Stichting Uitgeverij Rhemaprint

het geestelijke Israël
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

het vergeestelijken van Zacharia 13:7 - 14:7


 

Over wie werd geprofeteerd? 


Wie de heilstoezeggingen in het Oude Testament leest, zal ze allereerst moeten uitleggen en in verband moeten brengen met de gemeente van het nieuwe verbond. Petrus schreef dat de profeten spraken over de voor ons bestemde genade. Het is dus vanzelfsprekend dat wij de beloften uit de Schrift naar ons toetrekken, maar tegelijkertijd weten wij ook dat ons als volk van God vele aanvallen van de zijde van de boze te wachten staan. Jezus leerde immers dat wij in de wereld verdrukking zouden hebben. Als tweede voorbeeld zullen wij nu een verklaring trachten te geven van Zacharia 13:7-14:7.

Allereerst spreekt de profeet in vers 7 over 'het lijden dat over Christus zou komen':

Zwaard, waak op tegen mijn herder, tegen de man die mijn metgezel is, luidt het word van de Here der heerscharen; sla die herder, zodat de schapen verstrooid worden; en Ik zal mijn hand keren tegen de kleinen.

Bij de aanvang van zijn lijden citeert Jezus de woorden: 'Ik zal de herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden' (Matth. 26:31). Ook sprak Hij: 'Zie, de ure komt en is gekomen, dat gij verstrooid wordt, een ieder naar het zijne en Mij alleen laat' (Joh. 16:32). De profetie uit Zacharia 13:7 werd dus letterlijk op aarde vervuld. De discipelen vluchtten in paniek en het lijden van de Heer ving aan. De uitdrukking: 'Ik zal mijn hand keren tegen de kleinen', of zoals de Statenvertaling in feite juister vertaalt: 'Wenden tot de kleinen', houdt zowel bescherming als beproeving of loutering in. De septuagint luidt:

'Mijn hand brengen op de kleinen'. Er is sprake van weldoen, maar ook van loutering. Gods hand is immers beeld van de Heilige Geest. Wie zich door deze hand laat leiden, stelt zich open voor de inspiratie en heerschappij van deze Geest. Wanneer Gods hand op de kleinen rust, is er sprake van de doop in de Heilige Geest, maar tegelijkertijd ook van een doop in vuur. Het was een kleine groep van geringen uit Galilea die deze doop in Geest en in vuur voor het eerst onderging. Het vuur wijst dan op loutering en beproeving.

 

Een verschrikkelijke conclusie 


Allereerst wijzen wij erop tot welke vreselijke gevolgtrekkingen men komt, indien men de Schrift niet vergeestelijkt, maar letterlijk in de natuurlijke wereld uitlegt, bijvoorbeeld de verzen 8 en 9. Hier staat: In het gehele land, luidt het woord des Heren, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde zal daarin overblijven. Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen, en Ik zal hen smelten, zoals men zilver smelt, ja, hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De Here is mijn God.

Zij die altijd spreken over de heerlijke toekomst van het natuurlijke volk Israël en die zeggen dat God bezig is om het te herstellen, geven aan deze teksten een huiveringwekkende uitleg. Zo leert de maranathabeweging dat de uitmoording van de Joden onder Hitler nog maar kinderspel was bij hetgeen dit volk nog te wachten staat. In de toekomst zal volgens de slogan 'men moet lezen wat er staat', twee derde deel der Joden gewelddadig uitgeroeid worden en de rest komt dan nog in het vuur der loutering. Tegelijkertijd gelooft men evenwel in het herstel van het gehele volk Israël; er staat toch: 'Aldus zal gáns Israël behouden worden'? (Rom. 11:26).

Deze zelfde schriftuitleggers geloven dan ook nog dat de 'gemeente' in die tijd veilig opgenomen is in de hemel en daar rustig, als de profeet Jona onder zijn wonderboom, kan afwachten op welke wijze God zijn natuurlijk volk, 'zijn oogappel', met 'de koorden der liefde tot Zich trekt'. Ook wij zijn eenmaal het slachtoffer geworden van dit andere evangelie, dat geen heil brengt, maar we hebben er radicaal mee gebroken. Deze onherroepelijke lotsbestemming van het joodse volk doet ons denken aan de predestinatieleer, waarin God toegeschreven wordt dat Hij mensen in zijn raadsplan voorbestemd heeft tot een eeuwig verderf.

Als voorbeeld van hetgeen men voor Gods 'uitverkoren' volk nog in petto heeft, citeren wij uit 'De vijf wereldrijken' van de bekende dr. Oswald J. Smith: 'En dan zullen de verschrikkelijke vuren opvlammen der grote verdrukking, die in al haar ontzetting over het joodse volk zal losbreken (Jer. 30:7; Dan. 12:1). Man noch vrouw zullen worden gespaard, knaap noch meisje zullen worden ontzien. Zij zullen aan alle kanten worden geslacht als schapen, met uitzondering van hen die het geluk hebben om te kunnen ontsnappen naar de bergen en zich daar in kloven en holen der aarde te verbergen. Donker, zeer donker is het uitzicht. Het gezicht eindigt in vertwijfeling en wanhoop. Er is geen straal van licht'.

De verblinding en huichelachtigheid van deze zogenaamde 'vrienden van Israël' bereiken dan wel het dieptepunt, wanneer zij tegelijkertijd beweren: de kerk heeft zich ten onrechte de beloften en zegeningen toegeëigend, maar de goddelijke wraak en vloek legt zij op de Joden. Er is evenwel voor God geen onderscheid meer tussen Jood en heiden. Wanneer een Jood Jezus niet aanneemt, ligt hij evenals de onbekeerde heiden onder de vloek, en wanneer hij het evangelie aanvaardt, wordt hij evenals de bekeerde heiden, behouden.

 

Een geestelijke verklaring 


Wij geven nu van genoemde verzen de volgende verklaring: Na het lijden en sterven van Jezus werden in het gehele land twee delen uitgeroeid, omdat de grote meerderheid van het natuurlijke volk der Joden geestelijk dood bleef. Zij kregen dus geen deel aan het nieuwe leven. Jezus had immers vanwege de voortgaande verharding geprofeteerd: 'Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt' (Matth. 21:43). Als volk verloor dit verharde gedeelte zijn plaats in de geestelijke wereld. Tot wie daar vroeger gezegd was: 'Gij zijt mijn volk', werd toen gesproken: 'Gij zijt mijn volk niet meer' (vergelijk Rom. 9:26).

Paulus sprak in verband met de geestelijke ontoegankelijkheid van Israël over 'een geest van diepe slaap' (Rom. 11:8). Deze geest verblindde het natuurlijke Israël en maakte het immuun voor de prediking der genade die door Jezus Christus was geworden. De gedachte dat Israël zich als volk nog eens zal bekeren en zich geestelijk zal herstellen, is onbijbels. De grote menigte van het natuurlijke zaad van Abraham wordt prijsgegeven, zoals Jesaja 10:23 luidt: 'ja, een verdelging die vast besloten is, voltrekt de Here, de Here der heerscharen, in het midden van de ganse aarde'.

Maar in het gehele land bleef een rest behouden, want ook had Jesaja vooraf in vers 22 gesproken: 'Want, al ware uw volk, o Israël, als het zand der zee, een rest daaronder zal zich bekeren', of 'Indien de Here der heerscharen ons niet enige weinige ontkomenen had overgelaten, waren wij als Sodom geworden, aan Gomorra gelijk' (Jes. 1:9; vergelijk Rom. 9:27-29). Slechts een klein gedeelte ontkwam en dit vormde het ware Israël. Zo was het en zo zal het blijven.

Het waren de zevenduizend tijdens Achabs regering, die de knie voor Baäl niet bogen. Het was Daniël met zijn kleine vriendenkring. Het waren bij de geboorte van Jezus, Zacharias en Elisabeth, die rechtvaardig waren voor God en die leefden naar alle geboden en eisen des Heren, onberispelijk. Het waren Simeon en Anna en allen die de vertroosting voor Jeruzalem verwachtten. Na Jezus' opstanding waren het de honderdtwintig uit de opperzaal en de drieduizend op de Pinksterdag en later nog de vijfduizend mannen en vrouwen te Jeruzalem en de gemeenten in Judea, waaronder een grote schare priesters. Zij werden behouden, want zij gingen over van het oude in het nieuwe verbond. Ook de apostel Paulus rekende zich bij dit overblijfsel. Wij zien hier dus de regel: 'Niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht' (Rom. 9 : 8). Dit 'derde deel' werd in de Heilige Geest gedoopt en 'hun volheid' werd de rijkdom voor de heidenen (Rom. 11:12). Zij brachten hun immers het heil!

Wij weten ook dat deze schare van mannen en vrouwen zwaar verdrukt en wreed vervolgd werd: 'En er ontstond te dien dage een zware vervolging tegen de gemeente te Jeruzalem' (Hand. 8:1). Paulus beleed aangaande dit 'derde deel', het geestelijke Israël: 'En in alle synagogen trachtte ik hen dikwijls door toepassing van straffen tot lastering te dwingen en in tomeloze woede tegen hen heb ik hen vervolgd, tot zelfs in de buitenlandse steden' (Hand. 26:11). Dit overblijfsel werd overal 'in het vuur gebracht en gelouterd'. Petrus troostte: 'Verheugt u daarin, ook al wordt gij thans, indien het moet zijn, voor korte tijd door allerlei verzoekingen bedroefd, opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt, tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Christus' en 'Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame' (1 Petr. 1:6,7 en 4:12).

In dit verband lezen wij ook in Maleachi 3:3: 'Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offer brengen'. Deze zonen van Levi zijn het 'koninklijke priesterschap' uit 1 Petrus 2:9. In de verdrukking roept de gemeente uit Jood en heiden 'de naam des Heren aan', want 'op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn' (Joël 2:32 en Hand. 2:21).

 

De heerlijke overwinning 


1. Zie, er komt een dag voor de Here, waarop de buit, op u behaald, binnen uw muren verdeeld zal worden.

Na het lijden van Christus en dat van zijn volk wordt ook gesproken van de heerlijkheid daarna. Het eeuwig voornemen van de Vader is: de onberispelijkheid der gemeente. Daarvoor is de inwoning van de Heilige Geest onmisbaar. Slechts met hulp van de geestelijke begaafdheden is het mogelijk op het rijk der duisternis overwinningen te behalen. Er is sprake van 'een buit', van een gestolen schat, 'een roof' (St. Vert.), die opnieuw binnen de muren van het geestelijke Jeruzalem verdeeld zal worden. We merken hierbij op dat de duivel deze gaven rooft op dezelfde wijze als hij dat doet met de gezondheid, blijdschap, vrede, en ook met het woord van God.

God had de jonge gemeente immers met rijke geestelijke gaven begiftigd, maar de 'vrome' en religieuze machten hebben eeuwen en eeuwen lang het Israël Gods beroofd van de charismatische gaven. In het laatste der dagen evenwel zal God zijn Geest uitstorten op al wat (voor God) leeft en dan keert de buit op het volk van God behaald, terug, want 'uw zonen en dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien' (Hand. 2:17). Ook dit vers is opgetekend voor ons, 'over wie het einde der eeuwen gekomen is' (1 Cor. 10:11).

De dag die in de Joëlsprofetie genoemd wordt, is al begonnen (gevorderd) en we zien de vervulling van deze profetie openbaar worden in de verschillende gemeenten. Deze toebedeling en gaven door de Heilige Geest in het einde der eeuwen of tijdperken zijn dus niet specifiek voor de Joden, maar voor de gemeente. Na het tijdperk der gemeente is er geen ander tijdperk meer. De gemeente is het laatste wat God aan de wereld schenkt, en door haar herstelt Hij alle dingen.

 

Een geestelijke verdrukking 


2. Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen: de stad zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad niet uitgeroeid worden.

De Schrift legt de verdrukkingen en benauwdheden niet allereerst op een natuurlijk volk Israël, maar de apostel schrijft: 'Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods' (1 Petr. 4:17). Dit oordeel is de scheiding tussen het goede en het kwade. Jezus is tot een oordeel in deze wereld gekomen en Hij zendt daarom zijn Heilige Geest uit om het werk der heiligmaking in de met de Geest gedoopte christen te voltooien en zo het oordeel tot overwinning te brengen (Matth. 12:20). In het huisgezin van God, de gemeente, wordt dus het oordeel het eerst voltrokken, want Christus wil de Vader een gemeente voorstellen zonder vlek en rimpel. De ware gemeente staat daarom bloot aan de aanvallen van het rijk der duisternis, een grote verdrukking, en God laat dit toe, om te laten zien, dat zij ertegen bestand is.

Ook in de eindtijd volgt er ná een machtige doop in de Geest een zware doop in vuur. Op een christendom zonder de kracht van de Heilige Geest concentreren de machten in de hemelse gewesten zich niet, maar zodra de gemeente weer als in het begin gaat functioneren, ontbrandt ook de geestelijke strijd 'tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten' (Ef. 6:12). Deze strijd neemt toe, totdat hij zijn hoogtepunt vindt in het geestelijke Harmágedon (Openb. 16:16).

Zodra de gemeente dus weer op de juiste wijze gaat functioneren, komt ook de verdrukking. Dan worden 'alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderd'. Deze 'volken' zijn beeld van de geestelijke boosheden en hun aanvallen concentreren zich vooral op hen die de volkomenheid najagen en de heerlijkheid Gods zoeken. Deze machten maken ook gebruik van ieder mens die zich daartoe beschikbaar stelt. op deze wijze wordt het geestelijke Jeruzalem verdrukt en gelouterd.

Voor de inwoners van de stad geldt dan het beeld dat de psalmist gebruikt: 'Alle volken omringden mij ... zij omringden mij, ja zij omsingelden mij ... zij omringden mij als bijen, zij werden als een doornenvuur uitgeblust' (Ps. 118:10-12). De Openbaring schildert deze verdrukking 'als een zee van glas met vuur vermengd', waar het volk van God moet doortrekken ten einde, zoals eenmaal de kinderen Israëls, veilig de overzijde te bereiken (Openb. 15:2).

In onze tekst staat: 'De stad Gods zal genomen worden'. Wie gelooft in de schuldvergeving, mag als rechtvaardig kind van God zich rekenen tot de burgers van het hemelse Jeruzalem, maar zij die gedoopt zijn met de Heilige Geest en die zich tevens laten gebruiken 'als levende stenen voor de bouw van een geestelijk huis' (1 Petr. 2 : 5), behoren tot het koninklijke priesterschap; zij zijn verbonden aan de tempel Gods.

De boze geesten zullen dus in het bijzonder in de laatste dagen trachten de inwoners van het hemelse Jeruzalem door zonde krachteloos te maken en leeg te plunderen, of hen door ziekte te schenden. Jezus sprak aangaande deze demonische eindtijd, dat er een grote verdrukking zal zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal (Matth. 24:21). Deze grote verdrukking betreft niet het natuurlijke Israël, zoals de maranathaleer predikt, maar de gemeente. Deze verdrukking ligt allereerst en bovenal op het geestelijke terrein; daarin verschilt zij van alle voorgaande verdrukkingen en oordelen, zoals de zondvloed of de verwoesting van Jeruzalem. De stad Gods zal genomen worden, dit wil zeggen dat degenen die alleen de rechtvaardigmaking kennen door het geloof, in deze strijd niet kunnen overwinnen, maar het onderspit delven.

'De huizen zullen geplunderd worden', wil zeggen dat alles wat de inwoners van Jeruzalem geestelijk bezitten, geen bescherming en veiligheid zal blijken te verschaffen tegen deze verschrikkelijke invasie van machten, die vanuit de hemel of onzienlijke wereld geworpen zullen worden.

'De vrouwen worden geschonden'; dit beeld wijst erop dat de demonen met geweld zullen trachten gemeenschap te hebben met het volk van God. Wij hoorden zo'n aangevallene eens getuigen: 'Het was of ik geestelijk aangerand werd'. Vooral de doodsmachten kunnen onverwacht op mensen vallen, die nauwgezet met de Heer leven. Deze kinderen Gods komen dan in een sfeer van angst en depressie, die zij maar al te dikwijls niet verklaren kunnen, doordat hun geweten hen niet aanklaagt over een bepaalde zonde. Slechts zij die aangegord zijn met de kracht van de Heilige Geest en onderscheiding en kennis verkregen hebben van deze wetteloze machten en hun streven, hebben ook inzicht in de methode om te overwinnen en te ontkomen.

Wij merken dus op dat alleen zij die behoren tot 'de rest' of tot de tempel, gelegen op de berg Sion (beeld van de Heilige Geest), niet zullen worden 'ingenomen'. Openbaring 11:1,2 zegt hierover: 'Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, er buiten, en meet die niet-, want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden'.

Het zal dus blijken dat velen niet bestand zullen zijn tegen deze loutering. Zo ontstaat een scheiding tussen het ware volk van God, dat ondanks verdrukking volhardt en staande blijft, en een gedeelte dat de strijd te zwaar acht, uit de stad wegtrekt en de ballingschap verkiest. Zij laten dan los wat zij hebben, omdat ze de strijd niet langer aandurven of schuwen. Dan worden zij weggevoerd uit de stad Gods om als ballingen opnieuw te verkeren in het rijk der duisternis. Hun overkomt dan, 'wat een waar spreekwoord zegt: Een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel, of: een gewassen zeug naar de modderpoel' (2 Petr. 2:22).

Deze scheiding is bezig zich nu reeds te voltrekken. Velen verkopen hun eerstgeboorterecht voor de schotel linzenmoes die de invloedrijke en grote organisaties hun voorhouden. Wie Jezus waarlijk volgen wil, wie het Koninkrijk der hemelen zoekt en jaagt naar de volkomenheid, weet dat er een steeds grotere verwijdering en distantiëring komt met hen die de waarheid en de kracht Gods niet volkomen accepteren. Terwijl een 'rest' van de christenheid steeds hoger de berg Gods bestijgt, wordt een grote menigte voortdurend verder misleid en weggeleid van het heil en de heerlijkheid Gods.

Onder hen die op Sions hoogte blijven wonen binnen de muren van Jeruzalem, zullen de gaven des Geestes als een buit verdeeld worden en deze zullen dan ten volle tot ontplooiing komen.

 

Een geestelijke oorlog 


3. Dan zal de Here uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg;

Ook hier gaat het bij de verklaring van de tekst tussen een natuurlijke interpretatie of een geestelijke. Wordt hier geprofeteerd over een aardse krijg of over een oorlog in de hemelse gewesten? Is hier sprake van een aards Harmágedon in de Emek, of van een beslissende fase van de ware gemeente in haar 'worsteling tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten'? (Ef. 6:12).

De 'natuurlijke' exegese moet zich bezighouden met problemen over 'de paarden, de muildieren, de kamelen, de ezels en alle dieren die zich in die legers bevinden' (vers 15), en met de 'kleine en grote schilden, bogen en pijlen, knotsen en speren' (Ez. 39 : 9), dus met dieren en wapenen die wel belangrijk waren in het stenen en bronzen tijdperk, maar die niet passen in een moderne atoomoorlog. Allerlei krantenknipsels moeten dan dienen om het bijbelwoord voor de 'eenvoudige' lezer waar te maken en hem doen geloven dat dit alles in de tijd van het einde zeer wel mogelijk is.

De 'geestelijke' verklaring gaat evenwel van het axioma uit dat het Oude Testament alleen begrepen kan worden bij het licht van het Nieuwe Testament. Het was juist de letterlijke, natuurlijke uitlegging der profetieën door de schriftgeleerden, die het joodse volk aanspoorde Jezus te verwerpen. Het is deze exegese die elke vergeestelijking uitsluit en die parallel loopt met de ongeestelijke visie van de maranathabeweging in onze tijd.

Het Israël Gods vindt ook in deze tekst de belofte dat de Heer - dat is zoals het volgende vers meedeelt - dezelfde die zijn voeten zal zetten op de Olijfberg, dus Jezus, op zal trekken tegen de machten der duisternis op gelijke wijze als Hij vroeger tegen hen kampte. Wij worden hier dus bepaald bij de Zoon des mensen die door de steden en dorpen trok 'verkondigende het evangelie van het Koninkrijk en genezende alle kwalen onder het volk' (Matth. 4:23). Hij voerde daarbij geen oorlogen des Heren zoals het Oude Testament deze beschrijft. maar Hij verdreef de vijanden van Gods volk in de hemelse gewesten. Wij horen de schare zich verbaasd afvragen: 'Wat is dit? Ook de onreine geesten geeft Hij bevelen en zij gehoorzamen Hem!' (Marc. 1:27).

Overal zien wij hoe Hij de vijandelijke 'volken' overwint, wanneer Hij duivelen uitwerpt en bezetenen bevrijdt. Mattheüs 4:24 luidt: 'Men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en Hij genas hen'.

Hij was het ook die van ieder zijner volgelingen getuigde: 'De werken die Ik doe, zal Hij ook doen, en grotere nog dan deze. want Ik ga tot de Vader' (Joh. 14:12). Ook lezen wij zijn uitspraak: 'Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: In mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven' (Marc. 16:17).

Wij verheugen ons er daarom in, dat wij in deze laatste dagen leven en ingeschakeld worden in dezelfde strijd. Het is immers het 'jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest'. De profeet geeft dan nog de heerlijke toevoeging aangaande het herstel van de beschadigde en overweldigde mens, dat het geestelijk Israël de overoude puinhopen zal herbouwen en het verwoeste uit vroeger tijd zal doen herrijzen (Jes. 61:2-4).

Wij denken hierbij aan de aangevochtenen, de geestelijk verminkten, de imbecielen en allen die zuchten onder de pressie van de demonen. Al deze armen van geest zullen op dezelfde wijze door de zonen Gods verlost worden zoals Jezus dit vroeger deed.

Bij de openbaring der zonen Gods zal blijken dat Jezus dezelfde is, gisteren en heden. Zij dragen dan zijn beeld, en de wereld wordt door hen opnieuw geconfronteerd met de Zoon van God. Deze laatste getuigen zijn Hem gelijkvormig en prediken het evangelie van het Koninkrijk. Zij doen tekenen en wonderen in zijn naam en herstellen allen die hun toevlucht zoeken bij Jezus Christus.

De gemeente in de eindtijd brengt geen verwaterd en vervalst evangelie, maar de woorden die in de dorpen en vlekken van Galilea gehoord werden, klinken dan duizendvoud over de gehele aarde. De eindtijdgemeente bestaat uit een schare van overwinnaars, uit koningen en priesters. Bij deze laatste worsteling met de vijand is er geen sprake van dat de Heer zijn gemeente zal opnemen vóór de ure des gevaars, want dat zou desertie betekenen tijdens de strijd in de hemelse gewesten. Zij vormt evenwel een leger Gods dat uittrekt 'overwinnende en om te overwinnen' (Openb. 6:2).

De dag van de krijg vindt zijn hoogtepunt in de slag bij Harmágedon, die het einde betekent van de oorlogen des Heren in deze bedéling, van de strijd van Gods volk tegen de boze geesten. Dan zal 'te dien dage' het rijk van de antichrist instorten, wanneer deze vijand van de ware gemeente met zijn occulte legermacht met de zonen Gods in de hemelse gewesten slaags raakt. In onze verklaring van de Openbaring in het boek 'De gemeente in de eindtijd' beschreven wij uitvoerig op welke wijze de antichrist met zijn gemeente zal ten ondergaan. Vanuit deze voorstelling van zaken kan de lezer dan ook een begrip krijgen van de plaag die de volken zal treffen, zoals in vers 12 staat: 'Hij zal ieders vlees, terwijl hij nog op zijn voeten staat, doen wegteren, en ieders ogen zullen wegteren in hun kassen, en ieders tong zal wegteren in zijn mond'.

 

Betekenis van bergen 


4a. zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde;

In deze tekst is sprake van de Olijfberg. In het nieuwe verbond hebben de namen der bergen geen geografische betekenis meer, maar een geestelijke zin. Zie ook de verklaring bij Jesaja 54:11,12, waar zij beelden waren van onzienlijke machten. In verband met het uitdrijven van demonen sprak onze Heer: 'Ik zeg u, indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u van hier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn' (Matth. 17:20). Wij hebben dus de opdracht om boze machten te sommeren de mens te verlaten en zich in de geestelijke wereld naar elders te begeven.

Misschien zingen wij: ' 'k Sla d'ogen naar 't gebergte heen, vanwaar ik dag en nacht des Hoogsten bijstand wacht'. Wij willen evenwel niet onafgebroken de ogen op de bergen richten, want zij zijn beelden van de verschrikkende boze geesten. Daarom lezen wij liever met de Nieuwe Vertaling: 'Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn hulp komen? Mijn hulp is van de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft' (Ps. 121:1,2).

Bij de beschrijving van het oordeel dat over de valse kerk voltrokken wordt, zijn bergen ook beelden van boze geesten. Zo staat in Openbaring 16:20: 'En alle eilanden (bergen in zee) vluchtten weg en bergen werden niet meer gevonden'. In de eindtijd roepen de mensen in hun grote angst de demonen aan op wie zij hun vertrouwen gesteld hadden. Tevergeefs smeken zij evenwel de bergen: 'Valt op ons', of roepen zij in paniek tot de heuvelen: 'Bedekt ons' (Luc. 23:30). De afgevallen kerk rust op zeven bergen of grootmachten uit de afgrond (Openb. 17:9). Wij verstaan nu ook de geestelijke betekenis van hetgeen de dichter zegt in Psalm 97:5: 'De bergen versmelten als was voor het aanschijn des Heren' of in Psalm 46:3: 'Al wankelden de bergen in het hart van de zee'. Wanneer Jona in de vis meegesleurd wordt tot de zeebodem of afgrond - beeld van het dodenrijk - dan getuigt hij: 'Tot de grondvesten der bergen zonk ik neer' (Jona 2:6).

In het Nieuwe Testament is daarentegen de berg Sion het beeld van de Heilige Geest, namelijk de berg waar de stad Gods met het geestelijk Israël op rust. Daarom wordt gezegd: 'Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem' (Hebr. 12:22). De grote macht van de Heilige Geest wordt uitgedrukt door de hoogte van de berg Sion, zoals er staat: 'En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad Jeruzalem' (Openb. 21:10). Is het wonder dat Jesaja profeteerde: 'En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen'? (Jes. 2:2).

De gemeente van Jezus Christus rust op de kracht van de Heilige Geest, want er staat: 'En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderd vier en veertigduizend' (Openb. 14:1).

Wie voorgaande beelden letterlijk in de natuurlijke wereld wil opvatten, moet wel komen tot dwaze voorstellingen die in strijd zijn met nuchterheid en gezond verstand. Wij concluderen nu, dat de Olijfberg waar de Heer zijn voeten op zet, ook het beeld is van een speciale macht der duisternis die Hij tot onderwerping brengt.

 

De Olijfberg gespleten 


4b. dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts;

Na het laatste avondmaal verliet Jezus Jeruzalem en ging met zijn discipelen naar de Olijfberg. Gethsémane (oliepers) ligt aan de voet van deze berg en is er dus een deel van. Hier voerde Jezus de grootste en zwaarste strijd van zijn leven. Alle boze geesten had Hij overwonnen, maar nu stond de Heer tegenover een vijand die Hem overmeesteren zou. In deze hof begon de strijd tegen de doodsmachten en hier zou Hij zijn als Jona in de buik van de vis. In zijn treffen met de laatste vijand zou Jezus onder komen te liggen en Hij sprak: 'Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe'. Hier werd Hij ook dodelijk beangst en zijn zweet werd als bloeddruppels.

In Gethsémane moest Hij naar de geest de beker des doods drinken en kreeg Hij deel aan het lijden des doods (Hebr. 2:9,14). Wat op Golgotha in de zichtbare wereld geschiedde. doorleefde de Heer naar de inwendige mens reeds in de onzienlijke wereld aan de voet van de Olijfberg. Daar kon van Hem gezegd worden: 'Ik ben een worm en geen man'. Maar na drie dagen in de macht van de dood en zijn rijk te zijn geweest, verrees de Heer op de Paasdag en Hij sprak: 'Ik ben dood geweest, en zie. Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk' (Openb. 1:18).

Na zijn opstanding zien wij onze Heer met zijn discipelen niet onderaan de Olijfberg, maar erbovenop. Hij is nu niet meer de geslagen herder, die gedood zou worden door het zwaard van de vijand (13:7), maar de Koning der koningen die sprak: 'Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde'. Ook de laatste vijand was door Hem onttroond (1 Cor. 15:26). De berg aan welks voet onze Heer na zware strijd zijn leven aflegde en op wiens top zijn voeten stonden na de overwinning op de dood, is voortaan het beeld van de macht, die het geweld des doods heeft, de verderfengel.

Opmerkelijk is ook dat Jezus tijdens zijn rede over de laatste dingen, dus die geschieden zouden na zijn overwinning op de dood, 'op de Olijfberg gezeten was' (Matth. 24:3). Daar ontvouwde Hij in een profetische rede het lijden en de strijd van zijn gemeente die Hij door zijn dood had vrijgekocht, maar ook de heerlijkheid die voor zijn volk was weggelegd.

In vers 4 zien wij dat na de openbaring van de zonen Gods en na de verdrukking in die dagen, de voeten van onze Heer opnieuw op de Olijfberg staan. De tijd der schaduwen is nu evenwel geheel voorbij en de Olijfberg die aardrijkskundig gezien ligt vóór Jeruzalem aan de oostzijde, heeft net zo min betekenis meer in de heilsgeschiedenis als de berg Sion of de Sinaï. De Olijfberg symboliseert nu alleen nog maar de doodsmacht.

'Te dien dage' zien wij immers dat Christus met 'al zijn heiligen' over de dood triomfeert. Wanneer Hij wederkomt, worden degenen die in Hem ontsliepen, opgewekt. Hun geestelijk lichaam ontvangt dan het vermogen in de natuurlijke wereld te functioneren. Bij hun sterven hadden zij bij de Heer hun intrek genomen en zij blijven steeds daar waar Hij is. Jezus had immers gebeden: 'Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen die Gij Mij gegeven hebt' (2 Cor. 5:8 en Joh. 17:24). Zolang Hij alleen in de geestelijke wereld is, zijn de gestorven heiligen ook bij Hem. Wanneer Hij verschijnt, zullen zij met Hem verschijnen. omdat zij het lichaam van Christus vormen.

Dan is ook het ogenblik aangebroken dat de gelovigen, die levend overgebleven zijn bij de komst des Heren, in een punt des tijds veranderd zullen worden en de Heer tegemoet gaan in de lucht, dat is met Hem verenigd worden als volkomen geestelijk mens naar geest, ziel en lichaam (1 Cor. 15:52 en 1 Thess. 4:17). Zij voegen zich dan bij de wolk der getuigen die Jezus vergezellen bij zijn wederkomst. Wanneer de levend overgeblevenen in een ondeelbaar ogenblik veranderd worden, is het duidelijk dat zij aan de macht van de dood onttrokken zijn. Zij behalen met Jezus de overwinning en zij zetten met Hem de voet op de Olijfberg als overwinnaars op de dood. Deze wordt krachteloos gemaakt en het beeld hiervan is het splijten van de Olijfberg, waardoor voor de zonen Gods op aarde een weg ter ontkoming ontstaat.

Het begrip 'splijten' wijst op het onmachtig maken van de doodsmacht voor de kinderen Gods. Zo werd de Rode Zee die het volk Israël eenmaal met de dood bedreigde, gespleten en machteloos gemaakt; er ontstond ook een pad ter ontkoming en tot overwinning. De tijd moet evenwel dan nog komen, waarin de dood totaal verdwijnen gaat. Dit gebeurt. wanneer 'de dood en het dodenrijk in de poel des vuurs geworpen worden' (Openbaring 20:14). Dan zou het nieuwtestamentische beeld gebruikt kunnen worden, dat de Olijfberg opgenomen en in de zee wordt geworpen, dat is de poel des vuurs of de tweede dood.

 

Overwinning op de dood 


5. en gij zult de vlucht nemen in het dal mijner bergen, want het dal der bergen zal reiken tot Azal; ja, gij zult de vlucht nemen, zoals gij de vlucht genomen hebt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda. En de Here, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem.

Wanneer in de geestelijke wereld de Olijfberg splijt, dit wil zeggen: de dood machteloos gemaakt wordt, wordt dit gevolgd door een ontzaglijk en indrukwekkend gebeuren. want zij die levend overbleven tot de komst van hun Heer, ontvangen dan in een ogenblik een onsterfelijk geestelijk lichaam. De aardse tent waarin zij woonden, wordt getransformeerd in een geestelijk huis, dat de uitdrukking is van de inwendige mens die de volmaaktheid bereikte. Zij zijn dan ook naar hun geestelijk lichaam het beeld van de verhoogde Zoon van God gelijkvormig. Zij vormen dan als zijn lichaam het parlement, waarmee Hij in het duizendjarige rijk de wereld regeert.

Alle eeuwen lang hebben de kinderen van God voor de dood moeten zwichten, maar de geopenbaarde zonen Gods die evenals de Zoon van God de zonde- en ziekte machten bestreden en overwonnen. zullen ten slotte over hun laatste vijand zegevieren.

Van Jezus staat dat de Vader Hem uit de dood gewekt heeft. Zijn lichaam, dat Hij nimmer in dienst van de zonde gesteld had en dat ook na zijn sterven niet tot ontbinding kwam, werd veranderd in een geestelijk lichaam, dat zowel in de onzichtbare als in de zichtbare wereld kan functioneren. Ook in de transformatie was Jezus de eerste van vele broeders, want van de zonen Gods is geprofeteerd dat Christus hun lichaam in een punt des tijds zal veranderen ten tijde van de laatste bazuin, want dit vergankelijke, zichtbare, stoffelijke lichaam, moet onsterfelijkheid aandoen. Zodra dit gebeurd is, zal de godsspraak gerealiseerd zijn: 'De dood is verzwolgen in de overwinning (1 Cor. 15:53,54).

Wanneer de doodsberg scheurt, ontstaat er een onmetelijk dal met een weg die door de Heer vanuit de verdrukking op aarde naar de hemelse heerlijkheid gebaand is. Het is de dag dat de Heer zijn voeten zet op de Olijfberg, dit wil zeggen dat ook de laatste vijand, de dood, onder zijn voeten komt; de macht en de kracht van de dood zijn dan voor het volk van God geheel gebroken. De dood is voor hen onttroond (1 Cor. 15:25-27). De profeet zegt dat de gebaande weg zal reiken tot Azal, een voor ons onbekend plaatsje. Letterlijk betekent Azal: voet van de berg. De doodsberg wordt dus geheel, tot aan zijn voet. gespleten! Wanneer een kind van God 'in Jezus ontslaapt' is de dood nog niet geheel tenietgedaan, hoewel zijn innerlijke mens aan diens greep ontkomt.

De kanttekenaren van de Statenvertaling merken op dat gelezen kan worden: 'Want deze vallei der bergen zal reiken tot de berg, die Hij afgezonderd heeft of verkoren, te weten de berg Sion'. Dit zou dan betekenen dat Gods volk redding zal vinden op de berg Sion, zoals er staat in Joël 2:32: 'Want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn'. De berg Sion is het beeld van de Heilige Geest en deze garandeert voor het Israël Gods het eeuwige en onvergankelijke leven.

De Canisiusvertaling heeft: 'Dan zult gij vluchten door het dal van mijn bergen; want het dal van de bergen loopt uit op de plaats, waar ik red'. Het geestelijke Israël dat vanwege de ontbonden machten in de tijd van de grote verdrukking leeft, ziet dan plotseling een weg tot ontkoming. Het neemt een massale vlucht, zoals het volk Israël dit deed toen het uit Egypte trok langs de weg die de Heer te midden van de opgezweepte golven, baande. Om de kracht van dit uiteenrijten der doodsmachten uit te beelden, herinnert Zacharia aan een aardbeving die twee eeuwen tevoren, in de dagen van Uzzia plaatsvond. Omdat in Palestina aardbevingen zo zeldzaam zijn, sprak men er nog over in de tijd van de profeet Zacharia. Voor het Israël Gods is deze voorspelling evenwel zuiver geestelijk: het is een uitbeelding hoe bij de zevende bazuin de totale mens ontkomt, doordat ook het vernederde en sterfelijke lichaam van de zonen Gods heerlijkheid en onsterfelijkheid aandoet.

In Jesaja 35:8-10 wordt gesproken over een gebaande weg die het ware volk van God zou bewandelen. Hiermee wordt geen letterlijke weg bedoeld, maar een figuurlijke, want er is sprake van 'de heilige weg'. Zij die verlost zijn uit de macht van het rijk der duisternis bevinden zich erop. Het einde van deze baan gaat door 'het dal der bergen' en zo wordt vervuld: 'Ik zal al mijn bergen tot een weg maken en mijn heerbanen zullen opgehoogd worden' (Jes. 49:11).

Op de vraag in Jesaja 60:8: 'Wie zij dezen, die als een wolk komen aangevlogen en als duiven naar hun til?' is het antwoord in onze tekst: 'De Here, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem'. De apostel Johannes schreef: 'Zie, Hij komt met de wolken' (Openb. 1:7). De wolkenformaties zijn beeld van de gemeente in haar hoge en verheven positie, van de heiligen met wie Jezus onafscheidelijk verbonden is en die Hem bij zijn wederkomst vergezellen, zoals er staat in Colossenzen 3:4: 'Wanneer Christus verschijnt. die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid'.

Sommige christenen geloven dat Jezus in letterlijke en natuurlijke zin bij zijn wederkomst de voeten zal zetten op de Olijfberg. Zij trachten deze gedachte te staven met Handelingen 1:11, waar meegedeeld wordt dat Jezus op dezelfde wijze zal terugkomen als de discipelen Hem naar de hemel zagen opvaren. Wij merken op, dat in dit hoofdstuk van de Handelingen allereerst gesproken wordt over de doop in de Heilige Geest, dus een 'komst' van Jezus door zijn Geest in de innerlijke mens. Er zal evenwel ook een zichtbare komst zijn, en hier wezen de twee mannen in witte klederen op, die bij de discipelen stonden op het ogenblik van de hemelvaart van onze Heer. Jezus, die Zich volledig teruggetrokken had in de geestelijke wereld, zal wederom in de zichtbare wereld gezien worden, wanneer de oogst der aarde rijp is, dat wil zeggen wanneer de gemeente tot onberispelijkheid zal zijn gekomen.

Bij zijn verschijning op aarde wordt de Heer vergezeld door 'een schare die niemand tellen kan'. Allen hebben dan een verschijningslichaam, dat hen geschikt maakt ook op aarde te functioneren. In het hemelse Jeruzalem vormen zij als geestelijke tempel een onverbrekelijke eenheid en hier beneden vertegenwoordigen zij hun Koning onder alle volken, natiën en tongen. Hun eerste taak is om in het duizendjarige vrederijk de volken over de gehele aarde onder zijn heerschappij te brengen, zodat vrede en gerechtigheid gegarandeerd zullen zijn.

 

'De heerlijkheid daarna' 


6,7. En op die dag zal er geen kostelijk licht zijn, noch verstijving; ja, het zal één dag zijn - die is bij de Here bekend - geen dag en geen nacht; maar ten tijde van de avond zal er licht wezen.

Wanneer volgens Jesaja 2:2 de berg van het huis des Heren vast zal staan als de hoogste der bergen. wanneer dus het werk van de Heilige Geest tot volledige ontplooiing gekomen is, breekt een tijd van heil aan. Dan is er geen afwisseling meer tussen dag en nacht, tussen licht en duisternis, maar er is alleen dag. Dan is er geen verstijving of winter meer, maar er heerst een heerlijk klimaat. Het is duidelijk dat ook deze beschrijving niet letterlijk kan worden verstaan, want God heeft gezegd dat 'zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden' (Gen. 8:22).

Het spreekt dan vanzelf dat wij hier met beelden te maken hebben. Licht is het beeld van het leven. Johannes zegt: 'Het leven was het licht der mensen' (Joh. 1:4). De nacht is het beeld van levenloosheid, van dood. Daarom wordt er in Openbaring 21:25 gezegd: 'Daar zal geen nacht zijn'. Zacharia voorspelt dus een tijd dat het leven zal triomferen, dat er alleen dag zal zijn voor het volk van God. Er zal geen afwisseling meer zijn tussen dagen van ongestoord leven en dagen van verdrukking en benauwdheid, zoals ook in Jesaja 60:20 staat: 'Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan niet meer afnemen, want de Here zal u tot eeuwig licht zijn en de dagen van rouw zullen ten einde wezen'.

Ook zal er geen afwisseling meer zijn van 'kostelijk licht' en 'verstijving', dus bij het Israël Gods zullen de perioden van leven en dorheid niet meer elkander opvolgen. Door de zegevierende kracht van de Heilige Geest zullen voor het geestelijke Israël alle dagen zijn als één dag: vol leven en licht. De tijd waarin dit alles geopenbaard zal worden, is in de hand des Heren. Jezus sprak over 'de tijden en gelegenheden, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft' (Hand. 1:7). Maar zeker is dat deze lichtperiode valt in de avond van de wereldgeschiedenis, 'want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden' (Jes. 60:2).

Wanneer de zegevierende legerscharen van het Woord van God de antichrist en zijn gemeente vernietigd hebben, kan het vrederijk ingaan waarover de volgende verzen van de profeet Zacharia spreken. Wij merken op, dat alleen de gemeente van Jezus Christus de draagster is van alle zegeningen die over de aarde komen. De zuchtende schepping waarvan Romeinen 8:19 spreekt, ziet niet uit naar een herstel van het natuurlijke volk Israël als heilsorgaan, maar zij verlangt naar het openbaar worden van de zonen Gods. Alleen de gemeente heeft de opdracht van haar Heer ontvangen om het evangelie te verkondigen aan de ganse schepping (Marc. 16:15). Zij is en blijft het middel in Gods hand om aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten en dus ook op aarde, de veelkleurige wijsheid Gods bekend te maken (Ef. 3:10).

 
vorige pagina terug volgende pagina