Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De Pinksterboodschap van Joël
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 1


 

GESCHIEDENIS VAN DE KERK 


"Vertelt daarvan aan uw kinderen; laten uw kinderen het aan hun kinderen vertellen en hun kinderen weer aan het volgend nageslacht"

Wij merken op dat de profeet in de geest wordt overgezet naar de tijd van het einde. Vanuit het tijdstip dat de dag des Heren een aanvang gaat nemen, ziet hij dan terug op de verwoestingen, die daarvoor reeds onder het volk des Heren zijn aangericht. Vandaar dat het eerste gedeelte in de voltooid tegenwoordige tijd is geschreven, terwijl de profeet later in de tegenwoordige tijd overgaat. Om de lezers opmerkzaam te maken, laat hij dan de aangehaalde tekst vooraf gaan door de vraag: "Is zo iets geschied in uw dagen of in de dagen van uw vaderen?" . Hij wil ermee zeggen: let op de tekenen van de tijd waarin je leeft. Joël geeft niet het tijdstip aan van de aanvang van de grote dag des Heren, maar wel wijst hij op de gebeurtenissen die eraan voorafgaan en hem aankondigen. Deze voortekenen zijn dan zo belangrijk dat hij zegt: geef alles nauwkeurig door aan uw kinderen en verder in successie aan het nageslacht, opdat ieder de gebeurtenissen in zijn dagen eraan kan toetsen. Zo sprak Jezus in zijn rede over de eindtijd: "Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur" (Matth. 24:33).

De profetieën zouden eeuwen en eeuwen nodig hebben om in vervulling te gaan. Petrus attendeerde erop in zijn dagen, maar gaf ze tegelijkertijd weer door aan een volgend geslacht, toen hij opmerkte: "Maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël: " En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees" (Hand. 2:16,17). De apostel bevond zich toen ook op de grens, namelijk van de oude en de nieuwe bedéling. In de tempel waarin hij zich bevond, was de eredienst van God tot een dorre, dode zaak geworden, maar er verrees een nieuwtestamentische kerk, bruisend van leven en van geestelijke kracht. Toch was daarmee de Joëlsprofetie nog niet tot haar eindbestemming gekomen, want opnieuw heeft de vernieler in de geestelijke wereld zijn werk verricht. Door de wenteling der eeuwen komen nu de godsspraken van Joël tot ons met dezelfde vraag: geschiedt het in uw dagen? Wij horen dan een stem zeggen: "Dit is het!" Leg nu alle aardse voorstellingen opzij en bekommer u niet om de verscheidenheid van natuurlijke uitlegging, maar transponeer de voorspellingen van Joël in de hemelse gewesten.

Vergelijk ook de woorden van de apostel Johannes op Patmos. Let op de woorden van deze ‘kleine’ profeet met de visioenen van de apostel Johannes op Patmos. Let op de strijd van het Israël Gods in de onzienlijke wereld en gebruik de sleutels van het koninkrijk der hemelen om tot een goede verklaring te komen. Verdiep je in het evangelie van Jezus Christus, zoals Hij dit eenmaal zelf leerde, en vergelijk het geestelijke met het geestelijke. Dan kun je vol verbazing zeggen: "Wie heeft zo iets gezien en wie heeft zo iets kunnen bedenken?" Het antwoord is dan opnieuw: "De Here is God!" Hij is de inspirator. "Wat de knager had overgelaten, heeft de sprinkhaan afgevreten; wat de sprinkhaan had overgelaten, heeft de verslinder afgevreten; en wat de verslinder had overgelaten, heeft de kaalvreter afgevreten". Deze sprinkhanenramp is de introductie van de eindtijd, "Want nabij is de dag des Heren; als een verwoesting komt hij van de Almachtige".

De geschiedenis van de kerk is de voorbereiding van de komst van de antichrist. De apostel Paulus schreef, dat vóór het aanbreken van de dag des Heren eerst de afval moest komen (2 Thess. 2:2,3). De sprinkhanen die Joël schildert, beelden de demonen uit die eeuwenlang in de kerk hun verwoestend werk hebben verricht. Steeds weer in nieuwe golven en onder andere benamingen trokken zij op om hun destructief werk te doen. In de gelijkenis vroegen de arbeiders verwonderd aan hun heer: "Hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij dan aan onkruid?"

Johannes schreef over een vrouw, beeld van de kerk, dat ze gehuld was in purper en scharlaken, rijk versierd met goud en edelgesteenten en paarlen. Zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen en onreinheden van haar hoererij. Op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis, het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. De apostel zag dat deze vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus (Openb. 17:3-5). Ook hij verbaasde zich. Een demonische sprinkhanenplaag heeft eeuwen en eeuwen wereldwijd het geestelijke leven weg geknaagd. Nimmer is de mens Gods, de rijpe vrucht, tevoorschijn gekomen, die tot alle goed werk volmaakt was toegerust. Wat betekende in onze jeugd eigenlijk de inhoud van ons kerkelijk lidmaatschap? Er was veel onderlinge strijd van volk tegen volk, er waren godsdienstoorlogen, niet in de hemelse gewesten, maar van christenen tegen christenen. Op het kerkelijke erf heerste hongersnood, want de zielen werden niet gevoed met brood uit de hemel. Eeuwen lang werd zelfs de bijbel aan de leken onthouden en later bracht de leer der vaderen een doodse, dorre toestand teweeg.

De profetische oproep werd vernomen: "Wordt wakker, gij dronkaards en huilt, en jammert allen, gij wijndrinkers, om de jonge wijn, want hij is van uw mond weggerukt". Is Gods volk wakker geworden? De mond der waarheid sprak, dat zowel wijze als dwaze maagden slaperig werden en insliepen. De lampen dreigden geheel uit te gaan, want er was geen olie, dat is geloof in het volle evangelie van Jezus Christus, in zijn leer over de onzienlijke wereld, die van het koninkrijk der hemelen. Er was ook geen wijn, beeld van de Heilige Geest. Doop in deze Geest en vervulling ermee waren onbekende verschijnselen. Wel waren er vele wijndrinkers in het natuurlijke leven, die de geneugten van de aarde belangrijker achtten dan de schatten van het Koninkrijk Gods. Een vleselijk christendom is onmachtig zich te verzetten tegen de inwerking van de wetteloze machten.

De profeet wijst de ware oorzaak van het onheil. Hij schildert ons de demonen in hun beschadigende en vernietigende werking: "Want een volk is tegen mijn land opgetrokken, machtig en ontelbaar; zijn tanden zijn leeuwentanden en het heeft hoektanden van een leeuwin".

De duivel is rondgegaan als een brullende leeuw en zijn heerscharen zijn de kerken en kringen binnengedrongen met leringen van de aarde en leugens van boze geesten. De zuiver geestelijke wereld waarin de inwendige mens zich beweegt, werd ‘terra incognito’, onbekend land. Gods volk kende geen oorlog meer "tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten", want het was demonenblind. In de natuurlijke wereld streed men dan nog wel tegen de zogenaamde ketters en sektariërs, die meestal meer begrip hadden van het Koninkrijk der hemelen dan zij, die in concilies en synodes de belijdenisgeschriften der vaderen opstelden.

"Spijsoffer en plengoffer zijn ontrukt aan het huis des Heren; de priesters, de dienaren des Heren, treuren".
Een overvloed van geestelijk leven geeft vredeoffers, lofoffers en dankoffers, die gebracht werden als spijsoffers en plengoffers. In welk tijdperk van de kerkgang ging men naar het huis des Heren om zijn God te loven en te prijzen? Soms waren er nationale dankdagen bij overwinningen op natuurlijke vijanden en vanwege het gewas van de velden, maar wanneer kwam men samen om ‘de naam van onze Here Jezus Christus te danken vanwege de vernieuwing en het herstel van de leden van de gemeente. De eeuwen door moest evenwel erkend worden: "Het koren is verwoest, de most verdroogd, de olie weggeslonken". Nooit was er een rijpingsproces, nimmer waren de velden wit om te oogsten.

De sprinkhanenplaag werd gevolgd door een grote droogte. "Verschrompeld zijn de zaadkorrels onder haar aardkluiten". De machten hadden de bodem, waarop het zaad van het woord van God moest vallen, hard gemaakt en ontoegankelijk. Het woord werd trouwens van zijn kracht beroofd en onwerkzaam gemaakt. Het verschrompelde. Zo sprak Jezus: "Gij hebt het woord van God van zijn kracht beroofd ter wille van uw overlevering". Er viel geen regen, beeld van het gemis van de werking van Gods Geest. Niemand was bezig in de hemelse gewesten om daar te wandelen, te strijden en te overwinnen. Niemand begreep dat het woord geestelijk voedsel is voor de mens des harten in de onzienlijke wereld. Niemand verstond dat de bijbel een geestelijk boek is, dat geestelijk moet worden verstaan, dat een geestelijke weg aangeeft en een geestelijk doel najaagt.

Dan lezen we: "Hoe kreunt het vee! De runderkudden dolen rond, want er is voor hen geen weide; ook de schapenkudden lijden zwaar.. Zelfs de dieren des velds zien smachtend tot U op, want de waterbeken zijn uitgedroogd en een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd". De schepping zuchtte tevergeefs, want de zonen Gods werden nooit geopenbaard. De kerk had haar gewas op moeten brengen, maar zij deed dit niet. Men kon op zijn best treuren: "Omgordt u en weeklaagt, gij priesters; jammert gij dienaren van het altaar" . De rechtzinnige belijders moesten allerwegen erkennen dat zij in een doodse sfeer leefden. Wie van hen was uit de duisternis overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde? Waar bestonden de zogenaamde schatten van de kerk uit? Niemand die het wist. Elke grasspriet was kaalgevreten en daarom maakte men zijn samenkomsten tot middelpunten van geklaag en geween. Nergens hoorde men evenwel van werkelijke overwinningen en vernieuwingen. Ondanks boetepredikaties, ondanks de angst voor hel en verdoemenis, ondanks reformaties en opwekkingsbewegingen bleef alles zo het was.

 
vorige pagina terug volgende pagina