijd van de spade regen is die van "het aangename jaar des Heren" (Luc. 4:19).

Eeuwen lang hebben de machten onder de kinderen van God huisgehouden. Dezen moesten wonen in landstreken van de boze geesten en zij werden permanent door deze vijanden belaagd. De bedoeling van God is evenwel dat zij in het hemelse Kanaän in vrede zullen wonen, ieder onder zijn wijnstok en vijgenboom. De tijd is nu aangebroken dat dit gerealiseerd gaat worden. Er breekt een oorlog uit in het dal van Josafat, in de geestelijke wereld de ontmoetingsplaats van de heerlegers des Heren en die van de boze.

"Alle volken" zijn hier beeld van de geconcentreerde duistere machten, van wie de apostel schreef, dat wij een worsteling hebben "tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten" (Ef. 6:12). Josafat is een symbolische naam en betekent: Jahweh oordeelt, dus treedt in het gericht. Door de prediking van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen is uiteindelijk de bedekking die op het denken van Gods volk lag, weggenomen. Dit gaat weer zien wie de ware vijanden zijnen het stelt zich tegen hen op in het dal van Josafat, dit wil zeggen dat men nu eindelijk geestelijk leert strijden. In onze tijd begon reeds een kleine schare in het geloof haar plaats in te nemen. Jezus had toch gezegd: "Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen" (Luc.10:19). Ook had de Heer aan de gelovigen de opdracht gegeven: "In mijn naam zullen ze boze geesten uitdrijven, ... op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden" (Marc.16: 17,18).

Zij begonnen de vijandige geesten aan te vallen en te verdrijven. Dezen waren eerst verrast, want zij hadden eeuwen lang ongestoord hun verwoestend werk kunnen verrichten en niemand had hen opgemerkt. Vandaar dat in het begin van deze strijd door de gelovigen bij het uitwerpen van duivelen zulke heerlijke resultaten werden bereikt. Tijdens het vallen van de spade regen hergroeperen de tegenstanders zich en concentreren zij al hun kracht op het ware volk van God, dat in de voetsporen van zijn Heer ook zijn werken gaat verrichten. Wij zijn nu deze tijd ingegaan en worden ons steeds meer bewust dat wij deelgenoten zijn van een hemelse roeping en richten daarbij het oog op Jezus, de apostel en hogepriester van onze belijdenis (Hebr. 3:1).

Er is sprake dat de Heer zelf Zich in de strijd werpt, want Hij gaat aldaar met de machten der duisternis in het gericht. Paulus schreef dat God daarbij in ons werkt, zowel het willen als het werken (Fil.2:13). Hij doet dit in deze laatste dagen in het bijzonder, doordat Hij zijn Geest uitstort op alle vlees. In deze strijd gaat het om de macht, om het koningschap en om de hoogste autoriteit in de onzienlijke wereld. Wie wint, satan en zijn onderhorigen, of Jezus en zijn gemeente? De profeet Obadja eindigde zijn godsspraken met de woorden: "Verlossers zullen de berg Sion bestijgen om over het gebergte van Esau gericht te oefenen, en het koningschap zal zijn aan de Here". God zal dus overwinnen door middel van de ‘verlossers’, de zonen Gods.

In Openbaring 12 vers 7,8 wordt vermeld, dat ook de heilige engelen volledig worden ingeschakeld: "Er kwam oorlog in de hemel: Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen stand houden en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden". Hier strijden dus de zonen Gods of de jongelingen, van wie geschreven staat: "Gij zijt sterk en het woord Gods blijft in u en gij hebt de boze overwonnen" (1 Joh.2:14). Wanneer de gemeente ten tijde van de spade regen haar plaats geheel inneemt in de hemelse gewesten, kunnen de heilige engelen meestrijden onder leiding van "Michaël, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat" (Dan. 12:1).

Deze oorlog is nog niet de slag van Harmágedon, maar zij leidt tot de openbaring van de zonen Gods, want er staat: "Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun (natuurlijk) leven niet liefgehad tot in de dood" (Openb. 12:11). Daarna verschijnt immers het beest uit de zee en wordt de antichrist als beest uit de aarde geopenbaard.

Het dal van Josafat is het geestelijke terrein waar God oordeelt, dus scheiding maakt tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis. Het is daar dat het oordeel begint bij het huis Gods. Om het beeld door te trekken zouden we kunnen opmerken dat daar ook eenmaal de totale scheiding zal plaats hebben in de eindslag bij Harmágedon, dat het dal der beslissing wordt genoemd (vers 14). Deze climax van onze strijd in de hemelse gewesten komt, wanneer de legers van de antichrist de gemeente gaan aanvallen in de hemelse gewesten teneinde haar te beletten de koningstaak voor het duizendjarige rijk op zich te nemen. Het dal van Harmágedon ligt dus in het beeld aan de uiterste grens van het dal van Josafat. De gemeente trekt dus al strijdende door het dal van Josafat heen om uiteindelijk de volledige overwinning te behalen in Harmágedon. Voor ons is het dal Josafat beeld van de doop in vuur, waarmee de kinderen Gods na het ontvangen van de Heilige Geest gedoopt worden. Ook Jezus werd, nadat Hij in de Jordaan in water en in de Heilige Geest gedoopt was, weggevoerd naar de woestijn om verzocht te worden door de duivel (Matth. 4:1).

De profeet Joël toont ons nu, wat de Heer bewogen heeft om in te grijpen: "Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn voIk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden, en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een hoer een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken". De machten der duisternis hebben het volk van God telkens uit ‘zijn land’ gedreven en naar alle windstreken verstrooid. Zong men niet met de kerk van het oude verbond: ‘Getrouwe God, de heidenen zijn gekomen, zij hebben stout uw erfland ingenomen. Jeruzalem, de tempel, uw altaren, 't ligt al verwoest door die geweldenaren’? De machten maakten het onmogelijk dat onze vaderen rustig in ware gemeenschap met God konden wandelen. Altijd moesten zij erkennen dat de boze niet afliet hun de hemelse zekerheden te ontroven. Zij deden dan dikwijls wat zij niet wilden en wat zij verlangden te doen teneinde de Heer te dienen, lukte hun niet.

De erfgenamen van het hemelse Kanaän waren immers tot horigen gemaakt van de vijand. Joël beschrijft dan hoe de krijgsgevangenen met hun vrouwen en kinderen naar de gewoonte van die tijden door de overwinnaars behandeld werden. De krijgsman die een jongeling door het lot toegewezen kreeg, wisselde deze om voor een vrouw.

Wie een jonge maagd, een meisje, gekregen had, ruilde haar bij zijn maat voor een hoeveelheid wijn waarmee hij zich kon bedrinken. Zo verkwanselde de ene macht zijn slachtoffer aan de andere. De gevangenen kwamen van de ene dwaling in de andere, uit de greep van de ene leugenmacht in die van de volgende. Wie door ziektemachten overweldigd was, kreeg wel bevrijding, maar dit kwam, omdat hij in handen werd gespeeld van occulte machten door middel van de magnetiseurs. Deze verborgen geesten roofden alle waarachtig leven dat nog over was. De verslaafde werd 'bevrijd' door een groepering, die hem verder naar geest, ziel en lichaam opeiste voor eigen organisatie en voor verderfelijke leringen. Er is geen tijdperk in de geschiedenis der kerken aan te wijzen dat de christen waarlijk vrij was. Hij moest leren leven met zijn ziekten, zonden en gebondenheden. Het verlossende en bevrijdende evangelie van Jezus Christus werd niet meer verkondigd, totdat in onze tijd opnieuw geleerd wordt: indien gij in navolging van de Meester door de Geest Gods duivelen uitwerpt, is het Koninkrijk Gods over u gekomen.

 

BEDRIEGLIJKE BROEDERVOLKEN 


Als een voorbeeld van de strijd en de overwinning in het dal van Josafat, waarvan Joël spreekt, heeft deze profeet ongetwijfeld gedacht aan het verhaal in 2 Kronieken 20, waar meegedeeld wordt hoe de gelovige koning Josafat een eclatante zegepraal op zijn vijanden behaalde ‘aan het einde van het beekdal vóór de woestijn van Jeruël’ en deze vierde ‘in het Dal der Lofprijzing’. Wij lezen daar op welke geestelijke wijze deze vorst ‘de oorlogen des Heren’ toen voerde. Voor het Israël Gods is dit treffen een duidelijke illustratie op welke wijze in de hemelse gewesten moet worden gestreden en een voorbeeld van een overwinning op de onzichtbare vijanden met wie wij te kampen hebben. Ook de schrijver van de Kronieken heeft door dit verslag ons gediend met die dingen, welke ons verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel is gezonden, ons het evangelie van het Koninkrijk der hemelen hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen in de hemel, begeren een blik te slaan (1 Petr.1:12).

De Kroniekschrijver spreekt over een verschrikkelijke invasie van Moabieten, Ammonieten en volgens de Statenvertaling ‘met hen andere’, die tegen Josafat ten strijde togen. Het was een grote menigte van de overkant der Dode Zee, dus uit Trans-Jordanië, vanaf Aram of Syrië, tot aan de zuidkant van de Dode Zee. Toen zij de zuidspits van deze zee omtrokken, werden zij daarbij volgens de Nieuwe Vertaling gesteund door de Meünieten, of wellicht de Maonieten, bewoners van het gebergte Seïr, of de Mineeërs volgens de Septuaginta.

Ongetwijfeld lag het in de bedoeling van deze volken om Juda en Israël in eigen land te vernietigen en dit voor zichzelf op te eisen. Moab en Ammon spraken: "Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer wordt gedacht" (Ps. 83:5). Wij hebben hier dus te doen met een volksverhuizing van enkele broedervolken die aan de grenzen van Kanaän woonden, maar met alles wat zij bezaten, de ongewone weg om de Dode Zee kozen, teneinde hun bedoelingen te verbergen. Dat later heel Juda drie dagen nodig had om de buit te roven, wijst erop dat het niet enkel een legeraanval was.

Moab en Ammon hoorden in het Overjordaanse thuis. Mozes vermeldt in zijn afscheidslied, dat God de grenzen der volken had vastgesteld naar het aantal der zonen Israëls. Om Israël waren de volken gegroepeerd. Sommige woonden aan zijn grenzen en andere in ver afgelegen landen. Het dichtst bij leefden de Ammonieten en Moabieten en in het zuiden de Edomieten. Verder weg waren de Syriërs, de Assyriërs, de Babyloniërs en de Meden en de Perzen. De bedoeling van de Heer was dat Israël vanuit het beloofde land tot zegen zou zijn voor de volkenwereld. Deze zou moeten heenstromen naar Jeruzalem en zeggen: "Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jacobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem" (Jes.2:3,4).

Israël is evenwel nooit "als dauw voor de volken" geweest en deze hebben ook nimmer de ware God gezocht. De heilsprofetieën vinden evenwel in de laatste dagen hun vervulling, allereerst door de verkondiging van het volle evangelie onder alle volken in onze dagen, verder in het duizendjarige rijk, waar het geestelijke Israël de volken tot verlossing, bevrijding en tot de doop met de Heilige Geest brengt, en in haar totaliteit op de nieuwe aarde waar de "volken wandelen bij het licht van de stad Gods". Hier zien wij echter dat de Moabieten en Ammonieten Israël binnendrongen als "dieven en rovers". Zij wilden zich vestigen binnen de omgrenzing van het volk van God in het beloofde land.

Moab en Ammon zijn typen van de valse kerk, die wel familierelaties heeft met het ware volk van God, maar die in diepste wezen toch geen gemeenschap heeft met de God van het geestelijke Israël. Zo was de vader van deze broedervolken, Lot. Hij was wel aan het verderf ontkomen, maar wandelde niet in het geloof. Hij zocht de beste stukken op aarde te verwerven en daarom woonde hij in Sodom. Zijn rechtvaardige ziel werd gekweld vanwege de goddeloosheid der Sodomieten, maar zijn aanwezigheid veranderde in deze stad niets ten goede.

In kerken en kringen komen typen als Lot veelvuldig voor. Zij roepen ach en wee over de zonde van hun tijden hun plaats, maar door hun woord of geschrift verandert niemand. Zulke mensen zijn wel klagers, maar geen strijders en overwinnaars. Zo was het ook met Lot en tenslotte bleek dat hij door onreine geesten werd overweldigd en tot bloedschande werd gebracht met zijn dochters. Uit deze gemeenschap werden Moab (zaad des vaders) en Ammon (groot volk) geboren. De Moabieten waren dus wel zaad des vaders, maar geen zaad van Abraham, de vader der gelovigen. Zij waren beeld van een christendom dat geen gemeenschap met Christus heeft, want deze eenheid wordt uitgebeeld door een zuiver huwelijk tussen man en vrouw. Zulk soort godsdienstigen blijft georiënteerd op het voorgeslacht, op de ‘vaderen’. Wanneer men zou vragen: ‘Ben je een kind van God?’ is het antwoord: ‘Hoe kan men dit weten?’, maar zij voelen zich wel zonen van reformatoren of kerkvaders.

Wij willen enkele typerende teksten noemen, om duidelijk te maken welk groot verschil er is tussen een traditioneel christendom, waarvan het geloof gefundeerd is op de leer der vaderen, en het ware volk van God.

"Omdat Moab en Seïr gezegd hebben: zie het huis van Juda is als alle andere volken, daarom zie, Ik zal de berghellingen van Moab doen blootliggen, zodat er geen steden meer zijn" (Ez.25:8,9).

De ‘vrome’ religieuze geesten zeggen, dat het huis van Juda is als de andere volken. Zij loochenen dus het verschil tussen ware kinderen van God en degenen die zij in hun greep hebben. Allen zijn zij gelijk: alle grote zondaars voor God, en wel tot de dood! Niemand is immers volmaakt. De allerheiligste heeft nog maar een klein beginsel. Dagelijks vermeerderen wij de zonde.

"Of was voor u (Moab) Israël niet het voorwerp van spot; is het onder dieven betrapt, dat gij, zo vaak gij erover sprak, met het hoofd ging schudden?" (Jer. 48:27). Het ware Israël beweert het eigendom des Heren te zijn en tot het uitverkoren volk te behoren, maar dat zou diefstal zijn. Met het hoofd schuddend spreken de ‘vrome’ geesten over ‘een gestolen Jezus’. Zij die zo zeker zijn tot het Israël Gods te behoren, lopen immers gevaar ‘met een ingebeelde hemel naar de hel te gaan’.

"Moab heeft van zijn jeugd af rust gehad; het heeft stil op zijn droesem gelegen, het is niet overgegoten van het ene vat in het andere, en het is niet in ballingschap gegaan; daardoor is zijn smaak hem gebleven en is zijn geur niet veranderd" (Jer. 48:11).

‘Vrome’ geesten blijven de wet van de Sinaï koesteren, maar de wet van de Geest des levens die vrij maakt van de zonde, kennen zij niet. Moab ligt op zijn bezinksel en is niet overgegoten van het ene vat in het andere. De tijd van het nieuwe verbond is gekomen, maar het houdt rustig de oude verordeningen vast. Heel zijn geestelijke instelling is verbonden aan de droesem van het verleden. Innerlijk heeft het geen deel aan de heerlijkheid van het nieuwe verbond. Moab blijft zoals het was. In de kerken is het honderden en zelfs duizend jaren hetzelfde gebleven. Men hield zich aan leringen der vaderen, traditionele instellingen, conservatieve opvattingen, eigen zede en liturgie. Daarom is "zijn smaak hem gebleven en is zijn geur niet veranderd". Maar het is een doodslucht die ‘Moab’ omgeeft. Wat leeft, verandert dagelijks, want "wij veranderen van heerlijkheid tot heerlijkheid". Jezus sprak: "Wie achterom ziet, is onbekwaam voor het Koninkrijk Gods". ‘Vrome’ geesten blijven achterom zien en dulden niet dat het bestaande vernieuwd wordt, dientengevolge verliezen zij nog wat zij bezitten: "Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik hem aftappers zend, die hem zullen aftappen en zijn vaten zullen ledigen en zijn kruiken verbrijzelen" (Jer.48 :12). "Want om uw vertrouwen op uw werken en op uw schatten zult ook gij gegrepen worden" (Jer. 48:7).

De religieuze geesten doen de mensen vertrouwen op de werken die zij in staat zijn in de zichtbare wereld te verrichten. Dezen onderhouden dan dagen, maanden, vaste tijden en jaren. Zij laten zich geboden opleggen: raak niet, smaak niet, roer niet aan. Zij hechten aan kleding. ernst, vormen en inzettingen, die alle wel een schijn van vroomheid hebben, maar voor het Koninkrijk Gods van geen enkele waarde zijn. Ook gaan zij prat op hun schatten, op die uit het verleden van dogmatiek en theologie, maar ook op die van het heden: invloed op politiek, wetenschap, maatschappelijk leven en macht, teneinde zich in deze wereld te doen gelden. In het gericht des Heren kunnen zij evenwel geen standhouden door al deze dingen.

Bij dit alles maken religieuze geesten ook hoogmoedig: "Wij hebben gehoord van de trots van Moab, dat zeer trots is, van zijn hoogmoed, zijn trots en zijn overmoed, zijn ijdel gezwets" (Jes.16:6).

Hun plaatsen hadden alle geliefde en dierbare namen: Dibon, dat is wenende, een teken van vroomheid; Bamoth: hoge plaatsen; Medeba: wateren der rust; Hesbon: wijsheid; Elealé: waar God neerdaalt; Sibna: liefelijke geur; Jaëzer: Hij die hulp verleent. Maar het zijn alleen woorden. ‘Vrome’ machten gebruiken veel dierbare uitdrukkingen, maar zij hebben geen kracht en geen leven: "Hoe kunt gij zeggen: Helden zijn wij, en weerbare mannen voor de strijd?" "In de schaduw van Hesbon staan vluchtelingen zonder kracht" (Jer. 48:14,45). Hun volgelingen hebben immers geen geestelijke wapenrusting. Zij moeten vlees tot hun arm stellen, maar deze arm wordt gebroken ( Jer. 48:25).

Moab trachtte het volk van God op zijn tocht naar Kanaän tegen te houden en te vernietigen met hulp van een gehuurde profeet. Het miste zelf het contact en de kracht in de hemelse gewesten. God beschermde evenwel zijn volk, want Bileam moest zegenen in plaats van vervloeken. Ook de Ammonieten ondersteunden toen vele malen later de Moabieten en daarom mocht geen Ammoniet en Moabiet in de gemeente des Heren komen. Menigmaal onderdrukten in bondgenootschap deze twee volken Israël. In Deuteronomium 2 lezen we dat de Heer uitdrukkelijk aan Israël verbood om Moab en Ammon aan te vallen. Het mocht niets van hen in bezit nemen, omdat het verwante volken waren. Gemeenschap met hen was evenwel volkomen uitgesloten. Israël bewoonde Kanaän, beeld van de hemelse gewesten, en Moab en Ammon leefden in het Overjordaanse, een illustratie dat zij niet overgeplaatst waren in de geestelijke wereld waar het volk van God leefde.

Om dit geestelijke niveauverschil te accentueren wijzen wij erop, dat tussen Israël en Trans-Jordanië een diep dal ligt, een slenk of breuksysteem in de aarde, welke de diepste op de wereld is. De Arabieren spreken over El-Ghor, de spleet, waardoor de Jordaan stroomt, die in de Dode Zee uitmondt, waarvan de spiegel 391 m onder het zeeniveau ligt. De Jordaan is geen verbindingsrivier, maar hij vormt een natuurlijke scheiding, een slagboom. De geschiedenis van West - Jordanië is dan ook volkomen anders dan die van Oost - Jordanië. Zo zien wij aan de ene kant wel dat de rechtzinnige en fundamentalistische inzichten verwant zijn aan die van het volle evangelie, maar in de onzienlijke wereld is er een onoverbrugbare en zeer diepe kloof tussen hen die wandelen, leven en strijden in de hemelse gewesten, en zij die wel zogenaamd bijbelgetrouw zijn, maar toch dit Koninkrijk der hemelen niet zijn binnengegaan en zich zelfs vijandig opstellen tegen hen die het hemelse Kanaän nu reeds bewonen.

In de tijd van koning Josafat trokken de Moabieten en Ammonieten de grens naar Kanaän over. Dit deden ze echter niet door de Jordaan, dus zoals het volk Israël binnenkwam. De doortocht door deze rivier betekent de doop in water, dus het achterlaten van het oude leven en een wedergeboorte of een vernieuwing van denken als inwoner van het hemelse Kanaän. Moabieten en Ammonieten trachtten echter langs een omweg, als 'dieven en rovers', binnen te gaan.

In onze tijd is er een grote belangstelling gekomen in de traditionele kerken en kringen voor de geestelijke wereld. De charismatische beweging voert daar thans grote scharen binnen. Zij neemt ongelofelijk snel toe. Dit gaat evenwel niet gepaard met een vernieuwing van denken, maar juist met het vasthouden van bestaande leringen en inzettingen, die in wezen aards gericht zijn of occult. Men trekt Kanaän niet binnen door de bijbelse doop en door de vrijmakende werking van de wet van de Geest des levens, maar om de Dode Zee, en wel ieder met behoud van het historisch gewordene in eigen kerk of kring, met leringen der vaderen, en niet bevrijd van de religieuze machten die verleugenend en verwarrend gewerkt hebben. Tot hen die het evangelie van Jezus over het Koninkrijk der hemelen geloven, wordt nu gezegd: "Wat hebben jullie meer dan wij? Ook wij drijven duivelen uit, leggen de handen op zieken en ook wij spreken in tongen. Zie welke grote massasamenkomsten wij hebben en welke wonderen onder ons gebeuren". Op deze wijze willen de occulte familievolken het land in bezit nemen en het ware volk des Heren, dat radicaal een geheel nieuwe weg gegaan is, verdrijven.

Zoals het volk van Juda ten tijde van de gelovige koning Josafat belaagd werd door de bedrieglijke broedervolken, zo is ook in de eindtijd het verleugende en afvallige christendom dat een weg zoekt in de hemelse gewesten, voor het geestelijke Israël vijand nummer één. Zoals Josafat in deze moeilijke situatie zijn hulp van zijn God verwachtte en sprak: "Maar op U zijn onze ogen gevestigd", zo zal ook het ware Israël in de laatste dagen zich zijn Heer voor ogen moeten stellen, opdat de ziel van het volk van God niet zal wankelen. Het zal als het toenmalige Juda volkomen moeten vertrouwen op God, dat deze zelf zal ingrijpen, verlossing teweeg zal brengen en het in de ruimte stellen. Josafat bad niet zomaar tot een God in algemene zin, maar identificeerde Hem als degene die Zich verbonden had met de tempel, het heiligdom, waar het uitverkoren nakroost van Abraham zijn naam aanriep. Zo zit alleen het geestelijke Israël rechtens in het hemelse Kanaän en het vormt de woonstede van God in de geestelijke wereld.

De Kroniekschrijver vermeldt hoe de Geest des Heren in het midden van de gemeente kwam en hoe alle vrees en angst moesten wijken bij het ingrijpen van de Here der heerscharen. Zij moesten zich wel ten strijde toegerust opstellen en oprukken tegen de vijand, zij moesten ook blijven staan, maar zij behoefden niet te strijden, want ze zouden zien hoe de Here de overwinning gaf. Zo wordt ook het leger van Jezus Christus vermaand zich op te stellen en de gehele wapenrusting aan te doen, teneinde stand te kunnen houden in de boze dag. Ten tijde van de vroege regen heeft het Israël Gods zijn geestelijke uitrusting leren kennen en zijn wapens leren hanteren. Bij het vallen van de spade regen, wanneer God in het gericht treedt, zal zijn volk met vreugde kunnen standhouden en overwinnen door de kracht van de Heilige Geest.

 

GEVAAR VAN VREEMDE VOLKEN 


We zagen dat in het dal van Josafat de broedervolken, die zich tegen het uitverkoren volk Israël vijandig opstelden, werden verslagen. De boze werpt dan nieuwe troepen in de strijd teneinde wraak te nemen over de geleden nederlaag. Hij gaat nu sterkere machten inzetten, vreemde volken, die aan de zeekust van Kanaän woonden. Joël profeteert:
"En voorts, wat wilt gij van Mij, gij Tyrus en Sidon en alle landstreken van Filistéa?".

Tyrus en Sidon waren havensteden in Fenicië, die hun bestaan ontleenden aan de zee. Eerst was Sidon de belangrijkste stad en later Tyrus. Deze haven had grote welvaart en macht, en contact met vele volken. Zijn Tarsisschepen voeren naar de uiterste grenzen van de toenmalig bekende wereld, zelfs tot Andalusië in Spanje. Beide steden onderhielden eerst vriendschapsbanden met Israël. Ten tijde van David en Salomo hielpen zij zelfs onder hun koning Hiram mee om paleizen en de tempel te bouwen.

Wij lezen niet dat zij ooit Kanaän binnenvielen om te roven en te plunderen. Deze steden oefenden evenwel op veel geraffineerder wijze hun invloed uit in Israël. Voor het optrekken van Salomo's machtige bouwwerken boden zij hun diensten aan bij de aanvoer van hout en stenen en de bewerking ervan. Zo was er tijdens de bouw van de tempel in Jeruzalem ook een koperslager, die "vervuld was met de wijsheid, het verstand en de kennis, nodig om elk werk in koper te verrichten; deze nu kwam tot Salomo en voerde al diens werk uit". Deze binnenhuisarchitect uit Tyrus was een zekere Hiram, dus een naamgenoot van de koning. Hij was "zoon van een weduwe uit de stam Naftali, terwijl zijn vader een Tyriër was" (1 Kon.7:13,14). Hier is dus sprake van een verzwagering tussen het volk van God en een heidens cultuurvolk. Zo werden dan ook de gebouwen van Salomo alle opgetrokken in Fenicische stijl.

De verzwagering komt nog duidelijker naar voren, wanneer Ethbaäl, de koning van Tyrus, later zijn dochter Izébel uithuwelijkt aan Achab, de koning van Israël. Deze Izébel bevorderde de Baälsdienst in Israël en Achab bouwde op haar aandrang zelfs een tempel voor deze afgod in Samaria. Haar eveneens goddeloze en wrede dochter Athalia werd de enige regerende koningin in Juda. Zij roeide de dienst van Jahweh uit en bracht ook het gehele koninklijke geslacht van het huis van David om. Slechts de kleine Joas bleef gespaard. Op deze wijze trachtten de Sidoniërs die later Feniciërs werden genoemd, het volk van God los te maken van zijn Heer, van diens wetten en dienst, teneinde een andere heer, namelijk Baäl voor Hem op de plaats te stellen. Izébel onderhield een groot aantal priesters, die het volk onderwezen en het leerden de knie voor Baäl te buigen. Op listige wijze werd Israël verleid en het gevolg ervan was, dat de ware profeten werden gedood, of zich moesten verbergen in holen en spelonken. Is het wonder dat Joël vervolgt: "Want gij hebt mijn zilver en mijn goud weggenomen, mijn kostbare schatten naar uw tempels gebracht".?

Tyrus en Sidon zijn beeld van de opkomende gemeente van de antichrist. De vorst van Tyrus wordt in Ezechiël 28 geïdentificeerd met de duivel. Dit dan in tegenstelling met de theocratie in Israël, want van David en Salomo werd gezegd, dat zij "op de troon des Heren" zaten (1 Kron. 29:23). Zoals de regerende koning van Israël beeld moest zijn van God, zo was de koning van Tyrus dit van de satan. Als nazaat van David bezette Jezus na zijn opstanding de werkelijke troon van God (Hand. 2:30,31). Daar ontving Hij alle macht in hemel en op aarde. Zo zal de geestelijke nakomeling van de koning van Tyrus, de antichrist, zijn kracht en macht aan de draak ontlenen (Openb.13: 2,12).

Zoals de Fenicische Baälspriesters de kinderen Israëls deden afvallen van de levende God, zo werkt alle eeuwen door de geest van de antichrist onder het geestelijk Israël, teneinde het los te maken van zijn Heer Jezus Christus, van zijn woorden en van zijn Geest. Zo zijn er al vele antichristen opgestaan, die het volk van God verleiden om leringen van boze geesten na te volgen.

Zoals de koning van Tyrus met duivelse hoogmoed sprak, dat hij een god was, zo doet dit ook de antichrist, die de incarnatie is van de antichristelijke geest uit de afgrond. Paulus schreef over hem: "Die zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is" ( Ez.28:9 en2 Thess.2:4).

Van Tyrus wordt vermeld, dat het een eilandstad was, dus in zee was gelegen. Profetisch gezien betekent dit, dat het antichristelijke rijk zijn oorsprong heeft in de geestelijke wereld van het dodenrijk. Er staat immers: "Ik zag uit de zee een beest opkomen" (Openb. 13:1). Deze macht komt uit de afgrond of het dodenrijk en zij bezet, vervult en inspireert de antichrist.

De apostel Johannes schreef dat in zijn tijd reeds vele antichristussen in de gemeente Gods waren opgestaan. Dezen namen daar deel aan de arbeid en waren altijd bereid om ‘hout en stenen’ tot opbouw van ‘het huis Gods’ aan te dragen. Zij zetten hun begaafdheden en hun kennis in met het doel alles uiterlijk zo goed en acceptabel mogelijk te maken. Zij veroverden zich een vooraanstaande plaats in de gemeente door hun goede fellowship met de ware leden van het lichaam van Christus. Onderwijl maakten zij door hun beïnvloedingen, hun leringen en hun inbreng aan zeden en gewoonten, velen van het evangelie van Jezus Christus los. Zij veroorzaakten scheuringen, want "zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet" (1 Joh.2:19). Er zijn zelfs tijden in de kerkgeschiedenis geweest, dat voor de ware volgelingen van Jezus Christus geen plaats meer was in de kerkgemeenschappen en dat zij zich voor vervolgingen moesten schuilhouden.

Ook de Filistijnen die Joël hier noemt, waren een volk dat evenals Israël, overgeplaatst was in Kanaän. Zij kwamen namelijk van het eiland Kaftor of Kreta, dus rechtstreeks over zee naar Kanaän, terwijl een ander deel van dit volk over de zee via Egypte het aan Israël beloofde land aan de zuidkant binnendrong. Kanaän werd zelfs naar hen Filistéa of Palestina genoemd. Let wel dat dit volk ook niet binnenkwam door de Jordaan, maar langs een andere weg, namelijk van over de zee, beeld van zijn occult geestelijk karakter. Het was bekend om het plegen van toverij (Jes.2:6). Verder was het een hard en gewelddadig volk. Er waren zelfs uitgesproken geweldenaars onder hen. Denk aan de Enakskinderen en Goliath van Gath. Heel merkwaardig worden in Jeremia 47:4 de Filistijnen de helpers genoemd van Tyrus en Sidon. Wij zien in hen een beeld van de tien koningen, die de antichrist ondersteunen en tenslotte hun kracht en macht aan het beest geven (Openb. 17:12). Deze tien koningen zijn de geweldenaars in de wereld van de eindtijd door middel van hun magie en toverij.

De profeet Joël voorspelde in het begin van dit derde hoofdstuk dat er een keer zou komen in het lot van het geestelijk Israël. In Jesaja 11:14 wordt geprofeteerd dat het volk van God "de Filistijnen op de schouder zou vliegen". Dit zal dan volgens deze profeet geschieden door Efraïm, beeld van de gemeente uit de heidenen, en door Juda, beeld van de gemeente uit de Joden. Tezamen zullen zij dan één geheel vormen. Op dezelfde wijze wordt in Hoséa 1:11 gezegd, dat de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zich zullen bijeenscharen. Paulus merkt dan in Romeinen 9:24 op: "En dat zijn wij die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de joden, maar ook uit de heidenen".

De Tyriërs en de Sidoniërs, de gemeente van de antichrist, zullen met de Filistijnen, de tien koningen, zich opmaken om wraak te nemen op het volk van God, op "het Lam en zijn vrijgekochten", omdat dezen openlijk de strijd met de machten der duisternis hebben aangebonden. Joël profeteert evenwel: "Wilt gij Mij vergelding bewijzen ? Maar indien gij het Mij vergelden wilt, snel, ijlings zal Ik de vergelding op uw eigen hoofd doen neerdalen".
In Openbaring 17:14 wordt deze vergelding aldus beschreven: "Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen - want Hij is de Here der heren en de Koning der koningen - en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen". Het woord ‘vergelding’ wordt ook wel vertaald door ‘wraak’. In plaats dat de vijanden zich wreken op het volk van god, zal in het dal van Josafat gezien worden dat de Heer hun alles vergeldt wat zij de gemeente hebben aangedaan. Ze hebben deze niet alleen van haar kostbare schatten beroofd, maar zij hebben de kinderen in het geloof "verkocht aan de Ioniërs, om hen ver van hun gebied weg te voeren".

In de geschiedenis waren de Feniciërs beruchte kinderdieven. Herodotus vertelt hoe zij de kinderen aantrokken en meesleepten. Zij stelden op de kusten, waar zij landden, hun waren te koop. Vooral de meisjes kwamen nieuwsgierig al die schone en vreemde koopwaar bewonderen. Als er dan een aantal kinderen bijeen was, sprongen de dieven uit hun schip en namen de arme schepsels mee om ze aan de Ioniërs of Grieken te verkopen. Voor het Israël Gods betekent dit, dat de antichristelijke elementen die in de kerk waren binnengedrongen, hun eigen filosofische en wijsgerige gedachtenwerelden voor de pas geboren kinderen Gods etaleerden. Dezen werden daardoor op dwaalwegen gebracht, zodat ze uit de hemelse gewesten, hun eigen grond, teruggevoerd werden naar de aarde waar ze slechts vreemdelingen moesten zijn.

Het Griekse denken heeft verwoestend gewerkt op de oorspronkelijke christelijke leringen en verwachtingen. Reeds de apostolische en Griekse kerkvaders waren doordrenkt met hellenistische wijsheid, waartegen de apostel Paulus al waarschuwde. De christelijke wetenschap was aanvankelijk georiënteerd op Plato, terwijl later Aristoteles ‘de meester van allen die weten’ werd, vooral bij de scholastieken. Nog later kwam het katholieke of algemene geloof onder invloed van de Romeinse regels en wetten en ontstond de hiërarchische opbouw van de Romeinse of rooms-katholieke kerk. Zo worden tegenwoordig de kinderen der christenen, de studenten, vergiftigd met het marxistisch-leninistische denken. De orthodoxie daarentegen grijpt terug naar de uitspraken van de voorouders met hun geloofsbelijdenissen en credo's, zoals de rabbijnen zich beriepen op de inzettingen der ouden. Het fundamentalistisch christendom benadert de bijbel in zijn geheel niet als een geestelijk boek, maar als een natuurlijk geschrift, dat een letterlijke, ongeestelijke uitleg vraagt. Op de universiteiten en bijbelscholen worden de kinderen van Juda en Jeruzalem op deze wijze verkocht aan die leraars, die met hun ongeestelijke, aards gerichte opvattingen, hen wegvoeren van eigen hemelse bodem en uit het geestelijke Kanaän.

Joël profeteert dan verder, dat God een keer zal brengen in het lot van de ware kinderen Gods. Er komt een duidelijke scheiding tussen licht en duisternis, waarheid en leugen, goed en kwaad. Van de weggevoerde kinderen wordt gezegd: "Zie, Ik zal hen doen opstaan uit de plaats waarheen gij hen verkocht hebt, en Ik zal de vergelding op uw eigen hoofd doen neerdalen". Tegenover de Baälleraars, die in onze tijd het volk van God verleugenen, staan de zonen en dochteren op die profeteren. Zij ‘staan op’, dat wil zeggen trekken uit de afgedwaalde en afgevallen kerken en uit de verworden gemeenschappen en kringen, omdat zij geen deel willen hebben aan hun zonden en niet ontvangen van hun plagen (Openb. 18:4). Zij die opstaan, zullen de strijd voortzetten in het dal van Josafat, dat is in de hemelse gewesten, totdat de dag der uiteindelijke vergelding aanbreekt in Harmágedon, de laatste fase van de strijd. Let erop dat noch het dal van Josafat noch dat van Harmágedon op een atlas ooit te vinden zijn, evenmin als de boom des levens in een plantkundeboek of flora is opgenomen.

"Ik zal uw zonen en uw dochters verkopen in de hand der kinderen van Juda, en dezen zullen hen verkopen aan de Sabeeërs, naar een ver verwijderd volk". Evenals de Feniciërs hun koloniën aan de Middellandse Zee tot in de Spaanse haven Tarsen bezaten, hadden de Sabeeërs op de oceanen hun scheepvaartroutes. Zij woonden in het uiterste zuiden van Arabië, waar tegenwoordig de stad Aden ligt. Zij waren dus de Feniciërs van de Indische Oceaan. Zo meent men een kolonie van hen ontdekt te hebben in de Golf van Siam.

De "kinderen van (het geestelijke) Juda" zijn zij, die besneden zijn van hart, naar de geest, niet naar de letter (Rom. 2:25-29). Zij zijn "sterk en overwinnen de boze" die zich het felst manifesteert in de antichrist en zijn gemeente. Zij verkopen de "zonen en dochters", van deze occulte kerk aan de Sabeeërs, die hier beeld zijn van de doodsmachten. Zo komen de volgelingen van de antichrist bij "een ver verwijderd volk" in een vergelegen land (vergelijk ook het lot van Sebna in Jesaja 22:15-19).

In Openbaring 19:21 wordt van de overwonnen gemeente van de antichrist, "de overigen", gezegd, dat zij gedood werden met het zwaard dat kwam uit de mond van Hem, die op het paard zat, en al de vogels werden verzadigd van hun vlees. In de geestelijke wereld werden zij dus door het woord des Heren, dat ook de volgelingen van het Lam als een zegevierend zwaard gebruiken, verwezen naar het dodenrijk. Daar wordt hun inwendige mens bewaard tot de dag van het laatste oordeel. Hun lichamen zullen ook aan de destructieve machten des doods worden prijsgegeven en deze zullen veel werk hebben de grote massa te ontbinden.

Let wel dat wanneer over het lot van de zonen en dochters der verenigde vijanden wordt gesproken, niet gerept wordt van hun koning, de antichrist zelf. Deze komt immers niet in het dodenrijk terecht, maar hij wordt rechtstreeks naar lichaam, ziel en geest, met de in hem wonende macht, in de poel des vuurs geworpen. Dat al deze dingen waarover Joël heeft gesproken en die de apostel Johannes in visioenen heeft gezien, zeker zullen gebeuren, wordt ten sterkste benadrukt door de toevoeging: "Want de Here heeft het gesproken". Het woord van God zal immers niet ledig tot Hem wederkeren, maar het zal doen wat Hem behaagt en dat volbrengen waartoe Hij het zendt.

 

OP WEG NAAR HARMAGEDON 


Joël is voor ons een belangrijke profeet, want zijn godsspraken zijn in het bijzonder bemoedigend voor hen die gedoopt zijn met de Heilige Geest, en die een strijd te voeren hebben tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Ze zijn voor ons "als een lamp, die schijnt in een duistere plaats". Het begin van zijn boek vermeldt hoe allerlei soorten demonische sprinkhanen het geestelijke leven van onze gelovige voorgeslachten hebben weggevreten. Het woord van God lag als een uitgedroogde korrel verpieterd tussen de harde aardkluiten en kwam in de harten van de gelovigen niet tot vruchtdragen. Vervolgens voorspelde deze profeet dat er een keer zou komen in het lot van Gods volk in het einde der dagen. En de Heer hééft naar ons omgezien. De vroege regen is op ons gevallen en de Leraar ter gerechtigheid werd ons gegeven. Het uitgedroogde graan ontkiemde en bracht nieuw leven voort. De korrel zette zich en het woord van God begon iets te doen. We lazen niet alleen dat Jezus als Lam van God de schuld der wereld had weggenomen, maar wij zagen daardoor onszelf ook als rechtvaardigen.

Ook deed de doop in water ons iets, want wij braken bewust met ons oude leven en aanvaardden de belofte, dat wij niet als wezen zouden achterblijven. De Trooster kwam persoonlijk in ons leven en wij begonnen geestelijk te groeien. Er kwam een grote omkeer in ons hart en wij werden vernieuwd in ons denken. We lazen: "drijf de boze geesten uit", en we deden dit ook in gehoorzaamheid aan de opdracht. We geloofden dat de gehele legermacht van de vijand ons gedurende dit ontwikkelingsproces onderworpen zou zijn. De geestelijke strijd waarover Paulus in Efeze 6 schreef, werd realiteit voor ons. Zo werd het fundament uit Hebreeën 6 in ons gelegd.

Natuurlijk erkennen wij dat de volle rijpheid nog niet bij ons wordt gevonden, maar wij jagen doelbewust naar de onberispelijkheid en de volmaaktheid. We zien deze niet als een hersenschim, maar als een heil dat in ons eigen leven geopenbaard zal worden. Daarom bidden wij intensief om de late regen, die het koren tot zijn volle wasdom zal brengen. We zien reeds de wolk verschijnen en het rijpingsproces is in volle gang.

Naast deze verandering van het volk van God tot werkelijk geestelijke mensen zijn in onze tijd nog andere groeiverschijnselen waar te nemen. Er is ook een ontwikkelingsproces aan de gang bij het onkruid, dat tussen de tarwe opgegroeid is. De duistere machten verzetten zich tegen het openbaar worden van de zonen Gods. Die tegenstroom is er altijd geweest, want Johannes schreef reeds dat er in zijn dagen vele antichristen waren opgestaan. Dezen hebben eeuwen lang hun ontwrichtend werk gedaan, het waarachtige geestelijke leven van de christenen geëlimineerd en een ander, vreemd leven gestimuleerd. De geest van al deze antichristussen heeft het massale christendom in bezit genomen.

Johannes schreef in de beginperiode van de kerk reeds over vele antichristen die zich hadden geopenbaard. Dezelfde schrijver heeft het later in verband met onze tijd over het grote Babylon, maar wie zal erkennen dat hij erin woont en dat deze afvallige metropolis wereldwijd is? Juist de laatste decenniën heeft deze stad zich enorm uitgebreid, want de afval en de wetteloosheid in haar neemt steeds schrikbarender vormen aan. Dit verbasteringsproces dat wij nu waarnemen, is een duidelijke weerslag van de toenemende activiteiten der demonen in de hemelse gewesten. Er groeit een volheid van ontbinding in kerk, staat en maatschappij in tegenstelling met de rijke vrucht van de Heilige Geest, die in de ware kinderen van God gezien zal worden.

De ordenende wereldgeesten, dus de samenwerkende menselijke geesten, die het goede en het harmonische beogen, verliezen vanwege de opkomende wetteloze machten de controle op wat aan hen onderworpen is. Zelfs de wereldbeheersers van deze aarde kunnen hun onderdanen geen garantie meer geven tegen een algehele vernietiging van de mensheid. Deze is niet meer afdoende te beschermen door het wonen achter hoge bergen, achter zeeën of oceanen, achter woestijnen of sterke fortificaties en waterlinies. De geweldmachten die reeds voor de zondvloed merkbaar waren, worden ook nu steeds actiever en de arme, zwakke wereldgeesten der bestuurders kunnen het toenemende terrorisme niet keren.

Ook de werkzaamheid van onreine geesten neemt hand over hand toe. Het huwelijksleven wordt meer en meer ondermijnd en de seksuele verlangens worden losgemaakt van het menselijke bestaan en van het geordend gezinsleven. Deze begeerten zijn bij velen een aparte en zelfstandige plaats gaan innemen. Er gebeurt dan hetzelfde als bij de dronkaard, die niet drinkt tot onderhoud van het lichaam en tot een natuurlijke verkwikking, maar die de drank een afzonderlijke functie in zijn leven toekent, dus als lustobject.

We zien de wetteloze geesten ook werkzaam in allerlei vormen van verslaving. De menselijke geest die de wetten van God in zich draagt en uitwerkt, wordt dan verdoofd en een speelbal van de lage demonen.

De antichristelijke geesten die reeds eeuwen lang in de kerken en kringen gewerkt hebben, zien we versterkt worden door de infiltraties van de oosterse godsdiensten en gebruiken. De ‘liefdevolle’ en ‘begrijpende’ geest van de oecumene legt ook met deze mediterende machten contact en door middel van de charismatische beweging zullen hun toverij en magie onder een schijn van godsvrucht te midden van Gods volk gelanceerd worden. De bijbel spreekt in dit verband over de tien koningen, die één van zin hun kracht en macht aan het beest zullen geven. Deze geest uit het dodenrijk ontvangt bovendien van de draak nog "zijn kracht en zijn troon en grote macht", dus de suprematie in de zichtbare wereld. Heel dit duivelenleger zal zich concentreren in de gemeente van de antichrist, die zich erop richt de strijd in de hemelse gewesten te winnen.

De geest van de antichrist heeft al eeuwen lang het helend, bevrijdend, verlossend en verheerlijkend werk van Christus in zijn gemeente tegen gestaan en nu zet hij alles op alles. De strijd zal uiteindelijk gaan tegen het overblijfsel van Gods volk dat standhoudt. Wat zegt nu de Heer? Jullie denken mijn werk volledig te kunnen vernietigen, maar het zal blijken dat jullie de verliezers zijn. Hij zegt: kom maar op met jullie vijandelijke legerscharen en: "Roept dit uit onder de volken: Heiligt de oorlog, doet de helden opstaan, dat alle krijgslieden aantreden, oprukken!".

Op bevel van God worden de heidenen uitgedaagd al hun kracht tegen de Heer te gebruiken. Zij moeten zich maar tot de oorlog uitrusten door aan hun goden offers te brengen en allerlei godsdienstige plechtigheden te verrichten. Zo sprak de Heer eenmaal tot de legers van Assur, die de roede waren van zijn toorn: "Woedt, o volken, en weest verslagen; ja, neemt ter ore, alle verre streken der aarde; gordt u aan en weest verslagen. Beraamt een plan, maar het wordt verbroken; spreekt een woord. maar het zal niet tot stand komen, want God is met ons (Jes.8:9,10). Deze heidense volken zijn weer beeld van de antichristelijke machten, die zich in onze tijd gaan vergaderen in het dal van het oordeel.

De kerk van de antichrist bergt in zich de sterkste en afschuwelijkste geesten van het rijk der duisternis. De ‘helden’ staan op, want zij komen uit de afgrond. Zij willen strijden en opstijgen naar de hemelse gewesten om de oorlog aan te binden met God en zijn gezalfde, dat is de ware gemeente. Johannes schreef: "En ik zag uit de bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen; want het zijn geesten van duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld, om hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God" (Openb.16:13,14).

De draak is de duivel, het beest is de geest van de antichrist aan wie de draak al zijn macht en kracht verleent. De valse profeet is de antichrist in mensengedaante. Johannes zag de weerzinwekkende, onreine, verleidende machten als kikvorsen. Dat zij uit de bekken of uit de mond komen, wijst op een afschuwelijke dwaling, de allerlaatste die ooit in dit tijdsbestek op aarde wordt verkondigd en geloofd. In 2 Thessalonicenzen 2:11,12 schreef Paulus in dit verband: "En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat allen geoordeeld worden, die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid". Zij die in de afgevallen kerk niet mee de geestelijke wereld der duisternis willen intrekken, blijven van de aarde aards en ze zijn onmachtig verzet te bieden. Ze hebben immers ondanks hun orthodox geloof nooit geleerd strijd te voeren in de onzienlijke wereld. Wellicht verwachten zij hun redding van een natuurlijk volk Israël, van een zichtbaar Jeruzalem en uit een stenen tempel.

Gods ware legerscharen trekken intussen onversaagd verder. Ze zijn samengesteld uit geestelijke mensen die naar Gods beeld en als zijn gelijkenis zijn. Ze zijn van het hoge niveau dat eenmaal de apostelen bezaten. Zij vervullen dezelfde opdracht, maar nu wereldwijd: "Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.

Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen (demonen) zullen zij opnemen (om ze onmachtig te maken) en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden "(Marc.16:15-18). Zij verspreiden het evangelie van het Koninkrijk der hemelen over de gehele aarde, zoals Jezus voorzegde in Mattheüs 24:14, dat zijn evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld zal worden gepredikt tot een getuigenis voor alle volken. Dan komt het einde, dit wil zeggen dat gezien wordt wat deze verkondiging inhoudt en vermag. Alle volken zullen dan aanschouwen wat het betekent tot de ware gemeente van Jezus Christus te behoren.

Daarom hebben deze boodschappers ook de bijzondere opdracht om juist de christenen van allerlei kerken en kringen en ook die uit pinkstergemeenten in aanraking te brengen met het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Zij zullen dan de woorden van de apostel Petrus overnemen, die hij op de Pinksterdag sprak tot een schare ‘godvruchtige’ Joden te Jeruzalem, namelijk: "Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht" (Hand. 2:40). Dit betekent: laat je oude manier van denken los, wordt hemelburgers en strijdt de goede strijd tegen de boze geesten. Deze herauten roepen de ware christenen die nog verstrikt zijn in de dwalingen en de leringen van de afgevallen kerk toe: "Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen" (Openb. 18:4).

Het oordeel of de scheiding komt in alle christelijke denominaties door de prediking van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, want deze scheidt en verenigt. Tot de discipelen sprak Jezus: "Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls. Gaat en predikt en zegt: "Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Geneest de zieken, wekt de doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet" (Matth. 10:5-8).

Dit was voor hen een duidelijke aanwijzing aan wie het volle evangelie allereerst verkondigd moet worden. Deze opdracht wordt weer van kracht voor de gemeente van de eindtijd ten opzichte van allen die zich christen noemen en die behoren tot de verloren schapen van het geestelijk Israël. Wij zeggen wel dat wij met onze prediking mikken op het beste in de kerken, op de schapen die hongeren en dorsten en dreigen verloren te gaan door gebrek aan kennis van de geestelijke wereld. Zij moeten toch de boodschap vernemen over de doop in de Heilige Geest, over de geestelijke begaafdheden en over de onzienlijke wereld. Wanneer zij die aanvaarden, zullen zij uit Babylon trekken en zich verzamelen om het evangelie van Jezus, dus dat Hij zelf eenmaal verkondigde. Er staat: "En Hij trok rond in geheel Galiléa en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk" (Matth. 4:23).

De zuchtende schepping wacht op de verkondiging van dit evangelie door de geopenbaarde zonen Gods. Dezen bewerken dus het tegengestelde van wat de charismatische beweging als doel stelt, want die roept: "Trekt niet uit, mijn volk", maar tracht een betere rooms-katholiek, een betere gereformeerde, een betere baptist of een beter lid van de pinkstergemeente te worden. Deze oecumenische beweging kan niet tot het aanvaarden van bijbelse leringen komen, zelfs niet die van de doop, omdat ze haar aanhangers aanraadt aards gerichte dwalingen en opvattingen die opkwamen bij de vaderen, welke nimmer in de Heilige Geest gedoopt waren, te verenigen met het gebruik van de geestelijke gaven. Daarom blijft zij deel hebben aan het verbasteringsproces van de kerk.

Het evangelie dat Jezus predikte, zal tot het einde toe het ‘eeuwige evangelie’ blijken te zijn; daarom zijn ook wij "vrijgekocht van onze ijdele wandel, die van de vaderen is overgeleverd" (1 Petr.1: 18). Babylon uittrekken betekent dus loskomen van de gedachtensystemen van de voorvaderen en alleen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen aanvaarden. Het is altijd voor ons veraf geweest, maar nu is het weer sinds de apostolische tijd ‘nabij’ gekomen. Wij zullen ons bewust moeten zijn dat wij behoren tot het geestelijk Israël, tot het volk van God dat zijn burgerschap in de hemel heeft, en tot de inwoners van het Jeruzalem dat boven is. Het acht geven op de hemelse gedachtenwereld schenkt de vernieuwing van ons denken en maakt ons één in de geestelijke wereld.

Natuurlijk wekt de verkondiging van deze boodschap tegenstand bij de aards gerichte christenen, dat zijn zij die een christendom hebben opgebouwd zonder kennis van de wereld der geesten. Jezus sprak tot degenen die Hij uitzond, dat zij door allen gehaat zouden worden om zijns naams wil, en dat Hij ze als schapen zond midden onder de wolven. De prediking wekt niet de afkeer op van de natuurlijke mens, maar van de religieuze, die zijn godsdienst verbonden heeft met uitwendigheden, ceremonieën, inspanningen, gewijde taal, organisatievorm, ernst en uiterlijke vroomheid, of met leringen die hem met de aarde bezighouden, zoals met het natuurlijke volk Israël of met politieke en maatschappelijke kwesties.Voor de zonen Gods geldt evenwel in de eindtijd: "Ik zeg u, gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen voordat de Zoon des mensen komt" (Matth. 10:23).

Voor onze tijd betekent dit, dat de prediking van Jezus gehoord moet worden in alle christelijke kerken en gemeenschappen, en voordat deze alle bereikt zijn, zal de Zoon des mensen verschijnen met de wolken des hemels, dus met zijn overwinnaars. Letterlijk staat er, dat zij alle steden van Israël niet tot volmaaktheid zullen hebben gebracht. De bekende bijbelverklaarder Dächsel merkt hierbij op, dat deze betekenis hem te sterk voorkomt. Wij geloven evenwel dat op deze wijze de eindtijdgemeente haar onberispelijkheid bereikt.

De duivel ziet de enorme veranderingen die door de prediking van de zonen Gods in de harten der gelovigen wordt bewerkt. Velen bereiken het einddoel des geloofs, de zaligheid van de totale mens. De tegenstander ziet dan hoe zijn boze geesten worden gebonden en naar de afgrond verwezen. Duizenden en duizenden kinderen Gods worden immers op deze wijze volkomen bevrijd. Hij tracht dit nog tegen te houden door in dit verband twee dwalingen ingang te doen vinden. Allereerst de leugen dat een kind van God niet gebonden kan zijn en ten tweede dat men geen machten naar de afgrond mag verwijzen. Maar indien de christenen niet bevrijd hoeven te worden, wie moeten dan wel verlost worden? Toch zeker niet de ongelovigen, want die moeten eerst het evangelie aanvaarden en zich bekeren. Met deze leer heeft men dan ook de weg tot bevrijding geblokkeerd. Indien wij de machten niet naar de afgrond verwijzen, doen we even dwaas als zij, die in een oorlog krijgsgevangenen maken en dezen niet opsluiten, maar vrij los laten lopen. De dood die de ware gelovigen niet meer zullen zien, wordt dus gevangenbewaarder van vele boze geesten die hun slachtoffers achter hebben moeten laten.

 

DE EINDSLAG BIJ HARMAGEDON 


De antichristelijke vijand krijgt het bevel: "Smeedt uw ploegscharen tot zwaarden en uw snoeimessen tot speren; de zwakke zegge: Ik ben een held".
De ploegkouters en snoeimessen of ook wel sikkels, zijn de gebruiksvoorwerpen waarmee de natuurlijke mens op aarde bezig is voor zijn levensonderhoud. De krijgslieden die voor de eindslag in de hemelse gewesten opgeroepen worden, krijgen het bevel om hun strijd om het bestaan geheel te verleggen naar de geestelijke wereld. Ze moeten zich evenals de zonen Gods alleen in de hemelse gewesten bewegen. Zoals de volgelingen van Jezus Christus Gods Woord hanteren als het zwaard des Geestes, zo zullen de aanhangers van de antichrist zich voor de aanval toebereiden door het woord van de antichrist, dat is de leugen, zich eigen te maken. Ook de speer of de lans wijst op een geestelijk wapen, waarmee de tegenstander een dodelijk letsel wordt toegebracht. Wie dit omvormen van landbouwwerktuigen tot primitief oorlogstuig letterlijk in de natuurlijke wereld neemt, verlaagt de godsspraken in onze moderne atoomtijd tot een anachronisme, tot iets dat niet meer bij onze tijd behoort.

In de eindtijd zal ook de satan zich een gemeente vergaderen, die zich heeft losgemaakt van de aarde en die zich volkomen concentreert om de strijd in de hemelse gewesten van de gemeente van Jezus Christus te winnen. Onder die vijandelijke legers zullen er zijn, die zich geen krachtfiguren in de onzienlijke wereld gevoelen. Wanneer deze zwakken dan toch belijden: ik ben een held, zullen zij zich verbonden weten met de allersterkste machten uit het rijk der duisternis. Zoals de apostel Paulus beleed: als ik zwak ben, ben ik machtig door de kracht van de Heilige Geest die in mij woont, zo ervaren zij in zich de kracht van de geesten uit de diepten van de zee, het dodenrijk.

In Openbaring 9 lezen we, dat in de eindtijd de put van de afgrond wordt geopend en de geesten uit het dodenrijk, onder aanvoering van Apóllyon of de verderfengel weer vrijkomen, en hun intrek nemen bij degenen, die het zegel van God niet op hun voorhoofd hebben, maar die het beeld van het beest, dat is de antichrist, aanbidden. Niet alle mensen op de wereld worden op deze wijze gedemoniseerd, maar alleen zij die tot de gemeente van de antichrist behoren. Deze valse profeet verzamelt zijn gemeente wereldwijd, want hij vestigt haar op de puinhopen van de grote stad Babylon, dat is de afgevallen kerk.
"Maakt u op en komt, alle volken van rondom, en verzamelt u. Doe, o Here, uw helden daarheen afdalen. Laat de volken opstaan en oprukken naar het dal van Josafat, want daar zal Ik zitten om alle volken van rondom te richten". Evenals Jezus Christus zijn eindtijdgemeente vergadert uit alle volken, taal en naties, zo doet ook de antichrist. Beiden rekruteren hun keurtroepen. ‘hun eerstelingen’ uit de ‘christenen’. Jezus voert hen op tot ‘zonen Gods’, mensen tot alle goed werk volmaakt toegerust, en de antichrist vormt ze tot ‘zonen des verderfs’, tot mensen die met paranormale krachten zijn toegerust om de wetteloosheid op aarde tot een climax te voeren, "want hun boosheid is groot". Dit leger wil de antichrist inzetten tegen het Lam en zijn vrijgekochten en wel op het terrein van de geestelijke of onzienlijke wereld.

De vraag kan gesteld worden: wat zijn dat voor machten die worden opgeroepen uit de afgrond en die zulke krachtige vijandschap ontwikkelen tegen de uitverkorenen van God? Waaruit en hoe mobiliseert de antichrist deze sterkste en gruwelijkste geesten, die een verdrukking brengen zoals er nooit is geweest en niet meer zal zijn?

We hebben al gezien dat de zonen Gods bij hun prediking van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen ook rondgaan om Gods kinderen te bevrijden van iedere bezettende macht, zodat dezen de volkomenheid kunnen bereiken. Zij werpen de boze geesten uit en verwijzen ze naar de afgrond. Deze demonen komen dus zonder prooi in het dodenrijk. Zij ervaren hun opsluiting als een gruwzame pijniging, daar ze geen enkele activiteit meer kunnen ontplooien. Voor de tijd van de omwandeling van onze Heer op aarde, waren er nimmer geesten zonder prooi in de afgrond gekomen. Jezus met zijn apostelen en de eerste christenen vingen aan duivelen uit te drijven en ze naar de afgrond te verbannen. Dit bracht onder de onreine geesten zulk een schrik, dat zij door de mond van de man in de synagoge te Kapernaüm uitriepen: "Zijt Gij gekomen om ons in het verderf te storten?" (Marc.1:24. Can.vert.). Zij werden dus onder de heerschappij van de verderver gebracht. Zij stonden rechtstreeks onder bevel van de satan, die door hen de wereld aan zich onderwierp en bezette. Nu werden zij gedegradeerd om als gevangenen voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid bewaard gehouden te worden (Judas 6).

Wat doet nu de antichrist, de grootste spiritist aller tijden? Hij weet deze machten te doen loskomen uit hun duistere kerker. Een onreine engel geeft hem hiertoe de kennis en de macht (Openb.9:1). Deze engel is ongetwijfeld het beest dat uit de afgrond opkomt en dus vanuit het onzichtbare dodenrijk in de antichrist vaart, dus die "uit de hemel op de aarde valt". Is het wonder dat de mensen die door deze machten bezet worden, zich in tomeloze haat keren tegen de zonen Gods? Rechtstreeks mochten deze ‘uitgehongerde’ beesten zich niet op hen werpen die het zegel van God op hun voorhoofden hadden, en ook hun zaad, het groene gras dat door de ouders geheiligd was, moesten zij met rust laten. De ganse gemeente van de antichrist zal zich, één van denken en van handelen, verzamelen in de hemelse gewesten, om tegen het Woord Gods en zijn volgelingen te strijden. Bij hen zullen zich voegen de "tien horens", de grootvorsten van het occultisme uit de heidense ‘volken van rondom’. Te samen zullen deze zich verzamelen in het dal van Josafat. In het natuurlijke beeld ligt dit dal laag en wanneer de volken van rondom daarheen stromen, moeten ze afdalen van de bergen.

De vraag is: wie worden met de helden bedoeld, die hier afdalen. Velen denken dat hier sprake is van de heilige engelen, die op bovennatuurlijke wijze moeten ingrijpen in een natuurlijke strijd. Maar zoals in Joël 2 het demonische leger Gods strijdmacht wordt genoemd, daar de profeet in de onzienlijke wereld niet het juiste inzicht had, zo wordt ook hier het leger van de grootmachten der duisternis "Gods helden" geheten. De Vulgata heeft hier een vrij sterk afwijkende vertaling, namelijk: "Daar zal de Heer uw sterke mannen doen vallen", dus daar zal de Heer uw helden doen afdalen of doen vallen.

De Canisiusvertaling luidt: "Omliggende volken, sluit de rangen aaneen: Jahweh, breng daar uw strijders bijeen. Op, heidenen; op, naar het dal van Josafat". Wij zien dus dat de strijdmachten uit het dodenrijk, verbonden met de geesten der mensen, verzameld worden op de plaats van het gericht in de onzienlijke wereld. In het hemelse Harmágedon, waar het dal van Josafat in uitloopt, zal recht worden gesproken tussen het rijk der duisternis en de gemeente van Jezus Christus. Daar zal vervuld worden: "En de volken waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven" (Openb.11:18).
"Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp. Komt, treedt, want de perskuip is vol, de wijnbakken stromen over. Want hun boosheid is groot". Het is de tijd dat de oogst der aarde rijp is geworden. Enerzijds zien we de zonen Gods uittrekken over de ganse aarde om het eeuwig evangelie, dat van het Koninkrijk der hemelen, "te verkondigen aan hen die op de aarde gezeten zijn en aan alle volken, stam en taal en natie". (Openb. 14:6). Hun Heer had voorspeld dat na deze prediking "het einde" zou zijn gekomen, dat wil zeggen dat de kostelijke vrucht van de aarde rijp zou zijn en klaar voor de oogst. Tegelijkertijd zou evenwel ook het onkruid rijp zijn geworden. Paulus schreef in 2 Thessalonicenzen 2:3, dat de mens der wetteloosheid zich zou openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander. In de bezeten mens, die behoort tot de antichristelijke kerk, zal hij zich ten volle ontplooien, maar wanneer dit onheilsleger zich verzameld heeft, zal er een luide stem van een engel klinken: "Vreest God, en geeft Hem eer, want de ure van zijn oordeel is gekomen".

De antichristelijke kerk is gebouwd op de puinhopen van Babylon, dat daardoor geworden is "een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van álle onreine geesten en een schuilplaats van álle onrein en verfoeid gevogelte" (Openb.18:2). Wij zien nu reeds dat de wetteloze geesten in kerken en kringen steeds meer hun stem doen horen. Hetzelfde verschijnsel constateerde de Heer in de afgevallen kerk van zijn tijd. Ook toen verwierp men zijn boodschap over het Koninkrijk der hemelen, dat heil en heerlijkheid brengt. Daarom sprak Jezus tot de steden die Hem verwierpen: "Het zal voor Sodom in de dag des oordeels draaglijker zijn dan voor die stad" (Luc.10:12). Sodom viel onder het oordeel vanwege haar verdorvenheid van het natuurlijke leven. Haar zonde was evenwel niet te vergelijken met de ongerechtigheid van de steden van Israël, die de prediking over het Koninkrijk der hemelen verwierpen. Zo is ook de wetteloosheid van de wereld niet te vergelijken met die in de afgevallen kerk zal worden gevonden, want deze verwerpt opnieuw het eeuwige evangelie. Zij wordt daarom een schuilplaats van álle onreine demonen, ook die van leugenmachten en dwaalgeesten.

Ook sprak de Heer: "Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel inslaan, omdat de oogsttijd aangebroken is" (Marc.4:29). Over het rijpe koren dat door de engelen wordt gemaaid, wordt door Joël in dit verband natuurlijk niet gesproken, maar alleen van de wijnoogst; zoals ook Openbaring 14:18,19 vermeldt: "Zend uw scherpe sikkel uit en oogst de trossen van de wijngaard der aarde, want zijn druiven zijn rijp. En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak van de gramschap Gods".

Met de vrucht van de wijnstok worden hier bedoeld de antichristelijke benden die verzameld worden in het dal van Josafat. Daar worden de druiven getreden. Bij dit vertrappen stroomt het gegiste druivesap als wijn over de rand heen. Het is geen most zoals in hoofdstuk 2:24 is beschreven, maar dit gistingsproces ziet op de doorwerking en toename van de ongerechtigheid. Van de Babylonische hoer wordt gezegd, dat zij deze ontucht-wijn in haar beker heeft en dat deze vol is van de onreinheden en gruwelen der aarde (Openb.17:2,4). Joël profeteerde: "Want hun boosheid is groot".
"Menigten, menigten in het dal der beslissing, want nabij is de dag des heren in het dal der beslissing. De zon en de maan worden zwart en de sterren trekken haar glans in".

Hoe groot de schare is, die zich voor de krachtmeting in Harmágedon gereed gemaakt heeft, blijkt uit de herhaling: drommen, drommen of volkeren, volkeren in het dal der beslissing of dat der slachting. De keurbenden van de vijand trekken in de geestelijke wereld op naar de berg Sion met de bedoeling Christus en zijn gezalfden te overwinnen en zelf hun plaats op de troon van God in te nemen. Nu zal het beslist worden wie de waarachtige uitverkorene van God is: de mens gedoopt en vervuld met de Heilige Geest, of de mens gedoopt en vervuld met de geest van Lucifer, die wil "opstijgen boven de hoogte der wolken (de gemeente) en zich aan de Allerhoogste gelijkstellen" (Jes. 14:14).

Wat wordt hier bedoeld met de dag des Heren, waarover Joël nu spreekt, wanneer de menigten zich vergaderen en nabijkomen? Hij is de tijd van het oordeel, waarop voorgoed scheiding wordt gemaakt tussen goeden en kwaden. Wanneer de beslissing gevallen is, zullen de volgelingen van het Lam als overwinnaars zich zetten op tronen om op de aarde verder scheiding te maken, want hun werd het oordeel gegeven en zij zullen heersen als koningen (Openb. 20:4). De tegenstanders van het Lam zijn dan geliquideerd in de poel des vuurs, en de volgelingen van de antichrist en het beest worden door het woord des Heren verwezen naar het dodenrijk.

Wanneer het tot een confrontatie komt tussen de heerlegers in de hemel aan wier hoofd Jezus Christus staat, en de legers van de antichrist, worden de zon en de maan verduisterd en trekken de sterren hun glans terug.

Wij willen de gebeurtenissen die zich vóór deze grote of laatste dag des Heren in onze tijdsbedeling afspelen nog even op een rij zetten. Allereerst wordt de volmaakte gemeente in een punt des tijds getransformeerd en opgenomen de Heer tegemoet, en verenigd met de reeds ontslapen heiligen. Vervolgens jaagt de antichrist als een tweede farao dit Israël Gods dat weggenomen wordt, achterna. Door de kracht van "het beest" dat in hem woont, zal ook zijn lichaam getransformeerd worden, terwijl de overigen van zijn leger naar de innerlijke mens uit hun lichaam zullen treden om hun aanvoerder te volgen op zijn weg naar het hemelse Harmágedon.

De gevolgen voor hen die op de aarde achterblijven, zijn verschrikkelijk. Zij die het licht der wereld vormden, zijn opgenomen, en de legerscharen der duisternis onderscheppen iedere lichtstraal van zon en maan, beelden van de Vader en de Zoon. Iedere hulp van de heilige engelen, de sterren, wordt gemist. Dezen trekken hun bescherming terug. Is het wonder dat bij deze tekenen aan zon, maan en sterren doodsangst heerst onder de volken op aarde. Dezen ervaren naar de inwendige mens de geweldige botsing, die er in de geestelijke wereld plaatsvindt: "het bulderen van zee en golven". De mensen bezwijmen of verstijven van vrees en bange verwachting omtrent de dingen, die over de wereld zullen komen, want de machten der hemelen zullen wankelen (Luc. 21:25,26)

 

DE ONDERGANG VAN DE ANTICHRIST 


"En de Here brult uit Sion en verheft zijn stem uit Jeruzalem, zodat de hemel en aarde beven. Maar de Here is een schuilplaats voor zijn volk en een veste voor de kinderen Israëls".
Ook de Here God rust zijn legerscharen toe voor de grote slag in Harmágedon. Hij doet ook zijn helden opstaan en oprukken. Dan gaat in vervulling: "Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven", dat is in beweging doen komen (Hebr.12:26 ). De gemeente die nog op aarde vertoeft, zal tot haar volkomenheid worden gebracht en daarna in een punt des tijds veranderd worden, teneinde naar lichaam, ziel en geest zich bij haar Heer te voegen. De ontslapenden in Christus, die geheel in de onzienlijke wereld zijn, zullen dan opstaan en in actie komen voor deze laatste grote worsteling. De apostel Paulus schreef over dit bijeenvergaderen van deze legerscharen: "Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij de klank van een bazuin Gods, neerdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht" (1 Thess. 4:16,17).

Er is hier letterlijk sprake van een krijgsgeroep, de lucht is hier beeld van de onzienlijke wereld en de wolken zijn beeld van de gemeente van Jezus Christus in verband met haar hoge positie en haar onderlinge saamhorigheid. Een beschrijving van het leger van "het Lam, en zij die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen", lezen we in Openbaring 19:11-16: "En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. . . en de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden".

De toebereiding van het leger Gods dat nog op aarde is, wordt voorspeld, wanneer de engel van Jezus de rechtervoet zet op de zee, beeld van de geestelijke wereld, en de linker op de aarde. De engel roept "met luider stem, zoals een leeuw brult". De stem der profeten als de stem van zeven donderslagen begeleidt dan in de gemeenten de openbaring van de zonen Gods. Daarna "wordt voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten (zoals Joël), heeft verkondigd" (Openb.10:1-7). De gemeente van Jezus Christus zal niet alleen volmaakt en zonder vlek of rimpel zijn, maar zij zal zich ook als overwinnaar openbaren op de keurtroepen van de vijand.

Met luider stem spreekt God uit Sion, de berg waarop de tempel was gelegen. In het hemelse Jeruzalem in het midden van de stad vormt de gemeente dit huis van God, want de Heer woont immers door zijn Geest in haar. Het Woord Gods, Jezus Christus, zal de heerlegers in de strijd tegen de antichrist aanvoeren. Tijdens deze laatste worsteling in de hemelse gewesten zal God blijven wat Hij altijd voor zijn volk is geweest: een schuilplaats waar het zich veilig kan voelen en een vesting, achter wier sterke muur het onaantastbaar is voor de vijand. Schuilplaats en vesting zijn beelden van Gods bescherming in het oude verbond. De oudtestamentische gelovigen vonden in dagen van benauwdheid hun toevlucht bij de Heer, maar in het nieuwe verbond wóónt God door zijn Geest in zijn volk.

De gemeente vormt zijn woning en daarom trof ons de vertaling van de Vulgata, waar de woorden ‘schuilplaats’ en ‘veste’ overgezet zijn door ‘hoop’ en ‘kracht’. We lezen daar: "En de Heer zal de hoop zijn van zijn volk, en de kracht der kinderen van Israël". Inderdaad heeft de nieuwtestamentische gemeente om overwinnaar te worden haar hoop gevestigd op het woord van de Heer en verwacht zij haar zegepraal van de kracht van de Heilige Geest die in haar woont. Dit niet alleen voor de tijd dat zij op aarde vertoeft, maar ook voor de eindslag in de hemelse gewesten "in het dal van Josafat".

De gemeente zal weten dat zij niet tevergeefs heeft geloofd en vertrouwd, want het bouwsel van de antichrist zal ineenstorten en zijn leger worden verdaan:
"En gij zult weten, dat Ik, de Here, uw God ben, die woont op Sion, mijn heilige berg, en Jeruzalem zal een heiligdom zijn, en vreemdelingen zullen er niet meer doortrekken". Hoe zal dit treffen tussen het leger van God en dat van de antichrist nu plaatsvinden? We zeiden reeds dat de gemeente van Jezus Christus van de aarde zal worden weggenomen om geheel met de gestorven heiligen te worden ingezet. Het hoofd van de antichristelijke gemeente zal trachten zich ook in een punt des tijds te transformeren, terwijl zijn legerscharen in een grote spiritistische seance of tijdens een transcendente meditatie uit hun lichaam zullen treden om zich te verzamelen rond de antichrist in het dal der beslissing. De overwinning is voorspeld. leder zal weten dat dan onze Heer, God is. Zijn raadsplan wordt uitgevoerd en de mens Gods, gedoopt met de Heilige Geest, zal met de Vader en de Zoon voor eeuwig op de troon zitten.

"En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger. En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voorzijn ogen gedaan had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt. En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit de mond van Hem, die op het paard zat; en al de vogels werden verzadigd van hun vlees" (Openb. 19:19-21).

Over de nederlaag van het antichristelijke leger profeteerde Paulus, dat de Heer Jezus de wetteloze zal doden door de adem zijns monds en machteloos zal maken door zijn verschijning, als Hij komt (2 Thess.2:8). In Openbaring 11:13 wordt meegedeeld dat in deze strijd een tiende deel van de stad Babylon instortte, want de gemeente van de antichrist is de bovenbouw van de afvallige kerk, waarbij het occultisme van alle heidense godsdiensten zich verzamelt onder tien koningen. De keurtroepen van de antichrist keren na hun nederlaag niet meer in hun lichamen terug, maar worden rechtstreeks afgevoerd naar het dodenrijk. Op deze wijze kan gezegd worden dat een tiende deel der stad instortte en zevenduizend personen (een symbolisch getal) door de aardbeving werden gedood. De overigen werden zeer bevreesd en hadden deel aan de voorspelde grote angst, waarvan Joël in het voorgaande vers sprak.

Het leger van Christus zal zegevieren en Gods plan met de mens zal gerealiseerd worden. Het koningschap over de wereld is dan gekomen aan onze Heer en aan zijn gezalfde, dat is de gemeente, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden (Openb.11:15). Dan "zal Jeruzalem een heiligdom zijn", dit wil zeggen dat dan allen die de verzoening door Jezus Christus in geloof hebben aangenomen, ook afgezonderd zullen zijn van de machten der duisternis. Deze "vreemde" geesten zullen er niet meer doortrekken. In onze tijd trekt de boze tussen de kinderen van God nog rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij kan misleiden, verleiden of verslinden. Dan zal evenwel ook de satan zelf met zijn trawanten worden afgevoerd naar het dodenrijk. Op aarde komen dan de tijden van verademing en verkwikking, die het vrederijk inluiden.

"Te dien dage zal het geschieden, dat de bergen van jonge wijn zullen druipen en de heuvelen van melk zullen vloeien en alle beken van Juda van water zullen stromen; een bron zal ontspringen uit het huis des Heren en zal het dal van Sittim drenken"
.
Aan het einde van zijn profetisch boek grijpt Joël terug naar de tijd van de spade regen en naar het begin van dit hoofdstuk, waar gesproken wordt over de tijd, dat God een keer zal brengen in het lot van zijn volk. Dan stort Hij zijn Geest uit op al wat leeft. Het geestelijke leven dat droog en dor was, zal dan verfrist en vernieuwd opbloeien en een overvloedige oogst opleveren. Op de bergen zullen de wijndruiven een rijke hoeveelheid jonge wijn of most opleveren. De heuvels die door de lange droogte kaal waren, zullen weer groenen, en het vee zal een grote opbrengst aan melk geven. Er zal zoveel regen vallen, dat de beken van Juda vol zullen stromen met levend water. In de onzienlijke wereld overgebracht, betekent dit dat het geestelijke leven tot een zeer rijke en heerlijke ontplooiing zal komen en tot een hoog niveau, want "uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen: ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren" (Hand. 2:17,18).

De bron of de fontein die in het huis des Heren ontspringen zal, is beeld van de Heilige Geest. Zo sprak de Heer: "Wie in Mij gelooft gelijk de Schrift zegt: stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zei Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden" (Joh. 7: 38,39).

De Heilige Geest die door en vanuit de kinderen Gods werkt, zal het dal van Sittim drenken. Sittim is volgens de kanttekenaren van de Statenbijbel ‘gelegen aan de oostzijde van de Jordaan, in de vlakke velden der Moabieten, tegenover Jericho, nabij de Zoutzee of Dode Zee, welker wateren dodelijk waren en diensvolgens de aangrenzende streken droog en onvruchtbaar maakten’. Na de woestijnreis was Sittim de laatste plaats waar het volk Israël zich legerde, voordat het Kanaän binnentrok. Het was toen wel het volk van God, maar het was nog niet door de Jordaan getrokken en het woonde ook nog niet in Kanaän. De doortocht door de Jordaan is in de geestelijke wereld beeld van de doop in water en in de Heilige Geest.

De Jordaan symboliseert de scheiding tussen de natuurlijke en de geestelijke wereld. Wie er doorgetrokken is, begint een nieuw leven in het Koninkrijk der hemelen of in het hemelse Kanaän. Bij het doortrekken van de Israëlieten stond de ark in het midden van de rivier en allen die het leven in een andere dimensie begeerden, liepen er langs. De ark is beeld van de tegenwoordigheid van God in het volk des Heren, dus van de Heilige Geest. In de ark bevond zich de wet, wat in het nieuwe verbond betekent dat Gods Geest zijn wetten in het binnenste van zijn volk legt, in hun verstand en in hun hart (Hebr. 8:10). Ook Jezus zelf ging eenmaal langs de ark, toen Hij in water werd gedoopt en daarna de Heilige Geest ontving op zijn gebed. Ook Hij was bij de Jordaan in de tegenwoordigheid des Heren. Vele christenen verkeren evenwel nog in Sittim. Ze zijn niet door de Jordaan getrokken waar de ark zich bevindt. Om in het hemelse Kanaän te komen moet de gelovige langs een weg gaan, die het christendom ‘noch gisteren noch eergisteren’ getrokken is (Joz. 3:4).

De christen moet gedoopt worden in het water en in de Heilige Geest. Dan pas kan het overvloedige leven zich baanbreken. Joël profeteert nu dat de bron of de fontein, die in het laatste der dagen zal ontspringen in het huis Gods, dat is in de gemeente, ook het dorre en dode dal van Sittim zal bevloeien en drenken. Wanneer de zonen Gods geopenbaard worden, zullen dezen het heil doorgeven aan allen, die hoewel zij christenen zijn en de vergeving van zonden hebben aangenomen, niet verder waren gekomen op de weg des levens.
"Egypte zal tot een woestenij worden, en Edom tot een woeste wildernis, vanwege het geweld de kinderen van Juda aangedaan, in wier land zij onschuldig bloed hebben vergoten".

Wat gebeurt er nu met de goddeloze, maar ook met de godsdienstige wereld, die onverschillig staat ten opzichte van Christus? De profeet spreekt eerst over Egypte, beeld van de Gode vijandige, zondige wereld, die van God vervreemd is. Egypte onderdrukt het ware volk des Heren en houdt het tegen om de weg naar Kanaän te gaan. Wanneer de tijd komt dat God zijn volk afzondert en over de ware gemeente zijn licht doet opgaan, valt er een Egyptische duisternis over het leven van de wereldling en over de afgevallen kerk die aan de wereld gelijkvormig is geworden. Door radeloze angst en vrees benard zal ook het natuurlijke leven in Egypte kwijnen en tot een woestenij worden.

Hetzelfde geldt voor Edom, beeld van de ‘christenen’ die geen waarde hechten aan het offer door Jezus gebracht en die daardoor van waar geestelijk leven verstoken zijn. Zij verachten als eenmaal Esau de beloften en zegeningen van de Heer en in de dag des Heren missen zij ook de vreugde van het natuurlijke leven. Ook zij vormen tezamen een woeste wildernis. Deze diep gevallen ‘christenen’ worden in de eindtijd een prooi der demonen, zoals in Jesaja 34:13-15 over Edom wordt geprofeteerd: "In zijn burchten schieten dorens op, netels en distels in zijn vestingen; en het zal een verblijf voor de jakhalzen zijn, een hof voor de struisvogels. Hyena's treffen daar wilde honden aan, veldgeesten ontmoeten elkander; ja, daar zal het nachtspook verwijlen en een rustplaats voor zich vinden. Daar nestelt de pijlslang, legt er haar eieren, broedt ze uit en koestert ze in de schaduw; ja, daar verzamelen zich gieren, de een bij de ander".

Dit Edom komt overeen met het grote Babylon dat verworpen wordt, waarover Johannes in Openbaring 18:2 schreef. "Zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte". Het oordeel over Edom vindt zijn grond in hetzelfde kwaad als Babylon bedreef. In beide "werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen, die geslacht zijn op de aarde" (Openb. 18:24). Zo gaan de wereld en schijnchristendom door een invasie van demonen ten onder.
"Maar Juda zal blijven tot in eeuwigheid, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht. En Ik zal hun bloed onschuldig verklaren, dat Ik niet onschuldig verklaard had. En de Here zal blijven wonen op Sion".

Juda en Jeruzalem zullen niet worden weggedaan. Zij vertegenwoordigen dat gedeelte van de christenheid dat na de slag van Harmágedon nog op aarde is overgebleven. Van de organisaties der grote wereldreligies blijft evenwel niets over. In Openbaring 16:19 staat in de Canisiusvertaling: "En de grote stad scheurde in drie delen uiteen; de steden der heidenen stortten in". Dit betekent dat een deel van de inwoners van Babylon aan de oproep gehoor gaven om uit hun stad te trekken, teneinde ‘geen deel te nemen aan haar zonden en geen deel te krijgen van haar plagen’. Zij vormden de ware gemeente van Jezus Christus die bij de zevende bazuin werd weggenomen van de aarde. Uit een ander deel rekruteerde de antichrist zijn keurbende, die in de slag van Harmágedon werd ingezet. Het derde deel vertegenwoordigt de christenen, die zich niet lieten bevrijden van de in hen wonende machten. Hun leven was daarom niet volmaakt en ‘onschuldig’.

Ook zei de Heer in Mattheüs 10:23 letterlijk, dat zijn dienstknechten de steden van Israël, beeld van de kerken en de kringen, in geen geval tot volmaaktheid zouden hebben gebracht, voordat de Zoon des mensen komt. Er blijft dan nog een categorie over, die bij de wederkomst des Heren de boodschap van het volle evangelie of niet gehoord hebben , of haar niet aanvaard hebben. In het duizendjarige vrederijk zal evenwel ook voor hen verlossing mogelijk zijn en dan zullen deze bevrijde zielen ‘onschuldig’ worden verklaard door middel van de gemeente, die op de troon van God heeft plaats genomen en wier leden als koningen met Jezus voor eeuwig zullen heersen vanuit Sion, waarin de Here God tabernakelt in zijn gemeente.

 
vorige pagina terug volgende pagina