Stichting Uitgeverij Rhemaprint

het geestelijke Israël
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

Inleiding


 

Dit boekje over 'Het geestelijke Israël' verschijnt, omdat het onderwerp 'Israël' in onze dagen zeer actueel is. De lezer zal bemerken dat ik mij volkomen losgemaakt heb van de geest des tijds, die de aandacht van vele rechtzinnige belijders richt op het natuurlijke volk der Joden en op zijn strijd in het Midden-Oosten. Men is in de prediking bij de orthodoxie en fundamentalisten al zo ver gekomen, dat men door zijn filosemitische of projoodse houding, tegelijkertijd als christen anti-Arabisch is, op dezelfde wijze als men in linkse georiënteerde kerkelijke kringen vóór Noord Vietnam en tegen Amerika, Griekenland, Zuid Afrika, Chili of Brazilië is.

In dit verband wordt dikwijls de tekst uit Romeinen 9:13 aangehaald: 'Jacob heb ik liefgehad, maar Ezau heb Ik gehaat'. Men past hem in de Israëlleer rechtstreeks toe op het joodse volk en op de Arabieren, maar wanneer God speciaal de Joden bemint en het nageslacht van Ezau met de nakomelingen van Hagar haat, dan is zending onder de Arabieren eigenlijk een verzet tegen dit eeuwige raadsbesluit. Deze uitverkiezingsideologie sluit dus de bekering van bepaalde rassen uit. Geen wonder dat de missionarissen in de Arabische landen klagen over een verpolitiekt christendom dat allerwegen haat zaait. en de zaak van de zending in het Midden-Oosten ernstig schaadt.

Ook spreekt men over 'onze broeder Israël' en over 'de God van Israël die ook onze God is'. Deze gedachte is zeer onschriftuurlijk, want de ware God heeft zijn macht in hemel en aarde overgedragen aan zijn verhoogde Zoon. Wie tot God nadert, wordt verwezen naar Jezus Christus en deze wordt door de Joden niet als de Gezondene des Vaders erkend. In de bijbel staat: 'God was in Christus' en wij kunnen de Vader slechts lief hebben en aanbidden, wanneer wij in de Gezalfde zijn. Israël is onze broeder niet, omdat het Jezus niet aanvaardt. Het staat geestelijk even ver van ons verwijderd als de onbekeerde Egyptenaar, Chinees of Nederlander.

Men hoort dikwijls beweren dat wie dit volk zegent, ook zelf gezegend zal worden. Men bedoelt dan hiermee niet dat degene die een Jood tot Jezus Christus brengt, een geestelijke zegen ontvangt, maar dat degene die in de natuurlijke wereld de Israëli's in hun strijd tegen de Arabieren steunt, een bijzondere gunst of weldaad van God zal ontvangen. Men spreekt van een 'boemerangbijdrage', want 'deze hulp komt dan dubbel of drievoudig en op niet vermoede wijze aan de gever terug'. Dit is dus wel iets anders dan geven 'zonder op vergelding te hopen'. De steun aan Israël verleend, wordt dan een voordelige business.

Op dezelfde manier kloppen bepaalde evangelisten in de opwekkingsbewegingen de simpele zielen geld uit de zakken. Als bevestiging leest men dan in hun tijdschriften getuigenissen als: 'Toen ik dat-en-dat bedrag opstuurde, ontving ik van de Heer een nieuwe auto, kreeg ik op wonderlijke wijze een nieuw huis of kreeg ik een betere baan'. Allemaal zegeningen in de natuurlijke wereld, maar de apostel schreef: 'Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei gééstelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus' (Ef. 1:3).

Wie eerst het Koninkrijk Gods zoekt, zal bemerken dat de zaken van het natuurlijke leven naar de beloften van Jezus door de Vader ons worden toegeworpen, want Hij weet wat wij nodig hebben. De Heer roept ons op om als barmhartige Samaritanen hulp te verlenen in álle gevallen van nood waarmee wij geconfronteerd worden: het doet dan niet ter zake of wij dan met Joden, Arabieren of met Hollanders te doen hebben. Barmhartigheid en ontferming zijn altijd waardevol in Gods ogen, maar 'onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft' (Jac. 2:13).

Ook heb ik nooit kunnen constateren dat er een speciaal gunstbewijs van God verbonden is aan het helpen van Joden, zomin als er een bijzondere vloek zou rusten op die kerken en volken die in de historische tijden 'het Israël naar het vlees' vervolgd hebben. Jodenhaters als Luther, Augustinus en Thomas van Aquino zijn niet ondergegaan vanwege bijzondere vervloekingen, evenmin als wij kunnen zeggen dat het welvarende West-Duitsland minder schuldig zou staan aan de uitroeiing der Joden dan het leeggeplunderde Oost-Duitsland, waarvan de bevolking wordt overheerst door het Russische communisme.

De Israëlcultus neemt zienderogen toe en het is van enorm belang om deze dwaling te ontmaskeren. Degenen die dit doen, staan evenwel op het christelijk erf vrijwel alleen. Een groot deel van de christenen is immers door gebrek aan hemelse visie in de Israëlleer gevlucht. Nu gaat het er bij mij niet om dat het verkeerd zou zijn, indien men sympathie voor de Joden heeft vanwege de historische banden met dit volk en zijn moeilijke situatie in de wereld. Hoe hebben wij destijds ons medeleven betuigd aan kleine volken zoals Finland, Hongarije en Tsjecho-Slowakije, toen deze landen onder de voet gelopen werden.

Ik kan me ook voorstellen dat velen om bijzondere redenen voorliefde hebben voor een bepaald land en zijn ideologie; daar komen evenwel geen bijbelse argumenten aan te pas noch geestelijke verwachtingen: het is een voorkeur zoals men die in het dagelijkse rijk geschakeerde leven voor zekere personen kan hebben. Wij zullen er ons daarom verre van houden om een bepaald ras boven andere volken te idealiseren en te verafgoden vanwege vermeende bijbelse uitspraken. Op deze wijze verheft immers de Brits-lsraëltheorie de blanke volken en zij vindt bij voorkeur ingang bij die naties, welke hun rassendiscriminatie een bijbelse ondergrond wensen te geven.

Ik moet belijden dat ik zelf jaren lang ook in de Israëldwaling geloofd heb. Mijn vrouw was verstandiger en heeft mij menigmaal ervan weerhouden over de schreef te gaan, waarvoor ik haar nog dankbaar ben. Toen ik mij losmaakte uit het gereformeerde denken waarin ik opgevoed was, kwam ik in kringen waar men wel duidelijk sprak over bekering en wedergeboorte, maar tegelijkertijd werd de Israëlleer gebracht.

Deze visie is dáárom zo gevaarlijk, omdat ze verkondigd wordt door kinderen Gods als een weg die hen verder zou voeren, en die hen vertrouwd zou maken met en inzicht zou verschaffen in de profetieën van het Oude Testament. Mij werd geleerd speciaal het Oude Testament letterlijk in de natuurlijke wereld te aanvaarden. Men mocht daar in principe slechts van afwijken, indien de letterlijke lezing absoluut niet meer vol te houden was. Dit kwam zo ongeveer overeen met hetgeen wij als gereformeerden aangaande de kindertjes leerden: wij hielden ze voor wedergeboren totdat het tegendeel bleek!

De slogan van de maranathabeweging: 'Lees wat er staat, geloof wat er staat en je zult ontvangen wat er staat', kwam ik ook in de kerkgeschiedenis tegen. Als voorbeeld noem ik de exegese van Jozua 10:12, waar gezegd wordt: 'Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajalon'. Roomse zowel als protestantse theologen concludeerden vroeger vanuit de letterlijke opvatting van deze woorden, dat de aarde stilstaat en de zon om de aarde draait. Toen Copernicus de stelling poneerde dat de aarde om haar as draait en een baan maakt om de zon, kreeg hij Luther in al zijn felheid tegen, want 'Das Wort sollen sie stehenlassen'. Galilei werd vanwege zijn overtuiging aangaande het heliocentrische wereldstelsel (dus dat niet de aarde, maar de zon het middelpunt is) verdacht van ketterij en door de inquisitie verplicht zijn dwaling af te zweren.

Opgemerkt moet worden dat de broeders bij wie ik in de leer was, bij verschillende teksten, speciaal die van het Nieuwe Testament, niet lazen wat er stond, laat staan: geloofden wat er stond. Ik noem maar de uitspraak van Jezus in Marcus 16, dat de gelovigen duivelen zouden uitwerpen, in nieuwe tongen zouden spreken en op zieken de handen zouden leggen tot genezing. Ze namen ook Jezus' woord in de bergrede: 'Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is', niet serieus. Gemakshalve handelden zij als de aanhangers van de evolutietheorie. Zoals dezen het ontstaan van de levende schepping vele miljoenen jaren terugschuiven in de tijd, zo verplaatsten deze broeders zulke uitspraken van de Heer naar het verre vrederijk, een tijdperk waarin zij alleen voor deze aarde heil verwachtten.

In de kringen waarin ik terechtkwam, werd mij wel aangeraden om 'de geestelijke betekenis van de tabernakel' te bestuderen, maar spreken over de betekenis van het geestelijke Israël werd als onschriftuurlijk gediskwalificeerd. Die broeders spraken over het herstel van het Romeinse rijk, over het herstel van Israël, over het herstel van de tempel, over het herstel van de offeranden en over het herstel van het Levitische priesterschap, maar nooit hoorde ik één woord over het herstel van de gebonden en beschadigde mens, of over het herstel van de verziekte gemeente van Jezus Christus in het einde der tijden. Zij loochenden dat de ware kerk nog tot volle wasdom zou komen zoals het koren bij de naderende oogst. Zij stonden zelfs vijandig tegenover alles wat God wilde schenken om zijn gemeente te versterken met kracht naar de inwendige mens, zoals de doop in de Heilige Geest, de charismatische begaafdheden, de spade of late regen. Al deze zaken zouden niet voor de gemeente bedoeld zijn; op zijn best waren het toezeggingen voor het volk Israël in een ver verschiet. Daarom ontkenden zij ook de geestelijke groei van de gemeente en de mogelijkheid dat zij zou rijpen van kind tot man.

De leer was dat Jezus nog 'vannacht' kon komen en dat Hij dan de onvolwassen, ongeheiligde en verdeelde 'bruidsgemeente' zou wegnemen, om daarna verder alle aandacht te richten op Israël. Alle beloften die God voor het geestelijke Israël bedoeld had, werden weggenomen en aan een ongelovig en verhard natuurlijk volk toebedacht. Men sprak en schreef alleen over een escalatie of sterke toeneming van toekomstige aardse oorlogen, maar had niet het minste inzicht in de strijd in de hemelse gewesten en in de uiteindelijke overwinning van het volk van God in de slag van het hemelse Harmágedon.

Vele jaren lang heb ik dagelijks enkele uren 'het profetische woord' bestudeerd. Ik las alle mogelijke 'second coming books' (boeken over de tweede komst des Heren) en dit onderzoek bracht mij uiteindelijk tot de conclusie dat ik in een valse leer terecht was gekomen, die voor de ontwikkeling van mijn geestelijk leven oneindig gevaarlijker bleek dan enig dogma, waarin ik vroeger in de gereformeerde kerk was onderwezen. Bovendien zag ik dat de pinksterleer nooit samen kan gaan met de maranathaleer, maar dat beide door een onoverbrugbare kloof gescheiden zijn.

Zoals men in onze tijd redeneert over de wederoprichting van Israël, zo deed men dit vóór de tweede wereldoorlog over het herstel van het Romeinse rijk. Ook dit had zijn politieke gevolgen. Toen zag men in de as Rome-Berlijn, die door Hitler en Mussolini vertegenwoordigd werd, het begin van de vervulling der profetieën aangaande het herstel van het Romeinse rijk. Vandaar dat in 1940 op grond van 'het profetische woord' door sommigen geadviseerd werd dat wij ons maar gewillig aan de Duitsers moesten onderwerpen. De dood van Hitler en Mussolini maakte echter niet alleen een abrupt einde aan het leven van deze dictators, maar ook aan de vervulling der profetieën, of liever: aan de fantasieën en speculaties van vele eindtijdvorsers.

Door intensieve bijbelstudie kwam ik aan het einde van de tweede wereldoorlog tot de erkenning dat ik in een gruwelijke dwaling terechtgekomen was en ik brak voorgoed met de maranathaleer. In een overwinning van de 'asmogendheden' had ik evenwel nimmer geloofd. In pinksterkringen waar ik wel eens vertoefde, had ik reeds voor de oorlog een duidelijke profetie gehoord, dat groot-Duitsland, klein-Duitsland zou worden.

In de tijd die volgde, werd ik hoe langer hoe meer geconfronteerd met de leer aangaande de doop in de Heilige Geest en met het herstel van de geschonden, beschadigde, zieke en gebonden mens, zoals Jezus deze zelf onderwezen had. Vijftien jaar lang liet ik de Isralleer rusten, omdat ik er geen licht in had hoe ik dan wél de profetieën moest interpreteren. Daarna kreeg ik inzicht in deze stof en gebruikte ik de sleutels van het Koninkrijk der hemelen om de godsspraken te verstaan. Openlijk begon ik de Israëlleer te verwerpen en te bestrijden en verloor hierdoor vele vrienden, maar de waarheid, het plan van God met de mens, was mij liever. Voortaan richtte ik mij op de hemelse realiteit en op een letterlijke vervulling der profetieën in de onzienlijke wereld.

Vanuit al deze achtergronden weet ik ook dat men geen enkel bijbels verweer kan stellen tegenover mijn argumenten. Tot nu toe ontving ik slechts reacties die zich op het emotionele vlak bewogen en mij liefdeloosheid en hoogmoed verweten, zonden van het hart, waarover slechts de Heer oordelen kan. Het is evenwel nodig om tegen een aards gerichte godsdienst een hemels georiënteerd geloof te stellen.

Ik bid dat de ogen van vele christenen geopend mogen worden voor de realiteit van de geestelijke wereld en voor de toekomst van de gemeente, het geestelijke Israël, want 'het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten' of 'aan het volk der heiligen der hoge plaatsen', zoals de Statenvertaling luidt. Van dit volk wordt gezegd: 'Zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen' (Dan. 7:27).

Dit boekje is dus uit een vernieuwing van denken geboren. Ik heb trachten weer te geven waarom ik de Israëlvisie losgelaten heb en wat ik in plaats daarvan ontving. Hoewel dus bij velen in hun gedachten iets weggebroken of verschoven moet worden, zal het positieve dat ervoor in de plaats komt, toch overheersen. Ik begin dan met twee Schriftgedeelten te behandelen, namelijk Jesaja 54 en Zacharia 13 :7-14:7. Deze keuze is niet willekeurig, maar zij is het antwoord op een uitdaging aan mijn adres, dat in het bijzonder deze profetieën niet vervuld zouden kunnen worden in de geestelijke wereld. Daarna volgt een beschouwing over: letterlijk of figuurlijk en natuurlijk of geestelijk, met als slot enkele opmerkingen over het natuurlijke of ongeestelijke Israël.

Ik hoop dat dit boekje in handen zal komen van velen die gelijk ikzelf, voorgehouden werd 'te lezen wat er staat', opdat zij evenals de kamerling uit Morenland zullen gaan verstaan wat zij lezen.
tekst laatste perikoop

 
vorige pagina terug volgende pagina