Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De Pinksterboodschap van Joël
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 2


 

DEMONISCHE INVASIE 


"Blaast de bazuin op Sion en maakt alarm op mijn heilige berg! Dat alle inwoners van het land sidderen, want de dag des Heren komt. Want hij is nabij! Een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis"
Bij het blazen van de bazuin worden opnieuw taferelen geschilderd die aan de komende geslachten moeten worden doorgegeven. De demonische invasies in de kerk zullen niet af, maar toenemen, totdat ze hun climax bereiken. Er ontwikkelden zich twee dingen bij deze verdrukkingen in de hemelse gewesten. Er wordt een enorme machtsontplooiing van het rijk der duisternis geconstateerd en tegelijkertijd een grote werking van de Geest Gods voorspeld. De machten gaan zich immers tot het uiterste verzetten, wanneer de tijd aanbreekt dat de mens Gods zich gaat openbaren, wanneer er geestelijke mensen komen wier wandel en strijd geheel in de hemelse gewesten zijn. Onze Heer sprak dat er een verdrukking zou komen, zoals er nog nooit was geweest en ook niet meer zijn zou. Hiermee bedoelde Hij dat het volk van God gewikkeld wordt in een geestelijke worsteling en te maken krijgt met een demonische aanval die zo fel zal zijn, dat zelfs de uitverkorenen erdoor dreigen verleid te worden. De voorspelde afval zal leiden tot de openbaring van de mens der wetteloosheid.

Op de heilige berg Sion moet alarm worden geslagen. In de stad Gods, het geestelijk Jeruzalem hier op aarde, zal door deze verdrukking een scheiding veroorzaakt worden tussen degenen die de Heer volkomen toebehoren, die vernieuwd zijn in hun denken, en degenen die niet radicaal met de geest van de wereld hebben gebroken. Het oordeel of de scheiding begint immers bij het huis van God.

Joël schildert hier allereerst de grote afval, dus hoe de machten binnendringen in de aards gerichte kerken en deze demoraliseren. Daarna houdt hij zich bezig met de ware gemeente, wier leden in de verdrukking gekeurd en gelouterd zijn en zeer begenadigd worden. De dag des Heren komt en daarom openbaart de Here ook nu de dingen die geschieden zullen aan zijn knechten de profeten. Wij zien allerwegen de inwoners ‘van het land’ of zoals ook vertaald kan worden, die ‘der aarde’ sidderen voor de dingen die gaan komen. Onder verschillende beelden wordt het openbaar worden van de demonen weergegeven: een dag van duisternis en van donkerte, een dag van wolken en van nevelfloers. Wanneer hier van wolken gesproken wordt, zijn deze niet de stralende en witte wolken waarmee de gemeente menigmaal vergeleken wordt, maar de laaghangende duistere formaties van geesten, die wij willen aanduiden met dichte mistbanken. Deze beletten immers het geestelijke uitzicht en veroorzaken dikke duisternis.


"Als morgenrood uitgespreid over de bergen, is een talrijk en machtig volk"
De ochtendzon straalt op de schitterende en doorschijnende vleugels van de sprinkhanen en geeft hun een levendige en heldere kleur, die met het morgenrood kan worden vergeleken. Joël schildert hier dus de vijandige legers juist voordat deze de aanval beginnen. Ook Johannes op Patmos zag een soortgelijk visioen als Joël en hij gaf dit weer aan latere geslachten door. Hij beschrijft in openbaring 9 in de vijfde en in de zesde bazuin waar deze demonische heerscharen vandaan komen en op welke wijze ze gegroepeerd zijn. Uit de afgrond stijgen ontelbare occulte demonische geesten op "als de rook van een grote oven". Deze wetteloze geesten komen dan als een sprinkhanenplaag over de aarde. Er zijn evenwel meerdere vijandelijke formaties die uitgespreid op de vele bergen rondom Jeruzalem liggen. De duivel trekt voor de dag des Heren al zijn troepen samen, teneinde de laatste slag in de hemelse gewesten te winnen. Zo tekent Johannes ons ook nog de legioenen die onder bevel staan van vier grootvorsten, die tot de tijd van het einde gebonden waren bij de Eufraat. Hun "getal was twee maal tien duizend tienduizendtallen". "Zijn aanblik als die van paarden; als rossen rennen zij" Hun demonische kleur wordt in de Openbaring niet vergeleken met het ‘morgenrood’, maar zij hebben glinsterende "rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen".

Van dit ‘talrijk en machtig volk’ wordt opgemerkt, dat: "desgelijks er niet van ouds is geweest en na hen niet meer zijn zal". Onze Heer sprak over een verdrukking ‘zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal’ (Matth. 24:21). Het moet toch wel duidelijk zijn, dat hier sprake is van een invasie van duistere machten zoals voor de mensheid onbekend was. Er komen geesten in het geweer, wier inwerking op de mens zodanig destructief is, dat geen vergelijkingen met voorgaande gevallen te maken zijn. Joël profeteert: "Voor hem uit verteert een vuur en achter hem laait een vlam; als de hof van Eden is het land vóór hem, en achter hem is het een woeste wildernis; en ook is er aan hem niet te ontkomen".

Na de val van Adam was op aarde nooit meer een paradijselijke toestand, maar de verdrukkingen in de laatste dagen zijn zo groot, zo ontwrichtend en wetteloos, dat deze vergelijking van de hof van Eden met de woeste wildernis toch goed het verschil weergeeft tussen wat geweest is en wat komen gaat. In de Openbaring wordt meegedeeld dat de gemeente van Jezus Christus met hulp van Michaël en zijn heilige engelen de draak overwint. Dan worden de zonen Gods geopenbaard, die de zuchtende schepping kunnen gaan bevrijden. Om nu te verhinderen dat het vrouwenzaad hem verder de kop vermorzelen zal, stelt de draak zich op aan het zand der zee, dus op de scheiding tussen de aarde en de zee. In de diepte van de zee is de afgrond waar de engelen des doods zich bevinden (zie onze uitleg van Openbaring 13 in ‘De Openbaring’). Dezen hebben tot taak de doden te bewaken en te bewaren. Hier bevinden zich de sterkste en machtigste engelen van het gehele rijk der duisternis. Zij zijn immers zulke heersers, dat nooit enige geest tot aan de opstanding van onze Heer toe, in staat was hen blijvend te ontvluchten. ‘De dood heeft geheerst’, schreef de apostel Paulus. Het is alleen aan Jezus Christus gelukt deze doodsmachten te overwinnen door de kracht van de Heilige Geest. Door de draak worden nu deze machten 'naarboven' gehaald. In de praktijk wil dit zeggen dat men door spiritistische seances en door occulte leringen in staat is massaal deze verdervende en wetteloze geesten op te roepen. Men zal niet alleen verbinding zoeken met ‘de geesten van doden’, maar met de doodsengelen zelf. "In die dagen zullen de mensen de dood zoeken" (Openb. 9:6).

De taak van de engelen des doods bestaat hierin, dat zij de geesten der gestorven mensen al of niet verbonden met de boze geesten in wier macht zij zich bevonden, hun plaats aanwijzen in het dodenrijk om ze daar te bewaren tot de jongste dag. Het is wel duidelijk dat deze cipiers geen gemeenschap met levende mensen mogen hebben. Verlaten zij ‘hun eigen woning’ zoals in Judas 6 vermeld wordt, dan doen ze dit wèl. De religie om met de dood gemeenschap te hebben zal onder de mensen zo geïntensiveerd zijn, dat zij "zullen begeren te sterven, maar de dood vlucht van hen weg". De doodsengelen die zich met de mens verbonden hebben, willen immers niet meer terug naar de afgrond, want dan zouden zij in plaats van bewakers, zelf gevangen gehouden worden tezamen met de inwendige mens met wie ze verbonden zijn.

In Openbaring 13 wordt ons beschreven hoe het beest uit de afgrond, een sterke doodsengel, wordt opgeroepen, en meegedeeld dat de duivel hem zijn kracht, zijn troon en macht afstaat. Deze geweldenaar vaart in de antichrist, het beest uit de aarde. Dan openbaart zich "de mens der wetteloosheid, de zoon des verderfs, de tegenstander" (2 Thess. 2:3,4). Deze "zoon des verderfs" heeft dus in zich een doodsmacht die genoemd wordt: de zoon van Apòllyon, dat is verderver, de koning des doods. Het geheim der wetteloosheid is dus, dat in de antichrist en zijn legerscharen niet alleen alle machten aanwezig zijn, die vanaf de val van de mens hun destructief werk hebben gedaan, maar dat zij bovendien verbonden zijn met de geesten uit het dodenrijk. Over het rijk van de antichrist hangt de sfeer van het occultisme en de wade van de dood. Zo'n klimaat is nooit op aarde geweest en daarin verschilt de eindtijd van leder ander tijdsbestek. Tot zijn gemeente zegt onze Heer evenwel: Ik geef je de overwinning over de gehele gecombineerde legermacht van de vijand.

Van het satanische leger profeteert Joël: "Voor zijn aangezicht beven de volken; alle gezichten verbleken van angst". De gehele maatschappij die zich voorheen nog ‘christelijk’ noemde, wordt door deze infiltratie van de antichristelijke geestenwereld ontwricht. De verwording is te merken in het gezin, in het onderwijs, in de fabriek, in de politiek, in de cultuur, in het seksuele leven. De ontbindende doodsmachten tasten het geordende harmonische leven aan, dat altijd in standgehouden werd door de ordenende wereldgeesten. Deze zijn de coördinerende bundelingen van de menselijke geesten, die positief zijn opgesteld, die met elkaar samenwerken om iets tot stand te brengen, en die het leven op aarde ontwikkelen en opbouwen. De apostel sprak evenwel dat de wereldgeesten "zwak en armelijk" blijken te zijn in hun verzet tegen de ontbindende geesten. Ze zijn onmachtig het verwordingsproces tegen te houden. Ieder gezag waardoor de wereldgeesten de orde en de wet handhaven, stort ineen.

De profeet voorspelde dat ieder maatschappelijk fundament wordt ondergraven: "Held en krijgsman, rechter en profeet, waarzegger en oudste, hoofdman over vijftig, aanzienlijke raadsheer, kundig handwerksman en schrander bezweerder" verdwijnt (Jes.3:1-4). De geest van de antichrist verheft zich tegen al wat God of voorwerp van verering heet. Hij eist de mens die God tot Zijn woning had bestemd, volkomen voor zich op, en "zet zich zo in de tempel Gods, om aan zich te laten zien, dat hij een god is" ( 2 Thess. 2:4 ). Dan is er zelfs geen plaats meer voor de doorsnee occultist aller tijden: de waarzegger en de schrandere bezweerder. In deze nihilistische samenleving wordt de chaos compleet, "omdat knapen hun gegeven zijn tot vorsten en de moedwil over hen heerst" ( Jes. 3:4 ). In het bijzonder zal de jeugd slachtoffer worden van de antichristelijke machten, want "het groene gras zal verbranden".

Jezus sprak over een radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. "Want de machten der hemelen zullen wankelen" (Luc. 21:25,26). De gehele geestelijke wereld komt in beweging. De grens van het zichtbare, de aarde, en die van het onzichtbare, de zee, wordt hier door de branding uitgebeeld. De wereldkerken, maar ook de kleinere gemeenschappen en kringen zullen alle openstaan voor deze geweldige invasie van wetteloze geesten. "Zij stormen op de stad aan; zij rennen op de muur, zij klimmen in de huizen; zij komen door de vensters als een dief". Successievelijk wordt terrein verloren. Eerst een aanval op de stad door zedeloze lectuur, door demonische kunstuitingen in muziek en schilderskunst, langs de weg van radio en televisie, of door de oecumenische gedachte.

De vijandige legers rennen dan over de muur om binnen de stad Gods de opleidingsinstituten, de hogescholen, de universiteiten en bijbelcolleges binnen te dringen en deze tot bolwerken te maken van ongeloof en modernisme of aards gericht fundamentalisme. Dan komen de christelijke gezinnen aan de beurt, die bearbeid worden door de theologen en leraars die het ‘hoger’ onderwijs volgden. Het huwelijksleven wordt aangetast en de kinderen komen in contact met allerlei vormen van ongerechtigheid en vuilheid. Zo zien we hoe in onze tijd de onderontwikkelde volken door de zogenaamde christelijke landen gesteund worden met natuurlijke gaven. Als tegenprestatie ontvangen zij dan de occulte heidense inzichten en geeft de predikant tegenwoordig soms les in yoga of transcendente meditatie en wat verder de oosterse religies te bieden hebben.

In Zacharia 14:2 wordt geprofeteerd, dat God zelf alle volken tegen Jeruzalem ten strijde laat vergaderen. Deze ‘volken’ zijn beeld van geestelijke boosheden die uit alle sferen van het rijk der duisternis gerekruteerd worden en die de ondergang van de kerk in het laatste der dagen bewerken. Het zal dan blijken dat zij haar leden geen bescherming en veiligheid kan bieden tegen de overspoelingen van de demonen. Slechts zij die tot ‘de rest’ behoren, zullen niet worden uitgeroeid. Dit overblijfsel wordt gevormd door hen die de tempel Gods in de geestelijke wereld vormen, die gezalfd zijn met de Heilige Geest en in wier leven de leer van het Koninkrijk der hemelen een realiteit werd. In Openbaring 11:1,2 wordt hierover meegedeeld: "Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen die daarin aanbidden. Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, er buiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven en zij zullen de heilige stad vertreden".

Het zal dus blijken dat velen niet bestand zullen zijn in deze oorlog. Zij hadden onvoldoende kennis van de geestelijke wapenuitrusting om weerstand te kunnen bieden in de boze dag. Paulus waarschuwde de gemeente dat bij de openbaring van de mens der wetteloosheid de afval algemeen zou zijn. In de strijd wordt men sterk, of men wordt down en behoort tot de verliezers. Op deze wijze ontstaat dan de definitieve scheiding tussen het ware volk van God dat ondanks de verdrukking volhardt en staande blijft, en het grote deel dat de strijd te zwaar acht. Zij laten dan los wat ze hebben, omdat zij de hun opgedrongen oorlog schuwen.

Zacharia en ook Joël spreken over het feit, dat de Here God dit alles zo wil: "En de Here verheft zijn stem voor zijn strijdmacht heen, want zijn leger is zeer talrijk; want machtig is het leger dat zijn woord volbrengt ". Door middel van de grote verdrukking gaat de Heer zijn eeuwig plan uitvoeren. De zonen Gods worden openbaar, wanneer de afval op het allerergst is. Zo zien wij in onze tijd hoe het verbasteringsproces toeneemt, maar ook het ware volk van God steeds meer de hoge weg kiest. Velen hebben er moeite mee, dat deze antichristelijke armee een strijdmacht van God wordt genoemd. Toch zien wij deze voorstelling van zaken ook bij het blazen van de zesde bazuin. Er is dan een stem te horen uit de vier horens van het gouden altaar, dat voor God is. Dit altaar is beeld van de zuivere gemeente, die door haar aanbidding, lofprijzing en gebeden een geestelijke wierookgeur omhoog doet stijgen.

De vrouw des lams bereikt haar onberispelijkheid en volkomen heiligheid, uitgebeeld door het goud van het altaar, wanneer de vier engelen worden losgelaten, die bij de grote rivier de Eufraat gebonden zijn. Aan deze stroom lag eenmaal Babel, een beeld van de verworden kerk. Deze stad wordt door de wetteloze geesten met de grond gelijk gemaakt. Alle demonen die in de schijnkerk eeuwen lang gebonden waren, daar hun ‘schuilplaats’ vonden, worden dan in dat laatste tijdperk losgelaten. "Zij zullen de hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden. Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te volbrengen en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de woorden Gods voleindigd zullen zijn. En de vrouw, die gij zag, is de grote stad" ( Openb.17:16-18 en 18:2 ). De valse kerk wordt dus door de antichrist geliquideerd. Voor haar val krijgen de kinderen Gods nog de raad: "Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen" (Openb. 18:4).

Wij weten dat eenmaal de Perziaan Cyrus gebruikt werd om Babel te verwoesten. Deze heiden kende de ware God niet, maar vanwege deze machtige opdracht noemde de profeet hem "mijn herder, die al mijn welbehagen zal volvoeren door tot Jeruzalem te zeggen: het zal worden herbouwd en de tempel zal worden gegrondvest". Hij wordt zelfs een "gezalfde" of Messias genoemd, om het onheil te bewerken over Babel. Daarom is Kores of Cyrus een type van de antichrist. Deze verwoest immers het geestelijke Babylon en ontvangt daarom de "schatten der duisternis en de rijkdommen der verborgen (occulte) plaatsen" ( Jes. 44:27-45:8 ). De verdrukkingen door de antichrist zijn uiteindelijk middel in Gods hand om het volk van God op de goede plaats te brengen in de hemelse gewesten: "op eigen bodem, naar eigen plaats en op de grond des Heren" (Jes.14:1,2). Zijn aanvallen hebben tot gevolg dat de gelovigen zich ontwikkelen tot sterke zuilen in de tempel Gods, dat er een gemeente ontstaat van koningen en priesters, die overwinnen gelijk de Heer overwonnen heeft.

 

VERANDERING VAN DENKEN 


Opnieuw klinkt de oproep tot vernieuwing van denken: "Bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en met vasten en met geween en met rouwklacht. Scheurt uw hart en niet uw klederen en bekeert u tot de Here, uw God" .
Te midden van de grote verdrukking, van de angst en van de wanhoop waarmee het volk van God in de laatste dagen geconfronteerd is, wordt de weg getoond tot ontkoming. Het wordt opgeroepen zich onverdeeld tot God te keren. Terwijl het zich losmaakt van zijn vroegere wandel, zal er droefheid zijn om de verwoesting waarin het zich bevindt, en het zal rouwklagen om het leven dat verloren ging. Het gaat hier niet om uiterlijk gejammer, ook niet om het gaan in het zwart, maar om een innerlijke verslagenheid en erkenning van gemis aan leven. Alleen het eeuwige evangelie, de volle waarheid, kan nog soelaas bieden. "Het volk van God, zijn Israël, zijn besnedenen van hart" Het scheurt zijn hart, dit wil zeggen dat het zich naar de inwendige mens volkomen losmaakt van de boze machten, van de inspiraties van de god van deze eeuw, die de zinnen van het afvallige christendom verblindt. Dit Israël Gods breekt dan de banden met zonde en leugen. Zijn vasten bestaat niet uit het zich onthouden van spijzen, maar het is de radicale breuk met de onreine geestenwereld. Zo sprak de profeet: "Is dit niet het vasten dat Ik verkies: de boeien der goddeloosheid los te maken, de banden van het juk te ontbinden, verdrukten vrij te laten en elk juk te verbreken?" (Jes.58:6).

Ook in de eindtijd moet het boze geslacht uitvaren door bidden en vasten, dit wil zeggen door bezig te zijn in de hemelse gewesten en de wereldse lusten te verzaken: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven. Aan het einde van deze bedéling leeft er een volk van God dat vrij is van leugenleringen, van zondige gedachten, van woorden en daden en van overweldiging door ziektemachten, dus verlost van iedere vorm van wetteloosheid. Deze christenen zijn door de God des vredes geheel en al geheiligd. Hun geest, ziel en lichaam zijn ongerept bewaard en onberispelijk bij de koninklijke intocht van Jezus Christus hier op aarde (1 Thess. 5:23). Zij ontbinden allen die bevrijding zoeken van de knellende banden der demonen en stellen de geestelijk onderdrukten in vrijheid. Hun optreden is na de apostolische tijd opnieuw een voortzetting van ál wat Jezus begonnen is te doen en te leren. Zij hebben zich in deze tijden van grote nood tot de Heer bekeerd met hun ganse hart, en worden behouden uit het verkeerde geslacht dat alle eeuwen afgeweken was van het levenspatroon dat de Meester als voorbeeld gaf. Niet alleen de vergevorderden, ‘de ouden’, maar ook ‘de zonen en dochters’, de pas bekeerden, ‘de kinderen en de zuigelingen’ in het geloof, hebben deel aan dit heil.

In deze zware tijden horen we de godsspraak: "Maar ook nu nog" . In hoofdstuk 1:14 was het volk ook opgeroepen tot een verandering des harten, maar we lezen niet dat hunnerzijds daarop een positief antwoord volgde. De afval bleef om zich heen grijpen en het ware volk van God was "achtergebleven als een hut in de wijngaard, als een nachthut in een komkommerveld, als een belegerde stad" (Jes.1:8). In de eindtijd spreekt de Heer evenwel: richt je nu op het volle evangelie, dat je overzet in de hemelse gewesten en dat je macht geeft over de gehele legerschare van de vijand.

De herontdekte boodschap van Jezus Christus gaat uit van het axioma dat God enkel goed is. Het woordje ‘God’ is identiek met het Angelsaksische of Westgermaanse ‘good’, ’goed’ en ’gut’ (Unger's Bible Dictionary).Zijn naam wijst op goedheid: "want genadig en barmhartig is Hij, lankmoedig en groot van goedertierenheid, berouw hebbende over het onheil", dat de vijandelijke strijdmacht teweeg bracht. Laat daarom: "de priesters, de dienaren des Heren, tussen de voorhal en het altaar wenen en zeggen: Spaar, Here, uw volk en geef uw erfdeel niet prijs aan de smaad, zodat de heidenen met hen zouden spotten. Waarom zou men onder de volken zeggen: Waar is hun God?".


Het geestelijke Israël is Gods erfdeel, want het is een volk tot alle goed werk toebereid. Dit erfdeel moet nog tot volle ontwikkeling worden gebracht. De tijd is aangebroken dat de Heer aan zijn volk weer schenkt: apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars om de heiligen toe te rusten. Wie tussen het heilige en het brandofferaltaar blijft staan, wie geen wezenlijke priesterdienst in de tempel verricht, is in de laatste dagen niet bestand tegen de wetteloze machten van het antichristelijke leger. Volgens Openbaring 11:2 wordt de voorhof prijs gegeven aan deze invasietroepen. De afvallige kerk zal niet alleen ondergaan; maar ook zij die niet welbewust de hoge weg bewandelen, zullen bezwijken.

De oproep tot vernieuwing wordt nooit massaal beantwoord. De boodschap van het Koninkrijk der hemelen wordt immers door de natuurlijke christen, hoe orthodox hij verder ook mag zijn, niet geaccepteerd. De geschiedenis herhaalt zich, dat over een ongehoorzaam geslacht komt "al het rechtvaardige bloed, dat vergoten werd op de aarde, van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechia, die vermoord werd tussen het tempelhuis en het altaar", de plaats waar men nu opgeroepen wordt om te wenen ( Matth. 23:35 ). ‘Dit geslacht'’ waar Jezus over sprak, wordt niet alleen gevormd door de Christus verwerpende joden, maar bestaat uit allen, vanaf Kaïn, die hoewel zij uiterlijk God dienen, toch geen ware gemeenschap door de Geest met Hem hebben. Slechts een overblijfsel van het christendom wordt behouden, volgens de regel: "Al was het getal der kinderen Israëls als het zand der zee, het overschot zal behouden worden" (Rom. 9:27).

De dienaren des Heren die hun arbeidsveld in de tempel hebben, worden als het ‘koninklijke priesterdom’, speciaal opgeroepen om te wenen en te bidden, wanneer zij de grote, ontredderde schare in de voorhof zien. Niet de menigte daar wordt massaal opgeroepen te wenen, maar de gezalfde priesters des Heren, wier hart met ontferming bewogen is over het onwetende, dolende en overweldigde volk. Zij moeten het voorbeeld van Jezus volgen, die door innerlijke barmhartigheid geleid, weende over Jeruzalem. Zij moeten de redder en de verlosser van het volk aanroepen om bewaring en hulp. In onze dagen denkt men vaak dat men door boetepredikaties en aanklachten het volk tot berouwvol wenen moet brengen, maar hierover wordt op deze plaats door Joël niet geprofeteerd. Het heeft ook geen enkel nut, want dit geschrei en geschreeuw eindigt meestal in emotionele taferelen, waar slechts het zielenleven in beweging wordt gebracht, maar niet ‘de hand Gods’ tot redding. Zulke bijeenkomsten ontaarden in een schouwtoneel van ‘vrome’ geesten.

De priesterlijke stam ontving op aarde geen bezittingen, want "de Here, de God van Israël, was zelf hun erfdeel" ( Joz.13:33). Zo is het geestelijk Israël nu het erfdeel van God en Hij is hun erfdeel, wanneer zij niet aards, maar hemels georiënteerd zijn. Dan getuigen zij: "Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus" ( Ef. 1:3). Het ware volk van God in de eindtijd is een schare van geestelijke mensen. Hun voorbede komt overeen met de uitroep van de weduwe in de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter. Zij vragen ook: "Doe ons recht tegenover onze tegenpartij".

Joël spreekt hier niet over sprinkhanen, maar hij duidt de vijanden nu rechtstreeks aan als ‘heidenen’, beeld van de boze geesten. In plaats van "zodat de heidenen met hen spotten" heeft de Statenvertaling: "Dat de heidenen over hen zouden heersen", evenals de Septuaginta. De Vulgaat gebruikt het werkwoord ‘overmeesteren’. Wij hebben evenwel de blijde zekerheid dat wij het juk van de demonen zullen afschudden, want er staat: "Ik zeg u dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen". In de eindtijd hanteren wij opnieuw na zoveel eeuwen de sleutels van het Koninkrijk der hemelen. Deze kennis van de geestelijke wereld schept de mogelijkheid dat God al zijn toezeggingen nog in onze dagen zal bewerken.

 

DE VIJAND ZAL ONDERGAAN 


In de eindtijd komt de grote doorbraak: "Toen nam de Here het op voor zijn land en Hij kreeg medelijden met zijn volk," dat volhardde in het gelovige gebed.
"De Here antwoordde zijn volk. Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmede verzadigd wordt". Het keerpunt komt. Gods volk gaat niet oneervol ten onder. Het zal een schare van overwinnaars zijn. Het woord van God, ‘het koren’, zal in grote volheid geopenbaard worden en ook de Heilige Geest, ‘de wijn en de olie’, zal gezonden worden. De profeet Joël schildert ons een panorama van herstel. Wij kunnen het ons in deze tijd van grote geestelijke verdrukking nooit genoeg voorhouden: de verademing komt. Als aandeelhouders aan het lijden van Christus zullen wij ook deelhebben aan zijn verheerlijking, want het woord van God trekt uit "overwinnende en om te overwinnen" (Openb. 6:2).

Opnieuw worden we herinnerd aan het beeld van de sprinkhanenplaag. Gewoonlijk komen deze horden met de zuidenwind mee uit de woestijn van Arabië, maar we hebben hier te maken met een bijzondere legermacht die zich in de laatste tijden openbaart. Het kwaad komt immers uit het noorden (Jer 4:6 en 6:1). De Hebreeër kende geen nevenuitdrukkingen voor noordwesten en noordoosten, maar hier wordt ongetwijfeld in letterlijke zin de Syrische woestijn bedoeld. Daarachter lagen dan de wereldrijken van Assur, Babel en tenslotte het Perziaanse rijk van Cyrus, de ‘gezalfde’, als beeld van de antichrist.
De belofte wordt geschonken: "Ik zal van u wegdrijven die uit het noorden". De wind zal grote zwermen van de voorhoede naar de oostelijke of Dode Zee waaien en de achterhoede van de vijandelijke armee zal prijsgegeven worden aan de zee van het westen of de Middellandse Zee. De oevers van deze zeeën zullen met hopen dode sprinkhanen worden bedekt, zodat ze overgegeven worden aan "stank en verpesting" ( 2:20. Can. Vert.).

Ook is er dan nog sprake van een wegdoen "naar een dor en woest land". Nog steeds spreekt de profeet in gelijkenissen over de ondergang van het antichristelijke leger. Zo zag Johannes hoe "het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen zich verzameld hadden om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger. En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, ... levend werden zij beiden geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt. En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit de mond van Hem, die op het paard zat; en al de vogels werden verzadigd van hun vlees" (Openb. 19:19-21).

De zee is hier in de profetie van Joël het beeld van de afgrond of het rijk des doods. Het dorre en woeste land illustreert het wezen van de buitenste duisternis, de tweede dood, waarin de antichrist met het beest uit de afgrond, wordt geworpen.

In de profetie van Jesaja over Sebna, ook een type van de antichrist, wordt voorspeld: "Zie, de Here zal u wegslingeren, zoals een man iets wegslingert; Hij zal u stevig ineenwikkelen, u vast in elkaar rollen als een kluwen, u wegwerpen als een bal naar een zeer uitgestrekt land: daar zult gij sterven en daar zullen uw praalwagens zijn, schandvlek van het huis uws heren! "( Jes. 22:17-19). Dit is wel een duidelijke omschrijving van het binden der boze machten en het werpen in de afgrond, of hier van het verdoen van de antichrist en het beest in de buitenste duisternis . In onze tijd krijgen deze godsspraken een duidelijke betekenis. Met de kennis van het Koninkrijk der hemelen gaan we ze weer leren verstaan. Wij zijn immers de eindtijd ingegaan en daarom openbaart de Heer ons dingen, die eeuwen lang niet begrepen werden.

Tot tweemaal toe wordt er gesproken dat er grote dingen gedaan zijn. De antichrist met zijn legermacht wordt verdelgd, "want hij heeft grote dingen gedaan". Johannes schreef: "Die de tekenen voor zijn ogen gedaan had, waardoor hij hèn verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen hadden" (Openb. 19:20). Paulus deelde mee dat zijn komst was "naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen" (2 Thess. 2:9). Er staat evenwel ook: "jubel en verheug u, want de Here heeft grote dingen gedaan". Wetteloosheid, ontbinding, afval en opstand tegen God vindt men op de ene zijde van de medaille, maar de keerzijde is: God gaat machtige dingen doen en die gaan de tijd inluiden van "de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten van oudsher" ( Hand. 3:21 ).

 

DE LERAAR TER GERECHTIGHEID 


Nu volgt op welke wijze God gaat ingrijpen: "En gij, kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid ". Allereerst denken we hierbij aan het vleesgeworden Woord, Jezus Christus, die voor het eerst in de geschiedenis der mensheid een leer bracht over de onzienlijke wereld. Hij verkondigde het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Hij wees de oorzaak aan van alle zonde, ziekte, gebondenheden en leugen. Hij ontmaskerde voor de eerste maal de nog nimmer geïdentificeerde vijand en wees een weg tot ontkoming en tot overwinning aan over de satanische machten. Hij was immers gekomen om de werken des duivels te verbreken en ons zijn methode te leren. Hij kwam om de demonen te verdelgen, dit wil zeggen te verderven door hen in de afgrond te werpen en over te geven aan de verderver, Apóllyon.

Thans schenkt de opgestane Heer aan zijn volk de Heilige Geest. Deze is voor ons de "Leraar ter gerechtigheid", want Hij is de Geest der waarheid, die Jezus Christus in ons verheerlijkt. Hij zal ons óók onderwijzen, zoals er staat: "Maar de Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb" ( Joh. 14:26). Hij inspireert ons met dezelfde gedachten die Jezus vervulden. Door zijn onderricht zal deze Leraar gerechtigheid en recht op aarde herstellen. "Hij zal de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel", dit wil zeggen van de scheiding tussen die beide. Het evangelie van het Koninkrijk zal immers over de gehele wereld worden verkondigd en dan zal het einde gekomen zijn. Dan blijkt dat het Woord in staat is geweest om te doen wat God behaagt en te volbrengen alles waartoe Hij het gezonden heeft, namelijk: het goede, het welgevallige en het volkomene. "Voor een doornstruik zal een cipres opschieten, voor een distel zal een mirt opschieten, en het zal de Here zijn tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden" ( Jes.55:13).

Joël profeteerde: "Vreest niet, gij dieren des velds, want de weiden der woestijn groenen, want het geboomte draagt zijn vrucht, vijgeboom en wijnstok geven hun rijkdom". Gods Woord en zijn Geest zullen dus overvloedig leven openbaren. Dan wordt het rouwkleed verwisseld voor een lofgewaad en in plaats dat het hoofd bedekt is met as, zal het een koninklijke kroon als sieraad dragen. Niet langer "vlucht de blijdschap van de mensenkinderen weg", maar eeuwige vreugde zal op hun hoofd zijn. De ganse schepping zal het heil ervaren.

 

DE VROEGE EN LATE REGEN 


De beloften van herstel en vernieuwing voor onze tijd lopen parallel met die voor Israël in het oude verbond. De toezegging dat God medelijden met zijn volk krijgen zou, werd in de schaduwachtige bedeling vervuld, toen Zacharias getuigde: "Geloofd zij de Here, de God van Israël, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en heeft het verlossing gebracht, en heeft ons een hoorn des heils opgericht" (Luc.1:68,69). De Leraar ter gerechtigheid, Jezus Christus, werd geschonken en diens onderwijs bracht de grote omkeer teweeg in het overblijfsel van Israël. Zo zal ook in onze tijd opnieuw het volk des Heren toebereid worden door de Heilige Geest, de Leraar ter gerechtigheid die de Vader gezonden heeft in de naam van Jezus, om het goede zaad te ontvangen en te doen uitspruiten.

Het beeld dat Joël gebruikt, is ontleend aan de landbouw in Palestina. Daar zijn drie regenperioden. Na een zeer droge en hete subtropische zomer komt in de herfst de kentering. Omstreeks de tweede helft van oktober en begin november valt de vroege regen. Deze is nodig om de grond week te maken, zodat hij toebereid zal zijn het zaad te ontvangen en om zo ongeveer een maand later de grote massa water van de winterregens in zich op te nemen. De droge pauze tussen de vroege en de winterregens wordt dus benut om het land te bewerken, om te ploegen en de (winter)tarwe te zaaien. Blijft de vroege regen weg, dan vermeerdert het stof op verschrikkelijke wijze en kan het zaaisel de harde grond niet doorbreken. De winter is de tijd van de zware regenval, zoals het Hooglied constateert: "De winter is voorbij , de plasregen is over" (2:11, St.Vert.). In de lente kan bij het toenemen van de warmte en droogte evenwel geen oogst worden verwacht, indien de late of spade regen niet valt, want dan verschrompelt het gewas en de vrucht kan zich niet ontwikkelen. Omstreeks april behoort daarom de spade regen te vallen, die ervoor zorgt dat het tijdens de winter gegroeide graan, niet verkommert. De vroege en spade regen zijn dus onmisbaar voor een goede oogst. Daarom worden zij telkens te samen genoemd als bewijs van Gods gunst (Deut.11:14 en Lev.26:4).

Wij lezen nu: "Ja, regenstromen laat Hij voor u neerdalen, vroege regen en late regen, zoals voorheen". Bij de uitlegging van dit vers is het nodig ons de uitspraak van de apostel Petrus te herinneren, die ook voor Joël geldt, dat de profeten over de voor ons bestemde genade spraken. Het zou voor deze oudtestamentische profeet niet moeilijk zijn geweest om zijn godsspraken in de natuurlijke wereld te verklaren, zoals later de rabbijnen deden en vele christenen dit ook nu nog doen. Deze spreken dan over een vernieuwing van het land, waarbij woestijnen worden veranderd in paradijzen, en over een nationaal ontwaken van het volk Israël. Deze ongeestelijke verklaringen gaan evenwel in tegen de uitleggingen die in het Nieuwe Testament gegeven worden. Ook aan Joël werd door de Heilige Geest geopenbaard, dat hij met zijn profetieën niet zichzelf bedoelde, noch een natuurlijk volk, maar dat hij de gemeente diende (1Petr.1:12). Daarom ‘vergeestelijkt’ ook Jacobus de betekenis van de vroege en late regen, dit wil zeggen dat hij ze gebruikt als beelden van grote geestelijke zegen, wanneer hij schrijft: "Hebt dus geduld, broeders, tot de komst des Heren! Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht van het land en heeft geduld, totdat de vroege en late regen erop gevallen is" (Jac. 5:7).

De vroege regen viel in Israël om de grond voor te bereiden om het Zaad, Jezus Christus, te ontvangen. De eerste druppels vielen toen de engel Gabriël aan Zacharias verscheen en aangaande Johannes de Doper profeteerde: "Hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten der vaderen te keren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtvaardigen, teneinde de Here een weltoegerust volk te bereiden". Vanwege hun ongehoorzaamheid hadden de vaderen in bekommering en geestelijke schraalheid geleefd, maar dit zou veranderen, wanneer een nieuw geslacht zou opstaan. Tijdens de bediening van de voorloper werd de grond week, dit wil zeggen dat "hij velen der kinderen Israëls zou bekeren tot de Here, hun God" en daarmee ontvankelijk maken voor de prediking van Jezus. Johannes "zou uitgaan voor het aangezicht des Heren, om zijn wegen te bereiden" (Luc.1:16,17 en 76 ).

Ook behoort bij de vroege regen de verwekking van Jezus Christus door de Heilige Geest, diens opgroeien tot volwassenheid te midden van een gelovige rest, en tenslotte ook zijn doop in water en zijn doop in de Heilige Geest. Daarna begon zijn prediking en werd het zaad van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen uitgestrooid onder het volk Israël, dat door Johannes toebereid was om het te ontvangen. Jezus sprak: "Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen" (Matth. 13:37). Alleen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, dus over de geestelijke wereld, is goed zaad, dat ook goede vruchten zal voortbrengen. Dit werd door de volgelingen van Jezus aanvaard, terwijl Hij de machten der duisternis verdreef naar de "oostelijke en de westelijke zee", dat is de afgrond.

De late regen viel op de pinksterdag, toen de Heilige Geest werd uitgestort over de ‘rest’ van Israël. De vroege en de spade regen waren daarmee over de kerk van het oude verbond gevallen en met recht kon Petrus constateren: "Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël". Na de verschijning van de Leraar ter gerechtigheid gaan de toezeggingen in vervulling: "De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen. Ik zal u vergoeden de jaren, toen de sprinkhaan alles opvrat, de verslinder en de kaalvreter en de knager, mijn groot leger dat Ik op u afzond".

Het gaat hier niet om de massa van het volk, want "niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël" en "al was het getal der kinderen Israëls als het zand der zee, het overschot zal behouden worden". "Het uitverkoren deel heeft het verkregen en de overigen zijn verhard" (Rom. 9:6,27 en 11:). Inderdaad waren bij dit overblijfsel uit Israël de dorsvloeren met koren bedekt en vloeiden de perskuipen over van wijn en olie. Paulus sprak over "de volheid" van Israël (Rom.11:12). Deze Israëlieten waren gered, gedoopt met Gods Geest en overgegaan van het oude in het nieuwe verbond. Eerst een groep van honderdtwintig discipelen in de opperzaal, toen drieduizend "godvruchtige" joden en later weer vijfduizend mannen. Zij vormden "de gemeenten van Christus in Judéa" (Gal.1:22). Deze ‘eerstelingen’ waren ‘heilig’ (Rom.11:16) en iedere nieuwe gemeente had haar ontstaan te danken aan de joodse moedergemeente te Jeruzalem. Daar begon het evangelie van Jezus Christus zijn loop, zoals er staat: "Beginnende te Jeruzalem". Een selecte groep uit Israël bracht de heidenen tot jaloersheid en door hun prediking kwamen duizenden uit de volkenwereld tot bekering, werden gedoopt met Gods Geest en samengevoegd tot gemeenten. We denken hierbij in het bijzonder aan de grote heidenapostel Paulus, maar ook aan Petrus die de dorsvloer vol koren deed zijn en de perskuip liet overlopen bij Cornelius en zijn gezin. De geschriften van de joodse apostelen en evangelisten brengen nog steeds op betrouwbare wijze het evangelie van Jezus Christus over.

De tijden van grote droogte waren voor allen die geloofden, voorbij en er geschiedden machtige tekenen en wonderen tot genezing en herstel. Zo werd vervuld: "Daarna zal Ik wederkeren en de vervallen hut van David weder opbouwen, en wat daarvan is ingestort, zal Ik weder opbouwen, en Ik zal haar weder oprichten, opdat het overige deel der mensen de Here zoekt, en alle heidenen, over welke mijn naam is uitgeroepen, spreekt de Here, die deze dingen doet, welke van eeuwigheid bekend zijn" (Hand. 15:16,17). De ‘kinderen van Sion’ die de vroege en de spade regen ontvangen hadden, werden op machtige wijze gebruikt om de wereld bekend te maken met het evangelie van Jezus Christus. Zij vormden de vervallen hut van David die weer opgebouwd werd, opdat de heidenen daarin schuiling zouden vinden en behouden worden. Zij waren de olijfboom, waarin de wilde, heidense takken, geënt werden. De profeet sprak: "Gij zult volop en tot verzadiging eten, en gij zult loven de naam van de Here, uw God, die wonderbaar met u gehandeld heeft".
Na de geweldige zegen in het begin van de geschiedenis der christelijke kerk kwam weer een periode van verval. Het leger van de sprinkhaan, de langpoot, de kaalvreter en de knaagbek werkte opnieuw verstorend en de kostelijke vrucht der aarde werd niet rijp, maar verschrompelde, totdat het einde van deze ‘eeuw’ op ons kwam. Na bijna tweeduizend jaar van achteruitgang en verbastering heeft God voor de tweede maal omgezien naar zijn volk. De geschiedenis van Israël heeft zich herhaald in de afval, maar zal ook volkomen terugkeren in het herstel van een getrouw overblijfsel in het nieuwe verbond, dat aangegord met kracht van omhoog, bestemd is tot redding van de wereld. De kerk begon met een pinksterdag en zal met een pinksterdag eindigen.

De akker van de gemeente van Jezus Christus was dor en droog. Het geestelijke leven was eeuwen lang minimaal. Met waarachtige bevrijding, genezing en herstel waren de christenen onbekend. De geestelijke wereld was immens voor hen weer afgesloten en de sleutels om haar te openen waren verloren gegaan. De gecamoufleerde vijanden hadden in de kerkgemeenschappen vrij spel en men kwam daar niet verder dan de prediking van de wet Gods, waarbij men belijden moest dat men volkomen onbekwaam was tot het goede, welgevallige en volmaakte, en ook geneigd was tot alle soorten van kwaad en ongerechtigheid.

De Heer kreeg evenwel opnieuw medelijden met zijn volk en op het verdorde en dorstige land viel weer de vroege regen. De Heilige Geest daalde neer en vanaf het begin van deze eeuw ontvingen velen zijn doop. Deze werd werkzaam in de harten en bereidde de christenen voor om het goede zaad, dat is dus de leer van Jezus Christus aangaande het Koninkrijk der hemelen te ontvangen. Onze Heer had immers beloofd dat de Heilige Geest zijn volk in de volle waarheid zou onderwijzen en het uit het Zijne, dat is dus uit de leer die Hijzelf verkondigd had, zou nemen. We moeten evenwel constateren dat niet allen die in Israël de prediking van Johannes hoorden, zich bekeerden, en dat ook niet allen die de leer van Jezus vernamen, deze aanvaardden en Hem ook metterdaad gingen volgen. Zo moeten wij ook nu vaststellen dat niet allen, die in de Heilige Geest werden gedoopt, ook de léér van de Geest accepteerden, die het woord van Jezus bevestigt. De Vader heeft evenwel nadrukkelijk gezegd: "Hoort Hem, die de Zoon van mijn welbehagen is". Dit houdt in dat de Heilige Geest in onze tijd de boodschap van het Koninkrijk der hemelen met haar inzichten, met haar strijd, maar ook met haar heerlijke perspectieven opnieuw ingang wil doen vinden. Omdat de doop met de Heilige Geest eeuwen lang uitgebleven was, bleef ook de lering van deze Geest achterwege in die dorre tijden en werd de boodschap over de onzienlijke wereld niet verkondigd.

Het goede zaad is hetzelfde zaad of woord dat de Zoon des mensen uitstrooide, toen Hij de steden en dorpen lerende rondtrok. Hij vertrouwde deze blijde boodschap toe aan zijn apostelen en gaf hun de opdracht: "Verkondigt dit evangelie aan alle creatuur". De Heilige Geest wil dat dit woord in de gelovigen tot volle wasdom komt en dat ze daarna, bekrachtigd door een nieuwe uitstorting van de Geest, de spade regen, deze boodschap met gezag en kracht evenals de apostelen, overal op aarde zullen verkondigen. Het woord des Heren zal dan allerwegen vrucht voortbrengen, want aan het ‘einde’ staat voor de troon een schare die niemand tellen kan uit alle volk, alle stam en natie.

Het is ook niet te verwonderen dat de prediking over het Koninkrijk der hemelen opnieuw gepaard gaat met het uitdrijven van de ‘sprinkhanen’ en het destructieve leger van machten opnieuw in de 'zee' wordt geworpen. Al predikende was ook Jezus hiermee bezig, want Hij zegt: "Zie, Ik drijf boze geesten uit en volbreng genezingen, heden en morgen"( Luc. 13:32 ). Ook de opdracht aan zijn discipelen, dat zij het evangelie van het Koninkrijk over de gehele wereld zouden verkondigen, wordt begeleid door het teken: "In mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven".

Helaas, we zien dat in onze tijd velen die gedoopt zijn met Gods Geest, zich door deze Geest niet laten vernieuwen in hun denken, maar blijven bij de oude, traditionele leringen die nimmer het doel Gods, de volmaakte geestelijke mens, voor ogen hebben gehad. Zij weigeren de boodschap te aanvaarden die Jezus Christus zelf heeft gebracht. Ze zeggen wel de bijbel van kaft tot kaft te geloven, maar zijn evenals de Corinthiërs die toch ook gedoopt waren met Gods Geest, ongeestelijk, dit wil zeggen dat zij niet denken vanuit de onzienlijke wereld der geesten, noch rekening houden met de kennis en wijsheid die van boven is. Zij weerstaan en bedroeven de Heilige Geest, omdat ze de weg in de geestelijke wereld weigeren te bewandelen.

Het volk dat evenwel in geloof en gehoorzaamheid het goede zaad in zich opneemt, "zal nimmermeer te schande worden" ( 2;2 ). Het zaad zal in deze christenen tot ontwikkeling komen en hun woorden en daden zullen getuigen van hun geloof en vertrouwen. Ze hebben geduld en wachten het laatste rijpingsproces in de geschiedenis rustig af, evenals de landman dit doet, wanneer hij uitziet naar de onmisbare late regen. Zij hebben de Heilige Geest tot onderpand en daarom zullen zij de beproevingen kunnen weerstaan en tot volle wasdom komen.

Nog merken we op dat in het leven van iedere ware, geestelijke christen de vroege en de spade regen vallen moet. Ook Jezus maakte dit proces mee. "Hij nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen" (Luc. 2:52). Na dit groeiproces werd Hij bij zijn doop in water overgezet in de hemelse gewesten. Toen zag Hij de hemelen scheuren en de Geest als een duif op Hem neerdalen. Vanaf dit ogenblik functioneerde Hij in de onzienlijke wereld en sprak over de Zoon des mensen, die in de hemel is. Hij is hiermee ons voorbeeld en wij willen Hem op deze weg volgen.

 

PINKSTERVERWACHTINGEN 


"Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft". Op de vraag wat er wordt bedoeld met ‘daarna’ kan verwezen worden naar de vorige perikoop. Toen God ging ‘omzien naar zijn volk’, verwekte Hij door de Heilige Geest ‘de Leraar ter gerechtigheid’, Jezus Christus. Deze strooide het zaad van het evangelie van het Koninkrijk in de toebereide aarde, terwijl Hij tegelijkertijd bezig was de boze geesten te verdrijven. Zelfs na zijn opstanding lezen we, dat de Heer veertig dagen lang aan zijn discipelen verscheen en hen onderwees "over al wat het Koninkrijk Gods" betrof (Hand.1:3). Inderdaad hebben deze gelovigen , "volop en tot verzadiging" gegeten. Toen de Heer van hen weggenomen was, bleef hun hart vervuld met grote blijdschap en zij "waren voortdurend in de tempel, lovende God" (Luc. 24:52,53). Aan hen werd bewaarheid: "Gij zult loven de naam van de Here, uw God, die wonderbaar met u gehandeld heeft".
Toch had de Heer tot zijn apostelen gezegd, dat zij van hun overvloed nog niet mochten gaan uitdelen, maar dat zij te Jeruzalem moesten blijven, totdat zij "aangedaan zouden worden met kracht van omhoog". Dan zouden ze toegerust zijn om uit de volheid van eigen leven te gaan uitdelen aan ‘alle vlees’ , zoals de meeste vertalingen hebben in plaats van ‘al wat leeft’. Toen in de opperzaal de kracht van God op hen gevallen was, werd Petrus de eerste die het goede zaad met volle handen begon uit te strooien over de samengestroomde menigte op het tempelplein, over Joden en Jodengenoten, ‘vrome mannen uit alle volken onder de hemel’. Met Petrus begonnen ook de andere apostelen, de ‘zonen’ van het volk te ‘profeteren’. Ook de vrouwen die in de opperzaal met de Heilige Geest vervuld werden, spraken mede met andere tongen over de grote daden van God. Later is er dan nog sprake van de vier dochters van Filippus, die profetessen waren (Hand. 21:9). Zo werd de belofte tot realiteit: "En uw zonen en uw dochters zullen profeteren".
Vanaf Jeruzalem ging het volle evangelie naar Samaria en moest het verder verkondigd worden tot het uiterste der aarde. De Heilige Geest begeleidde de predikers, de uitdelers van de menigerlei genade Gods, door zijn inspiraties. Ook het volgende kwam ruimschoots in de eerste christengemeenten voor: "Uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien". We zouden zelfs kunnen lezen: uw ‘presbyteros’ of oudsten zullen droomgezichten ontvangen en uw jongelingen, tot wie ‘de oudste’ Johannes schreef: "Gij zijt sterk en het woord Gods blijft in u en gij hebt de boze overwonnen", vielen visioenen ten deel. Zo was bijvoorbeeld Paulus niet ongehoorzaam aan het gezicht, dat hij op de weg naar Damascus kreeg. Ook zijn er voorbeelden van dromen of nachtgezichten. Zo zag de grote heidenapostel een Macedonische man, door wie hij wist in welke richting hij zijn prediking moest voortzetten. Er is ook sprake dat engelen in de nacht aan de apostelen verschenen en tot hen spraken. Door een gezicht ontving Petrus inzicht hoe hij moest handelen in het huis van Cornelius.

Joël profeteerde: "Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten". De slaven en slavinnen behoorden niet tot het Joodse volk, want de wet verbood aan de Joden om volksgenoten als slaven te bezitten. Vandaar dat de Joodse overschrijvers het lidwoord ‘de’ veranderden in het bezittelijke voornaamwoord ‘mijn’, dus ‘mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden’, zoals ook Petrus de septuaginta citeert. Zij trachtten hierdoor de uitspraak van Joël te begrenzen tot Israël. Joden en Jodengenoten, mannen en vrouwen, ouden en jongen, slaven en slavinnen, vormden ‘alle vlees’, die allen vervuld werden met de Heilige Geest. Zo rijk en ruimschoots werkte de zegen dat niemand uitgesloten bleef, want zelfs de heidenen ontvingen een aandeel. Zo kwam Petrus in zinsverrukking. Hij zag de hemel geopend, en door middel van het gezicht van het grote laken, waarin allerlei reine en onreine dieren te samen waren, werd hem duidelijk gemaakt, dat hij de opdracht had ook in deze zin de godsspraak van Joël te gehoorzamen.

Wie met de Heilige Geest vervuld wordt, zal profeteren, dat is gedachten overnemen en doorgeven van God die geest is, die dus behoort tot de onzienlijke wereld. Hij zal dromen dromen, dat is actief zijn in de hemelse gewesten. Hij zal gezichten zien, dat is door middel van beelden onderwezen worden in het bovennatuurlijke. De uitstorting van de Heilige Geest leidt dus tot een wandel in het Koninkrijk der hemelen. Wanneer dit alles gebeurt, kan gezegd worden: dit is het wat de profeet Joël voorzegd heeft.

Wij zagen reeds dat na eeuwen van dorheid dezelfde zegen zich herhaalde. De Heilige Geest werd opnieuw werkzaam en bracht een verandering van denken teweeg, een wedergeboorte naar de innerlijke mens. Er kwam groei en ontwikkeling, en in vele gemeenten wordt nu overvloedig zaad gevonden. Er zijn vele harten waarin de blijdschap, de gerechtigheid en de vrede van het Koninkrijk Gods realiteit zijn geworden. Het woord dat in deze gemeenten verkondigd wordt, is hetzelfde goede zaad dat de Meester uitdeelde aan zijn apostelen en aan de scharen. De leer van het Koninkrijk der hemelen was de specialiteit van de Meester en Hij is als het Woord Gods gisteren en heden dezelfde. Wat Hij was begonnen te doen en te leren in de landstreken van Palestina, doen ook wij nu. Wij prediken het evangelie van de onzienlijke wereld en drijven boze geesten uit. Wij erkennen dat de volle kracht nog niet geheel in onze gemeenten is geopenbaard.

Wij wachten als de kinderen van Sion op de nieuwe dag, op een rijke manifestatie van de Geest Gods, waar door het zaad verder mag worden uitgedeeld en God zal medewerken door kracht van tekenen en wonderen. De Heilige Geest overtuigt ons dat thans in de korenaar de vrucht zich reeds heeft gezet en dat door een spade regen of uitstorting van Gods Geest het rijpingsproces voleindigd wordt. Daar zien we dan als gemeenten biddend naar uit. Wij vragen niet om een vroege regen over het dorre land, maar om een late regen over het door Gods hand gezaaide en ontwikkelde koren. De zonen Gods zullen dan als rijpe vrucht van het evangelie van Jezus Christus geopenbaard worden. Zij worden mensen Gods die tot alle goed werk volmaakt zijn toegerust. Ze zijn geestelijke mensen die hun plaats als medearbeiders Gods in de hemelse gewesten geheel hebben ingenomen. Ze zijn degenen die evenals de apostelen en eerste christenen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen over de ganse wereld zullen verbreiden, begeleid door de tekenen die de gelovigen zullen volgen, waarvan het uitdrijven van boze geesten door Jezus het eerste werd genoemd. Tijdens hun prediking wordt de oogst der ganse aarde rijp, want God geeft dan de volle wasdom door de late regen of de uitstorting van zijn Geest.

In een gezicht van recente datum toonde de Heer de grote schuren, die Jozef had gebouwd en waarin het koren uit de vette jaren werd bijeengebracht "als het zand der zee". Toen de magere jaren kwamen, dus een wereldwijde verdrukking de volken teisterde, werden de schuren opengesteld. Van heinde en ver kwamen de hongerigen het kostbare voedsel halen, zodat in de wijde omtrek spijze was voor de eter, zoals er staat: "Toen de hongersnood nu over de gehele aarde heerste, opende Jozef alle schuren en verkocht koren aan de Egyptenaren; want de honger was sterk in het land Egypte. En de gehele wereld kwam naar Egypte om bij Jozef koren te kopen, want de honger was sterk op de gehele aarde" (Gen.41:56,57). Jozef droeg de erenaam van Zafnath Paäneach of behouder van het land. Zo zullen de zonen Gods over de gehele wereld zich openbaren als de behouders der aarde.

In de laatste dagen gaat de volheid der heidenen in en op deze wijze zal het ganse Israël Gods behouden worden. Dan zal Jezus Christus zijn gemeente voltooid voor Zich stellen en zij zal zijn "stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo dat ze heilig is en onbesmet" ( Ef.5:27 ). Er is sprake van een stralende gemeente, dus verspreidt ieder lid licht. Jezus sprak: "Gij zijt het licht der wereld" en Johannes schreef dat het leven het licht der mensen is. De gemeente in de eindtijd zal vol zijn van het leven Gods en van zijn glorie, die zich wonderheerlijk manifesteert. Paulus schreef dat Christus op die dag "verheerlijkt wordt in al zijn heiligen en met verbazing aanschouwd zal worden in alle gelovigen" (2 Thess.1:10).

Het uitwendige van deze christenen zal dan niet meer bevlekt zijn door zonde, en iedere beschadiging of misvorming zal worden weggenomen door de Heilige Geest, die de ziel volkomen heilig, en het sterfelijk lichaam levend doet zijn. De belofte is dat de geest, de ziel en het lichaam ongerept bewaard blijven en onberispelijk zullen zijn bij de komst van Jezus Christus, onze Heer (1Thess.5:23). Helaas, onder de meeste christenen vindt men niet de verwachting van de vervulling dezer Joëlsprofetie. Zij hebben immers het geloof in de doop met Gods Geest losgelaten, en daarmee de Leraar ter gerechtigheid, die Jezus in zijn plaats zendt om zijn leer aangaande het Koninkrijk der hemelen te onderwijzen, buiten hun leven gesloten. Zij kunnen dus niet geestelijk groeien en tot wasdom komen. Het jagen naar de volmaaktheid, waarover de Schrift spreekt, is voor hen een hersenschim.

De wetten des Geestes zijn in hun verstand en in hun hart niet ingeschreven en kunnen van daaruit ook niet functioneren. Ze zijn daarom teruggekeerd tot de wet van de Sinaï, die niemand ooit leven kan schenken, want zij doodt. De eerste wet was niet onberispelijk en kan ook niemand onberispelijk maken (Hebr.8:7). Voor zulke christenen vormen de oudtestamentische godsmannen het ideaal. Zij roepen om een Elia, om een figuur als Johannes de Doper. De apostel schreef evenwel: "Wordt mijne navolgers, gelijk ook ik Christus navolg" (1 Cor.11:1 ). Jezus wees erop, dat de minste in het Koninkrijk der hemelen, dus de meest onbetekenende, meer is dan Johannes de Doper en meer dan Elia. Ook zijn er velen die wel de Geest van God ontvingen, maar die zich niet door de Geest laten leiden en zijn onderwijzing niet aanvaarden. Wie zich naar de doop in de Heilige Geest uitstrekt, zal zich ook moeten laten behouden uit een verkeerd geslacht, dat deze doop niet kent en door dwalingen en valse leringen de weg van God blokkeert (Hand. 2:40).

Iemand die bijvoorbeeld in de leer van de uitverkiezing gelooft, wordt zelfs belemmerd zich daadwerkelijk te bekeren. Hij zal zich dan ook niet uitstrekken naar de doop in de Heilige Geest. Degene die Gods Geest heeft ontvangen, maar de erfzondeleer vasthoudt, kan de onberispelijkheid nooit verwerven, want ‘de zonde kleeft hem altijd aan’. Wie de zogenaamde fundamentalistische maranathaleer aanhangt, meent dat de Heer nog deze nacht kan wederkomen om zijn gemeente tot Zich te vergaderen. Hij zal haar dan evenwel niet ‘stralend en onberispelijk’ voor Zich kunnen stellen, want haar leden zullen onvolgroeid zijn en vol zitten met vlekken en rimpels. Wie de leer van het herstel van het natuurlijke Israël onderschrijft, zal blijven zien naar de aarde hoever deze wederoprichting is gevorderd, maar zal het hoofd niet opheffen naar de hemel, de onzienlijke wereld, vanwaar hij zijn verlossing en volmaaktheid moet verwachten. Hij is dan steeds bezig het geestelijke met het ongeestelijke samen te voegen, iets dat de apostel als dwaasheid van de hand wijs (1Cor.2:13 St.Vert.). Deze leer maakt de christen niet tot een geestelijk volwassen medewerker in het Koninkrijk der hemelen, maar deze visie bindt hem aan de aarde en wat daarop gebeurt.

Is het wonder dat de charismatische beweging, die wel de doop in de Heilige Geest accepteert, of die zich bezighoudt met enkele uitingen ervan, maar die de leer van eigen denominatie vasthoudt, ja zichzelf er nog ijveriger in verdiept als ooit tevoren, nooit zicht krijgt op de geestelijke wasdom en volkomenheid en ook nooit het doel van God zal bereiken. Integendeel zal deze beweging de weg bereiden voor de antichrist, die het grote Babylon zal leegplunderen tot zijn doeleinden om het daarna met vuur te verbranden, terwijl de ware kinderen Gods er voor die tijd uitgetrokken zijn.

We leren uit het voorgaande dat de vroege en spade regen onmisbaar zijn, maar zonder goed zaad in de bodem, dus zonder de leer die Jezus zelf verkondigde, zijn ze doelloos, want deze regens zijn bestemd voor het goede zaad, wil dit voor God het gewenste resultaat opleveren.

Bij het uitstorten van de Heilige Geest zullen de waarachtige volgelingen van Jezus met kracht vervuld worden. Het gevolg ervan zal zijn, dat zij volwaardige en ‘vakbekwame’ medearbeiders van God zullen zijn. Met grote ijver dragen zij dan het evangelie van het Koninkrijk uit over de ganse aarde, en opnieuw zal de Heer medewerken door kracht van tekenen en wonderen. Er staat immers: "Ik zal wonderen geven in de hemel". Deze dienstknechten van de Allerhoogste zullen evenals Jezus kunnen zeggen, dat zij in de hemel zijn (Joh.3:13 St.Vert.). De wonderen die gebeuren, zullen van daaruit geschieden. Zij zullen dan als de Meester rondgaan "weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd" zijn, en door de kracht van de Heilige Geest zal een wonderbaar herstel vele levens vernieuwen.

De wonderen zullen alle worden bewerkt vanuit de bovennatuurlijke wereld, omdat de gemeente van de eindtijd waarlijk ‘deelgenoot van de hemelse roeping’ is. Haar burgerschap, haar wandel en haar arbeidsterrein is niet op aarde, maar in de hemel. Zij maakt een begin met de wederoprichting aller dingen en dit te midden van de machtsontplooiing en het krachtige verzet van het rijk der duisternis. Aan haar wordt volledig vervuld wat Jezus beloofde: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen, en nog grotere dan deze". Zijn volgelingen zouden dus heerlijker werk verrichten dan Hij op aarde had gedaan. Inderdaad lezen wij van de apostelen dat zij de handen legden op de gelovigen en dat dezen hierdoor de Heilige Geest ontvingen. Hiermee kregen zij een gave die groter is dan het volledige, natuurlijke herstel. Zeer zeker zal dit in bijzondere mate gebeuren onder de handen van de zonen Gods. In verband met dit meerdere sprak de Heer dan ook: "Want Ik ga tot de Vader; en wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde", want Jezus blijft hierin de doper met de Heilige Geest (Joh.14:12,13). De Heilige Geest wordt geschonken op het gebed van hem die de handen oplegt, en van hem op wie de handen gelegd worden.

 

ONTREDDERING EN BEHOUD 


Ook is er sprake van "tekenen op de aarde beneden", want Joël profeteert verder: "En op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen". Degenen die zich niet verheffen in de hemelse gewesten, ook onder de afvallige christenheid die geen weg omhoog kent, zullen zich concentreren op het natuurlijke leven, evenals de bewoners der aarde in de voortijd, toen Noach predikte. Zij zullen zich richten op "de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven" (1 Joh. 2:16). De besten onder hen zullen zich nog bezighouden met de natuurlijke ontwikkeling van de mens, ook in de onderontwikkelde gebieden, en met de opvang van hen die onder zijn gegaan in ellende en verslaving. Het bloed is beeld van het natuurlijke leven van de mens, die zijn domicilie op aarde heeft, maar de Vader zoekt zulken, die Hem aanbidden in geest en in waarheid, die dus bezig zijn in de hemelse gewesten, in de geestelijke wereld, met de waarheid of het plan van God.

Ook zijn er die wel ingaan in de hemelse gewesten, maar daar gemeenschap hebben met het vuur, beeld van het demonenrijk. Zij zijn wel bezig in de geest, maar in het rijk van de leugen. De afgevallen kerk wordt in de eindtijd volkomen door vuur verbrand, dit wil zeggen geheel occult gebonden en een prooi van de duistere machten. De rookzuilen of rookwalm wijzen op de verstikkende werking van de valse leringen, die de ontwikkeling van het ware geestelijke leven onmogelijk maken. De eindtijdverwachtingen van vele christenen zijn oorzaak dat zij deel krijgen aan de voorspelde angst onder de volken. Deze legt zich als een verstikkend rookgordijn over hen "die de aarde bewonen", dus over hen die niet vernieuwd zijn in hun denken en die niet naar hun innerlijke mens overgezet zijn in de onzienlijke wereld, waar Christus is. De profeet Jesaja voorspelde reeds, dat er duisternis en donkerheid over de aarde zouden komen, maar dat over ons, die "de hoofden opheffen" naar boven, het volle licht zal opgaan.

De geschiedenis van Israël is voor ons een waarschuwing. De Joden hebben immers niet de tijd opgemerkt dat God naar hen omzag (Luc.19:44). Daarom zijn ze religieus ondergegaan in een aards gericht denken, en een prooi geworden van de vreemde volken, beeld van de machten der duisternis. Angst, ellende en spanningen zijn reeds eeuwen lang hun deel, en nergens vinden zij de beloofde rust, zelfs niet in het land hunner vaderen. Hun geschiedenis is verweven met de uitspraak van Joël: bloed, vuur en rookzuilen. Maar ook is van hen een rest behouden, van wier volheid wij nu nog dagelijks profiteren.

"De zon zal veranderd worden in duisternis"
. De profeet is hier niet bezig een bijzonder natuurverschijnsel aan te kondigen, maar in beelden te beschrijven wat in de geestelijke wereld zich zal afspelen. Het Koninkrijk der hemelen wordt immers bijna altijd onderwezen in gelijkenissen. Joël profeteerde over de voor ons bestemde genade. Hem werd geopenbaard dat hij met dit alles niet zichzelf diende, maar ons (1 Petr.1:10-12).

De zon is beeld van God, die de zonne der gerechtigheid wordt genoemd (Mal.4:2). Voor deze zon komt de wolk van sprinkhanen, dus de demonische legerscharen die Joël waarnam. Met een andere vergelijking zou men kunnen zeggen dat de rookzuilen een wolk vormen, die de weg naar omhoog volkomen afsluit. De afvallige christenen worden immers niet meer overgezet in de hemelse gewesten in Christus Jezus. Zij zoeken in het heden geen entree meer in het Koninkrijk Gods. Deze mensen kunnen zich niet meer verheffen in de geestelijke wereld en indien dit hun wel gelukt, komen ze vanwege dit rookgordijn van valse leningen, aan de verkeerde kant in de hemelse gewesten terecht. De weg Gods, het zicht op God en op zijn plan om geestelijk volmaakte mensen te vormen, zijn volkomen verloren gegaan.

De profeet sprak eens: "Uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God". De goddeloosheden, de dwalingen, de wetteloze daden, kortom de gemeenschap met de boze geesten, vormen de oorzaken dat men geen uitzicht heeft in de geestelijke wereld. De mens komt dan tenslotte tot de conclusie dat God dood is. De zon is dan bij hem veranderd in duisternis,

"En de maan in bloed"
. De maan weerkaatst het licht van de zon. Zo wordt van onze Heer gezegd dat Hij de afstraling is van Gods heerlijkheid en de afdruk van diens wezen. Hij is gesteld als het licht in de duistere nacht. God en Christus trekken de mens naar boven, zoals Jezus sprak: "Ik zal ze allen tot Mij trekken". Vanuit de aarde wordt deze verheffing tegengewerkt door het vuur en de rook, die hun verwoestend werk verrichten. De maan is er wel, maar zij geeft geen licht, dus ook geen leven. De naam van Jezus wordt nog wel genoemd, maar zijn eigenlijk werk, dat een wandel in het licht en onvergankelijk leven geeft, wordt verloochend. De Heer wordt in de natuurlijke wereld getrokken en men wandelt in zijn voetsporen met natuurlijke middelen en niet naar het eeuwige plan van God. De maan wordt veranderd in bloed, wil zeggen dat men Jezus heeft gedegradeerd tot een voorbeeld en leider in de natuurlijke wereld. Daarom spant men zich op zijn best nog wel in voor sociaal werk, voor medische zending en voor ontwikkelingshulp met een beroep op Jezus, maar men doet niet de werken die de Heer ooit deed en men verkondigt ook niet zijn evangelie over het Koninkrijk der hemelen. De ongeestelijke christen doet dan wat men allereerst aan de overheid moest overlaten, want deze is geroepen om in de zichtbare wereld met natuurlijke middelen recht en gerechtigheid te betrachten.

Al deze dingen voltrekken zich "vóórdat de grote en geduchte dag des Heren komt". Merk dus op dat de uitstorting van de Heilige Geest en de geestelijke duisternis aan de dag des Heren voorafgaan. Door de spade regen wordt onze Heer verheerlijkt in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd in allen, die tot geloof zijn gekomen. Tegelijkertijd wordt dan de grote afval openbaar en gaat de mens der wetteloosheid zich vertonen, de zoon des verderfs, de tegenstander of antichrist (2 Thess.1:10 en 2:3). Hierop volgt de grote verdrukking of de verzoeking, die over de gehele wereld komt. Deze geduchte of verschrikkelijke dag des Heren is het tijdperk dat de machten de aarde gehéél hebben overstroomd, zoals in Noachs dagen de grote watervloed dit deed. Gewoon humaan menselijk leven is dan niet meer mogelijk. Alles wordt ontbonden en wetteloos, zoals bijvoorbeeld het huwelijk, de arbeid, het maatschappelijke, staatkundige en religieuze leven. Vandaar de vrees die zich nu al als een doodswade over velen heeft gelegd. Een andere vertaling spreekt over de dag van Jahweh, die als een orkaan voor de Almachtige uitrukt: de zon en de maan worden dan zwart en de sterren trekken hun glans in.

"En het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden"
. De wijsheid van God kent een weg tot ontkoming, evenals in de dagen van Noach. Zoals deze rechtvaardige een ark toebereidde waarmee hij de schepping redde, zo wordt thans de gemeente gereed gemaakt door de Geest van God om de wereld te redden uit het vuur van de demonie. De zonen Gods zijn uiteindelijk de grote brandblussers naar wie de ganse zuchtende schepping uitziet. Zij volgen Jezus, de verse en levende weg, en ieder die dit doet, zal niet in de duisternis wandelen, maar het licht des levens hebben. Wie met de Schepper contact zoekt - en deze is in onze tijd slechts te bereiken door middel van de Zoon - wordt behouden. Hem aanroepen betekent: onvoorwaardelijk vertrouwen op Hem stellen. Jezus nam onze schuld weg, die scheiding maakte tussen God en onze ziel. Daarom mogen wij tot God gaan ‘zonder besef van schuld’. Door zijn Geest krijgen wij het goede contact in de hemelse gewesten en dit heft ons boven de duisternis uit. Wij zijn immers overgezet uit het duister in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde.

Behouden zijn betekent meer dan alleen gered zijn. Paulus schreef dat wij door de dood van de Zoon verzoend zijn met God, dus gered, maar dat wij behouden worden, doordat Hij leeft (Rom.5:10). Behouden worden is een groeiproces, waarbij het doel van God met de mens bereikt wordt. Israël werd gered uit Egypte, maar niet allen werden behouden. De meesten kwamen om in de woestijn. Joël spreekt hier over de mogelijkheid om ware geestelijke mensen te worden, die de volkomenheid bereiken, ‘want u komt de belofte toe’.

"Want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen"
. De berg Sion is beeld van de Heilige Geest en Jeruzalem dat van de gemeente. Deze ligt op de berg Sion als al haar leden gedoopt zijn in de Heilige Geest en wanneer zij gesteld zijn op zijn hoogte. Er is ontkoming uit de greep van de machten der duisternis, indien men inwoner is van het hemelse Jeruzalem. Gods Geest tilt immers de mens uit boven de wetteloze geesten en hun verstikkend klimaat.

Het woordje ‘ontkomen’ houdt verband met een rest die behouden wordt. De regel is: uit de Joden, uit de volken, uit de kerken, uit de pinksterbeweging, uit de kringen wordt een overblijfsel behouden, zoals er staat: "Al was het getal der kinderen Israëls als het zand der zee, het overschot zal behouden worden" (Rom. 9:27). Dit overblijfsel wordt vóór de dag des Heren als vrucht der aarde rijp. Het staat aan de goede zijde van de scheiding in het volle licht. Het vormt het heiligdom of de tempel Gods in de geestelijke wereld. In Openbaring 11:1 wordt meegedeeld dat deze tempel met allen die daarin aanbidden, niet prijs wordt gegeven.

In Obadja 17 staat: "Maar op de berg Sion zal er ontkoming zijn, en die zal een heiligdom wezen; en het huis van Jakob zal zijn bezittingen weer in bezit nemen". In de onzienlijke wereld gaat het geestelijke Israël weer beslag leggen op zijn hemelse erfenis. Een verbasterd christendom zoekt een weg op aarde en wordt daarom een prooi van het vuur, terwijl de ontkomenen, die de Heer riep door de prediking van het evangelie van het Koninkrijk, naar boven gaan teneinde de hoge weg te bewandelen. God riep ze om in zijn Zoon te geloven en om deze weg achter Hem aan te bewandelen. Zij hebben het eeuwige leven en behoren tot het rijk van God de Vader en van zijn Zoon.

Het onkruid wordt volgens Mattheüs 13:30 het eerst bijeengebracht en wel in de bossen van de oecumene. Dan wordt het koren verzameld, om in de hemelse schuur, de gemeente, geborgen te worden. Dan hebben de ware gelovigen, hoewel nog op aarde vertoevend, hun plaats volkomen ingenomen in de hemelse gewesten. De vermenging houdt dan op, want duidelijk is dan gescheiden wat aan God en wat aan de duivel toebehoort. De boze weet dat hij niet veel tijd meer heeft en zet dus alles op alles om de openbaring van de zonen Gods te verhinderen. Hij tracht dan het werk Gods opnieuw te verstoren zoals hij dit meende te kunnen doen in de dagen van de zondvloed. Hij wil dan opnieuw alles roven en verwoesten wat de Here God geschapen en herschapen heeft, maar nu langs een geestelijke weg, door middel van een vloed van demonie. De aarde wordt evenwel voor de tweede maal bewaard.

De apostel schreef over deze dag des Heren, dat de aarde en de werken (Gods) daarop zullen gevonden worden (2 Petr. 3:10). De duivel is dus van plan om in één geweldige operatie en met één grote slag alles wat God toebehoort, in de duisternis te brengen en te vernietigen. Daartoe trekt hij al zijn troepen bijeen.

 
vorige pagina terug volgende pagina