Stichting Uitgeverij Rhemaprint

het geestelijke Israël
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

het ongeestelijke Israël


 

Iemand vroeg ons in verband met de terugkeer van het natuurlijke volk Israël naar Palestina: 'Vindt u dit geen wonder en heeft het u niets te zeggen?' Wij hebben hier over nagedacht en ons antwoord is, dat de bijbel ook spreekt over 'bedrieglijke wonderen' (2 Thess. 2:9). Wij denken bijvoorbeeld aan een telefoongesprek met een magnetiseur in Noord-Brabant. Deze trachtte ons te overtuigen van zijn 'goddelijke gave' door een aantal frappante genezingen op te sommen. Ook in Lourdes en andere 'heilige' plaatsen gebeuren vele wonderlijke zaken, maar zij bewijzen nog niet dat God daar op bijzondere wijze door zijn Geest werkt. Van de antichrist wordt vermeld dat hij allerlei grote tekenen en krachten zal doen, zodat velen verleid zullen worden.

Zo manipuleert de overste van deze wereld op een bijzondere wijze met het geestelijk dode volk Israël om het denken van vele kinderen van God op geraffineerde wijze af te leiden van de hemelse werkelijkheden ten einde ze bezig te houden met het zogenaamde herstel van het oude volk. Maar de bijbel spreekt niet over een terugkeer of zegen voor een volk dat God niet dient. Nog steeds verwerpen de Joden als natie Jezus Christus en daarmee God zelf, want wie de Zoon loochent, wijst ook de Vader af.

Men schrijft wel dat Israël 'de oorlogen des Heren' voert, maar in het Oude Testament wordt Gods zegen verbonden aan de voorwaarde dat men Hem dan ook in waarheid moet dienen. Overal klinkt het daar: 'Indien gij u met uw gehele hart tot de Here bekeert, doet dan de vreemde goden en de Astartes uit uw midden weg en richt uw hart op de Here en dient Hem alleen: dan zal Hij u redden uit de macht der Filistijnen' (1 Sam. 7:3). Dit betekent voor onze tijd dat het joodse volk Jezus moet aannemen; dan zou het een geestelijk Israël worden, zoals de Heer trouwens altijd bedoeld heeft en het zou zijn strijd voeren met wapenen des lichts.

In Deuteronomium 30:2,3 staat: 'Wanneer gij u dan tot de Here, uw God, bekeert en naar zijn stem luistert overeenkomstig alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met geheel uw hart en met geheel uw ziel - dan zal de Here, uw God in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmen; Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebied de Here, uw God, u verstrooid heeft'. Zo ging de terugkeer uit Babel gepaard met bekering en met het aanroepen van de naam des Heren tot herstel. Wij denken daarbij aan mannen als Ezra, Nehemia en Zerubbabel. Nu blijkt toch wel zonneklaar dat wat heden ten dage in het Midden-Oosten gebeurt en is gebeurd, geen vervulling van bijbelse profetieën kan zijn.

Daarom is de Israël-leer zoals deze vooral in evangelische kringen en in de pinksterbeweging is doorgedrongen, een gruwelijke dwaling. Ze is een 'stunt' van de boze om de aandacht van het christenvolk af te leiden van de wandel en van de strijd in de hemelse gewesten en het bezig te doen zijn met allerlei krantenberichten en politieke speculaties, die voor het leven van het ware kind van God volkomen nutteloos zijn.

Maar is het dan niet opvallend dat het volk Israël nog steeds bestaat, nadat het bijna tweeduizend jaar onder de volken verstrooid is geweest? Om deze gang van zaken te verstaan, dienen het volgende voorbeeld. Er is een president die jarenlang zijn volk leidt en bestuurt. Plotseling breekt een revolutie uit en komt er een einde aan zijn presidentiële macht. Het gevolg kan zijn dat de man met zijn heel gezin geliquideerd wordt, maar ook dat hij nog als ambteloos burger onder zijn landgenoten mag verder leven.

Wat is er nu met het joodse volk gebeurd? Onze Heer sprak niet dat de naam van Israël van onder de hemel zou worden uitgewist, zoals bij Sodom en Gomorra het geval was (2 Kon. 14:27). God heeft dit volk ook niet verstoten, zoals Hij dit met de duivel en zijn legerscharen deed (Rom. 11:1). Het Koninkrijk Gods werd echter van hen weggenomen en aan een ander volk geschonken, dat de vruchten van dit Koninkrijk zou opbrengen (Matth. 21:43). Het huis Gods, de tempel, zou prijsgegeven worden (Matth. 23:38). Het volk verloor dus zijn leidinggevende, geestelijke positie, en zijn geestelijke status. Eenmaal sprak God tot Abraham 'dat zijn zonen en zijn huis na hem de weg des Heren zouden bewaren door gerechtigheid en recht te doen, opdat de Here aan hem zou vervullen wat Hij over hem had gesproken' (Gen. 18:19). Deze wezenskenmerken van het volk Gods zijn verdwenen. De volken konden niet langer naar de tempel reizen om daar te leren wat gerechtigheid en recht was. Deze eigenschappen zouden voortaan alleen in de gemeente van Jezus Christus gevonden worden. Niet een gerechtigheid door de werken, maar door het geloof, want gerechtvaardigd door het bloed van Jezus Christus, zou het kind van God door het geloof leven.

Van de gemeente werd geschreven wat oorspronkelijk voor Israël gold: 'Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom' (1 Petr. 2:9 en Ex. 19:6). In de gemeente zouden er rechtvaardigen zijn, maar wat Israël betrof, zou de massa met haar leiders bestaan uit hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, die zich altijd bleven verzetten tegen de Heilige Geest (Hand. 7:51). God zou slechts met een fractie van dit volk gemeenschap kunnen hebben en dit overblijfsel zou met de gemeente uit de heidenen de ene kudde vormen onder de ene Herder.

Eenmaal sprak Simson tot Delila: 'Indien ik geschoren werd, zou mijn kracht van mij wijken, en ik zou machteloos wezen en gelijk aan ieder ander mens' (Richt. 16:17). Zo verging het ook het volk van Israël. De tegenwoordigheid des Heren week van de Joden en zij werden gelijk aan de andere volken. Daarom heeft het huidige Israël zijn vertrouwen ook gesteld op de wijsheid van deze wereld en op aardse machtsmiddelen. Het is nu precies als alle andere naties en wordt dus geleid door de arme, zwakke wereldgeesten en door de overste dezer wereld. Het zal zich moeten meten met zijn vijanden die onder dezelfde heerschappijen staan, evenals ook alle andere volken van de wereld, wanneer dezen oorlog met elkander voeren. Onder de wereldgeesten verstaan wij de bundeling van menselijke geesten die nodig is om iets te zamen te presteren.

Toen Israël ten tijde van Samuël God verwierp en voor zich een koning begeerde 'als bij alle andere volken', was dit een beeld van hetgeen gebeuren zou toen het Jezus als geestelijke koning verwierp. Door deze handeling werd het op één lijn geplaatst met de heidense volken. Daarom moeten wij de Joden niet verachten, ook niet verafgoden, maar hen als onze gelijken beschouwen.

Op de vraag waarom het volk der Joden nog steeds bestaat, is ons antwoord: God redt uit de volken altijd een overblijfsel. Van de gemeente geldt dat zij voortkomt 'uit alle volk en stammen en natiën en talen'. Er wordt geen volk in zijn geheel behouden, ook Israël niet, maar Nederlanders, Duitsers, Amerikanen, Arabieren of Chinezen hebben geen bijbelse beloften dat zij er tot het einde zullen zijn. Dezen kunnen ondergaan of opgaan in andere rassen. Alleen de Joden hebben de stellige toezegging dat uit hen altijd een rest behouden zal worden. Terwille van dit overschot zullen zij dus blijven bestaan, zoals er staat: 'Indien de Here Zebaoth ons geen zaad had overgelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn en aan Gomorra zouden wij gelijk gemaakt zijn' (Rom. 9:29).

Er is dus niet een totale verharding bij Israël, maar een gedeeltelijke en dit blijft zo, totdat 'de volheid der heidenen' zal binnengaan (Rom. 11:25). De 'volheid der heidenen' ziet natuurlijk niet op een kwantiteit en kan niet betekenen: alle heidenen. Deze uitdrukking heeft echter betrekking op 'het laatste der dagen', wanneer een volwaardige, volgroeide vrucht van het evangelie van het Koninkrijk Gods, binnengaat. Deze volheid bestaat uit de zonen Gods die het beeld van Jezus gelijkvormig geworden zijn. Onder hen bevindt zich dan ook het overblijfsel uit de Joden. Het is geen wonder dat de boze deze gedachte van God aangaande het oude bondsvolk heeft trachten te verijdelen en daarom zijn er zulke massale slachtpartijen onder de Joden gehouden. Deze gruwelen werden goedgekeurd en gestimuleerd door de afvallige kerk en door mannen als Luther, Augustinus, Bernard van Clairveaux, Thomas van Aquino en andere 'heilige verklaarde' antisemieten.

Hoewel we in de geschiedenis nergens lezen dat deze schanddaden op een bijzondere wijze gestraft werden, omdat men 'Gods oogappel' aanraakte, of dat deze belagers der Joden onder een bijzonder oordeel kwamen, toch heeft God zijn woord gestand gedaan en Israël bestaat nog.

In Jesaja 11:1 staat de messiaanse profetie: 'En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen'. Van de ware olijfboom, die het geestelijke Israël voorstelt, was in de dagen van onze Heer niet veel meer over. De profeet zag evenwel hoe een twijg uit de afgehouwen stam van Jesse ontsproot en dat een scheut uit zijn wortelen ontkiemde. Er kwam een nieuwe, edele olijfboom. Paulus schreef dat iedere Jood die niet bij zijn ongeloof blijft, in deze olijfboom geënt zal worden. Duidelijk wordt dus geconstateerd dat het natuurlijke volk zich geheel buiten deze ware olijfboom bevindt en daarmee buiten de beloften van God staat, die in Christus ja en amen zijn.

Het klinkt in vele oren aanstotelijk, dat Paulus in Galaten 4:21-31 Israël in zijn huidige positie op één lijn stelt met de Arabieren. Hij trekt daar enkele parallellen: de gemeente van Jezus Christus wordt vergeleken met Izak, de zoon van Sara, en 'het tegenwoordige Jeruzalem' met de zoon van de slavin Hagar. In de geestelijke wereld staan dus de Arabieren en de Joden voor God gelijk en naast deze twee volken staan de andere natiën op de wereld. Daarom moeten wij ook in onze tijd kiezen voor het hemelse Jeruzalem of het geestelijke Israël, en de dwaling verwerpen dat het natuurlijke volk Israël nog van enige speciale betekenis zou zijn voor het rijk Gods.

Het is opmerkelijk dat de wijd verbreide Israël-leer haar ontstaan vond in die kringen, die vijandig staan tegenover de doop in de Heilige Geest en de charismatische gaven of geestelijke begaafdheden, dus onder hen die geen inzicht hebben in een wandel en strijd in de hemelse gewesten. Juist voordat de spade regen begon te vallen die een geestelijk volk zou toerusten, heeft de geest der dwaling ruim een eeuw geleden de aandacht gevestigd op het herstel van het óngeestelijke Israël. De Israël-leer houdt in, dat grote gedeelten van het Woord van God aan de gemeente ontnomen worden en toegepast worden op de toekomst van de Joden. Zo staat in het begin en in het einde van het boek der Openbaring dat de inhoud ervan bedoeld is voor de gemeenten (Openb. 1:4 en 21:16).

Toch loochent bijvoorbeeld de maranathabeweging deze waarheid en beweert zij dat na het vierde hoofdstuk, de Openbaring geen betekenis voor de gemeente heeft, want deze zou dan immers al 'opgenomen' zijn. Op deze wijze hebben de aanhangers van de Israël-leer het Woord Gods, dat als de rok zonder naad is, verknipt en uiteengescheurd. Wat het modernisme bij vele christenen niet bereikt heeft, deed de Israël-leer, want beide ontnemen aan de gelovigen grote gedeelten van de Schrift.

In Romeinen 11:24 staat uitdrukkelijk dat de christenen uit de heidenen en die uit de Joden op de edele olijfboom worden geënt. Beiden vergroeien dus met deze boom en hebben deel aan de saprijke wortel, dat betekent dus dat zij als volk van het nieuwe verbond, hun bestaan ontlenen aan de kracht van het woord van God en aan alle beloften. Gods liefde gaat uit naar de geestelijke mens met wie Hij alleen gemeenschap kan hebben. Wij lezen aangaande het geestelijke Israël, dat het geworteld en gegrond is in de liefde Gods. Deze liefde is de bodem waaraan het sap onttrokken wordt.

In Romeinen 11:25 schrijft de apostel: 'Aldus zal gans Israël behouden worden'. 'Gans Israël' zijn niet de Joden van alle tijden en alle eeuwen, het is ook niet het overschot dat na een grote verdrukking en loutering als een minimale rest overblijft in deze wereld, maar 'gans Israël' is het ware of geestelijke volk. 'Aldus' betekent: langs deze weg of op deze wijze.

'Gans Israël' is de olijfboom te zamen met de natuurlijke takken die erop geënt zijn en de wilde loten die deel krijgen aan de saprijke wortel.

'Gans Israël' is de ene kudde onder de ene Herder.

'Gans Israël' is 'alle vlees', waarvan Petrus sprak: 'Het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees' (Hand. 2:17).

'Gans Israël' zijn allen die door bekering en wedergeboorte ingegaan zijn in het nieuwe verbond.

'Gans Israël' is het volk van wie Jezus bij het laatste avondmaal sprak: 'Dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden' (Matth. 26:28). Er is maar één nieuw verbond, zoals er ook maar één Heer is die eens voor allen, voor jood en heiden, zijn bloed heeft gestort.

Er is maar één olijfboom waarop jood en heiden door het geloof geënt worden. Er zijn geen twee olijfbomen. Er is voor God maar één Israël, namelijk het ware of het geestelijke. De middelmuur des afscheidsels is verbroken en wordt nimmermeer opgericht (Ef. 2:14). Er staat geschreven: 'En op die wijze zal geheel Israël behouden worden' (vert. Brouwer).

 
vorige pagina terug volgende pagina